Uit feiten kunnen geen normen worden afgeleid
Tenslotte kom ik nog een keer terug op de betekenis van
weten-schappelijk onderzoek. Dat kan wel feiten en verbanden aan het licht
brengen, maar geen duidelijkheid geven welke inhoudelijke richting moet
worden opgegaan. Of daarbij de onderzoekers van de Vrije Universiteit kunnen
helpen, weet ik niet.
De inmiddels overleden historicus prof. dr. A. Th. van
Deursen deed minutieus feitenonderzoek en gaf op zeer deskundige wijze de
verbanden tussen feiten aan. Daarnaast liet hij op subtiele wijze - en bij de
beschrijving van de geschiedenis van de VU volgens sommigen op te weinig
subtiele wijze – telkens weer merken hoe hij ontwikkelingen waardeerde. Dan
was niet ondui-delijk dat daarbij de Schrift en gereformeerde belijdenis zijn
norm was.
De onderzoekers die nu aan de slag gaan, ken ik alleen vanuit hun
wetenschappelijke publicaties. Daarop afgaande weet ik niet of en in
hoeverre voor hen het volstrekte gezag van de Schrift en de normatieve
betekenis van de gereformeerde belijdenis vast-staan. Anders dan Van Deursen
verbergen zij in publicaties hun eigen overtuiging. Ik vind dat jammer.
Van
Deursen kan voor historici het voorbeeld zijn dat grote academische
deskundigheid en het ook in wetenschappelijke con-text uitkomen voor het
evangelie van Jezus Christus samen kun-nen gaan. Op andere terreinen van
wetenschap zouden andere namen kunnen worden genoemd. Kijken we over de
lands-grenzen, heen dan denk ik bijvoorbeeld aan John Lennox die als wiskundige
aan de Universiteit van Oxford is verbonden en voor de beoefening van wiskunde
geïntegreerd is in het christelijke geloof.
De blijvende betekenis van de gereformeerde belijdenis
Nodig is dat de Kerk van Christus in Nederland aan een volgende
generatie het haar toevertrouwde pand doorgeeft. Dan denk ik aan het feit dat
wij met de Kerk van alle eeuwen de Bijbel als het onfeilbare Woord erkennen en
de Drie-enige God als de God van volkomen zaligheid belijden. Met Augustinus
belijden wij dan dat het geloof een onverdiende genadegave van God is.
Wij
weten ons dan één met Anselmus die dieper dan vóór hem in de kerkgeschiedenis
is gedaan de betekenis van de kruisdood van Christus heeft verwoord als verzoening
door voldoening. Met de Reformatie belijden wij dat het gezag van de Schrift
boven dat van de Kerk in haar uitgaat, dat alleen door geloof rechtvaardig voor
God zijn en dat rechtvaardiging er nooit is zonder de vernieuwing door de
Heilige Geest.
Heel wezenlijk is ook de notie dat een christen tot zijn dood toe
geconfronteerd wordt met eigen onvolkomenheid en falen. Met deze notie geeft de
kernen van de gereformeerde belijdenis weer die zelf weer een uitwerking is
van het vroegchristelijke credo.
De bestaansgrond van de Hersteld Hervormde
Kerk is dat zij zich aan deze belijdenis wil binden. Het moet ons verblijden
als ande-ren dat ook willen en verdriet doen als men het belang er niet van in
ziet. Zaak is de belijdenis die wij geloven, ook het geloof wat wij niet alleen
op zondag maar ook in het leven van alledag belijden.
Wie de gereformeerde belijdenis als diepste expresse van de
boodschap van de Schrift heeft leren zien, verlangt niet naar nieuwe inzichten
maar naar een nieuw reveil, een herleving. Of God daarbij christenen gebruikt
die nu nog tot de refozuil behoren of daar zich nu daar buiten bevinden, is van
minder belang. Dat kunnen we met een gerust hart aan God Zelf overlaten.
Niet
de geschiedenis of de groep is onze norm maar de Schrift en de gereformeerde
belijdenis die daarvan een samenvatting vormt. Als de HEERE het geeft, kunnen
we ook in de eenentwintigste eeuw wonderen zien.