woensdag 7 mei 2014

Onderzoek naar de refozuil 3 (slot)

Uit feiten kunnen geen normen worden afgeleid
Tenslotte kom ik nog een keer terug op de betekenis van weten-schappelijk onderzoek. Dat kan wel feiten en verbanden aan het licht brengen, maar geen duidelijkheid geven welke in­hou­­de­lijke richting moet worden opgegaan. Of daarbij de onderzoekers van de Vrije Univer­si­teit kunnen helpen, weet ik niet.
De inmiddels overleden historicus prof. dr. A. Th. van Deursen deed minutieus feitenonderzoek en gaf op zeer deskundige wijze de verbanden tussen feiten aan. Daarnaast liet hij op subtiele wijze - en bij de beschrijving van de geschiedenis van de VU volgens sommigen op te weinig subtiele wijze – telkens weer merken hoe hij ont­wikke­lingen waardeerde. Dan was niet ondui-delijk dat daarbij de Schrift en gereformeerde belijde­nis zijn norm was.
De onder­zoekers die nu aan de slag gaan, ken ik alleen vanuit hun weten­schap­pe­lijke publi­caties. Daarop afgaande weet ik niet of en in hoeverre voor hen het volstrekte gezag van de Schrift en de normatieve betekenis van de gereformeerde belijdenis vast-staan. Anders dan Van Deursen verbergen zij in publicaties hun eigen overtuiging. Ik vind dat jammer.
Van Deur­sen kan voor historici het voorbeeld zijn dat grote academische deskundigheid en het ook in wetenschappelijke con-text uitkomen voor het evangelie van Jezus Christus samen kun-nen gaan. Op andere terreinen van wetenschap zouden andere namen kunnen worden genoemd. Kijken we over de lands-grenzen, heen dan denk ik bijvoorbeeld aan John Lennox die als wis­kun­dige aan de Universiteit van Oxford is verbonden en voor de beoefening van wiskunde geïntegreerd is in het christelijke geloof.
 
De blijvende betekenis van de gereformeerde belijdenis
Nodig is dat de Kerk van Christus in Nederland aan een volgende generatie het haar toe­ver­trouwde pand doorgeeft. Dan denk ik aan het feit dat wij met de Kerk van alle eeuwen de Bij­bel als het onfeilbare Woord erkennen en de Drie-enige God als de God van volkomen zalig­heid belijden. Met Augustinus belijden wij dan dat het geloof een onverdiende genade­gave van God is.
Wij weten ons dan één met Anselmus die dieper dan vóór hem in de kerk­geschie­denis is gedaan de betekenis van de kruisdood van Christus heeft verwoord als ver­zoe­ning door voldoening. Met de Reformatie belijden wij dat het gezag van de Schrift boven dat van de Kerk in haar uitgaat, dat alleen door geloof rechtvaardig voor God zijn en dat recht­vaar­diging er nooit is zonder de vernieuwing door de Heilige Geest.
Heel wezenlijk is ook de notie dat een christen tot zijn dood toe geconfronteerd wordt met eigen onvolkomenheid en falen. Met deze notie geeft de kernen van de gereformeerde belij­denis weer die zelf weer een uitwerking is van het vroegchristelijke credo.
De bestaans­grond van de Hersteld Hervormde Kerk is dat zij zich aan deze belijdenis wil binden. Het moet ons verblijden als ande-ren dat ook willen en verdriet doen als men het belang er niet van in ziet. Zaak is de belijdenis die wij geloven, ook het geloof wat wij niet alleen op zondag maar ook in het leven van alledag belijden.
Wie de gereformeerde belijdenis als diepste expresse van de boodschap van de Schrift heeft leren zien, verlangt niet naar nieuwe inzichten maar naar een nieuw reveil, een herleving. Of God daarbij christenen gebruikt die nu nog tot de refozuil behoren of daar zich nu daar buiten bevinden, is van minder belang. Dat kunnen we met een gerust hart aan God Zelf overlaten.
Niet de geschiedenis of de groep is onze norm maar de Schrift en de gerefor­meerde belijdenis die daarvan een samenvatting vormt. Als de HEERE het geeft, kunnen we ook in de een­en­twintigste eeuw wonderen zien.