De medivialist G.R. Evans publiceerde een
herziene versie van haar studie The Roots of the Reformation: Tradition,
Emergence and Rupture. Zij laat zien
dat de Reformatie niet te begrijpen is los van ontwikkelingen in de eeuwen
die eraan voorafgingen. De Reformatoren hadden niet het gevoel dat zij aan
het einde van het tijdperk dat wij nu de Middeleeuwen noemen leefden. Zij
wisten zich verbonden met de eeuwen kerkgeschiedenis voor hen en wensten de
Kerk van Christus te zuiveren van gebreken.
Evans beschrijft de opkomst van bedelorden en van universi-teiten.
Zij gaat in op de betekenis van het kloosterwijzen voor de Kerk van de
Middeleeuwen. Aandacht voor het Hebreeuws was er al ver voor de Reformatie. Dan
kunnen we denken aan de zoge-naamde victorijnen verbonden aan het klooster van
Sint Victor in Parijs. De val van Constantinopel en de uittocht van Griekse
geleerden daarmee verbonden leidde tot nieuwe bestudering van het Grieks.
De Reformatie wenste de Kerk in haar zichtbare gestalte niet alleen
van allerlei misstanden in levensstijl te zuiveren, maar beriep zich ook op de
Schrift boven de kerkelijke traditie en boven het gezag van de paus. Rome
antwoordde daarop met het concilie van Trente. Zo werd de breuk in de Kerk van
Europa definitief.
Anders dan dissidente bewegingen in de Middeleeuwen kregen de
Reformatoren afgezien van de anabaptisten in meerdere landen zo niet de steun
van hogere dan toch wel de steun van lagere overheden. In Scandinavië,
Engeland, Schotland en delen van Nederland en Duitsland ging de gevestigde Kerk
geheel op in een Kerk van de Reformatie.
Het uitgangspunt van de Reformatie was dat niet de Vulgata maar de
Schrift in de brontalen bron en norm was van het geloof. Het normatieve gezag
van die boeken die wel in de Vulgata maar niet de Hebreeuwse Bijbel voorkwamen,
de zogenaamde apocriefe boeken, werd door de Reformatie ontkend.
Verschillen tussen de Septuaginta en de Hebreeuwse masore-tische
tekst riepen in de zeventiende eeuw de vraag op of de masoretische tekst wel
altijd de meest getrouwe weergave was van de oorspronkelijke tekst. Een verdere
verfijning van de verdediging van het reformatorische Schriftprincipe kreeg
zo gestalte.
Van belang is ook de constatering van Evans dat in de zeven-tiende
eeuw het besef doorbrak dat het Hebreeuws echt een geheel andere taal was dan
de Europese talen. Er werd studie gemaakt niet alleen van het Aramees en het
Syrisch, maar ook van het Arabisch om het Hebreeuws beter te leren begrijpen.
Evans plaatst de Reformatie in een brede historische context. Dat
geldt zowel voor de eeuwen ervoor als voor de eeuw erna. Zij onderstreept dat
een belangrijk gevolg van de Reformatie was dat in Europa de Kerk niet langer
uiterlijk en zichtbaar één was. De Reformatie heeft ter verdediging van haar
uitgangspunt katholi-citeit niet zonder meer met zichtbare eenheid verbonden
maar met eenheid in het geloof. Evans noemt dat niet uitdrukkelijk maar zo
werden door de Reformatie al de kiemen gelegd van wat later de pluriformiteit
van de Kerk wordt genoemd.
Volstrekte afwijzing daarvan betekent dat men alleen de eigen gestalte van kerk-zijn als de ware gestalte van de Kerk van Christus ziet. Dat is een standpunt wat in zijn volle consequenties slechts door weinige christenen van de Reformatie wordt gedeeld. Dat leidt namelijk veeleer tot een sektarische dan tot een katholieke houding. Duidelijk moet namelijk zijn dat de Reformatoren zich niet ook maar juist katholiek wisten.
Volstrekte afwijzing daarvan betekent dat men alleen de eigen gestalte van kerk-zijn als de ware gestalte van de Kerk van Christus ziet. Dat is een standpunt wat in zijn volle consequenties slechts door weinige christenen van de Reformatie wordt gedeeld. Dat leidt namelijk veeleer tot een sektarische dan tot een katholieke houding. Duidelijk moet namelijk zijn dat de Reformatoren zich niet ook maar juist katholiek wisten.
G. R. Evans, The Roots of the Reformation:
Tradition, Emergence and Rupture, second edition, IVP Academic, Downers
Grove, Illinois 2012; ISBN 978-0-8308-3947-6; 480 blz., prijs $30,--.