woensdag 16 december 2015

De wortels van de Reformatie

De medivialist G.R. Evans publiceerde een herziene versie van haar studie The Roots of the Reformation: Tradition, Emergence and Rupture. Zij laat zien dat de Reformatie niet te be­grij­pen is los van ontwikkelingen in de eeuwen die eraan voorafgingen. De Reformatoren had­­den niet het gevoel dat zij aan het einde van het tijdperk dat wij nu de Middeleeuwen noemen leefden. Zij wisten zich verbonden met de eeuwen kerkgeschiedenis voor hen en wens­ten de Kerk van Christus te zuiveren van gebreken.
Evans beschrijft de opkomst van bedel­orden en van universi-teiten. Zij gaat in op de betekenis van het kloosterwijzen voor de Kerk van de Middeleeuwen. Aandacht voor het Hebreeuws was er al ver voor de Reformatie. Dan kunnen we denken aan de zoge-naamde victorijnen verbonden aan het klooster van Sint Victor in Parijs. De val van Constantinopel en de uittocht van Griekse geleerden daarmee ver­bon­den leidde tot nieuwe bestudering van het Grieks.
De Reformatie wenste de Kerk in haar zichtbare gestalte niet alleen van allerlei misstanden in levensstijl te zuiveren, maar beriep zich ook op de Schrift boven de kerkelijke traditie en boven het gezag van de paus. Rome antwoordde daarop met het concilie van Trente. Zo werd de breuk in de Kerk van Europa definitief.
Anders dan dissidente bewegingen in de Middel­eeuwen kregen de Reformatoren afgezien van de anabaptisten in meerdere landen zo niet de steun van hogere dan toch wel de steun van lagere overheden. In Scandinavië, Engeland, Schotland en delen van Nederland en Duitsland ging de gevestigde Kerk geheel op in een Kerk van de Re­for­­matie.
Het uitgangspunt van de Reformatie was dat niet de Vulgata maar de Schrift in de brontalen bron en norm was van het geloof. Het normatieve gezag van die boeken die wel in de Vulgata maar niet de Hebreeuwse Bijbel voorkwamen, de zogenaamde apocriefe boeken, werd door de Reformatie ontkend.
Verschillen tussen de Septuaginta en de Hebreeuwse masore-tische tekst riepen in de zeventiende eeuw de vraag op of de masoretische tekst wel altijd de meest ge­trouwe weergave was van de oorspronkelijke tekst. Een verdere verfijning van de verdedi­ging van het reformatorische Schrift­principe kreeg zo gestalte.
Van belang is ook de consta­te­ring van Evans dat in de zeven-tiende eeuw het besef doorbrak dat het Hebreeuws echt een ge­heel andere taal was dan de Europese talen. Er werd studie gemaakt niet alleen van het Ara­mees en het Syrisch, maar ook van het Arabisch om het Hebreeuws beter te leren be­grijpen.
Evans plaatst de Reformatie in een brede historische context. Dat geldt zowel voor de eeuwen ervoor als voor de eeuw erna. Zij onderstreept dat een belangrijk gevolg van de Reformatie was dat in Europa de Kerk niet langer uiterlijk en zichtbaar één was. De Reformatie heeft ter verdediging van haar uitgangspunt katholi-citeit niet zonder meer met zichtbare eenheid ver­bon­­den maar met eenheid in het geloof. Evans noemt dat niet uitdrukkelijk maar zo werden door de Reformatie al de kiemen gelegd van wat later de pluriformiteit van de Kerk wordt genoemd. 
Volstrekte afwijzing daarvan betekent dat men alleen de eigen gestalte van kerk-zijn als de ware gestalte van de Kerk van Christus ziet. Dat is een standpunt wat in zijn volle consequenties slechts door weinige christenen van de Reformatie wordt gedeeld. Dat leidt namelijk veeleer tot een sektarische dan tot een katholieke houding. Duidelijk moet namelijk zijn dat de Reformatoren zich niet ook maar juist katholiek wisten.

G. R. Evans, The Roots of the Reformation: Tradition, Emergence and Rupture, second edition, IVP Academic, Downers Grove, Illinois 2012; ISBN 978-0-8308-3947-6; 480 blz., prijs $30,--.