vrijdag 29 december 2017

Een achttal boeken over Genesis 1-3

C. John Collins, Did Adam and Eve Really Exist? Who They Were and Why You Should Care (Wheaton: Crossway Books, 2011), paperback 192 pp., $16,99 (ISBN 9781433524257)
Collins benadrukt dat de bijbelse openbaring ons mede gege-ven is om de werkelijkheid om ons heen te verstaan. Dat maken de eerste hoofdstukken van Genesis ons al duidelijk. Hoe wij de geschiedenis van Adam en Eva opvatten, heeft te maken met de vraag hoe wij staan tegen­over het gezag van de Schrift. De geschiedenis van de zondeval toont ons dat de zonde een vreemde indringer is in Gods schepping.
Collins wil vasthouden aan Adam en Eva als histo­rische per-sonen, maar houdt het voor moge­lijk dat hij een soort stam-hoofd was, wiens opstand tegen God gevolgen had voor allen die onder zijn gezag vielen. Hoe dicht Collins ook bij Genesis 1-3 wil blijven, in zijn visie zijn Adam en Eva niet het mensen-paar van wie alle mensen afstammen en behoort de natuurlijke dood van de mens bij Gods goede schepping. 
De dood ster­ven zou alleen slaan op wat wij in de dogmatiek de geestelijke dood noemen. Daarmee wijkt hij af van het dui-delijke, bijbelse ge­tui­genis en dat kan niet zonder gevolgen zijn.

Johnny V. Miller en John M. Soden, In the Beginning… We Misunderstood: Interpreting Genesis 1 in Its Original Context (Grand Rapids: Kregel Publications, 2012), paperback 220 pp., $ 14,99 (ISBN 9780825439278)
De auteurs brengen naar voren dat Genesis 1 vaak ten onrechte niet vanuit de originele con­text wordt belicht. Daar-mee bedoelen zij dat lezers zich te weinig realiseren dat het oudtesta­mentische getuigenis in eerste instantie heeft geklon-ken in de wereld van het Oude Midden-Oosten.
Vooral vragen zij aandacht hoe het oudtestamentische getui-genis zich verhoudt tot in het oude Egypte voorkomende ziens-wijze over de oorsprong van de wereld. Dat zij met name voor Egypte aandacht vragen staat niet los van het feit dat zij eraan vasthouden dat de Pentateuch van mozaïsche oorsprong is.
Zij laten zien dat in Egypte de scheppergod zichzelf hebben gecreëerd. Genesis 1 laat daarentegen zien dat God funda-menteel van de schepping onderscheiden en boven de schep­ping verheven is. Ook op andere plaatsen laten zij zien dat Genesis 1 impliciet een polemisch karakter heeft. De zon en maan, die ongetwijfeld welbewust niet bij hun naam worden genoemd, worden als het grote en het kleine licht getypeerd. De hemellichamen zijn geen goden, maar schepselen.
De auteurs bieden interessante en belangwekkende informatie. Echter, het feit dat het Oude Testament waaronder Genesis ontstond in de wereld van het Oude Midden-Oosten wil nog niet zeggen dat Genesis 1 geen feitelijke informatie biedt over het ontstaan van de wereld, ook al wordt deze informatie niet in wetenschappelijke taal maar in de taal van de ervaring weerge­geven.
Zeker is dat wij ons moeten realiseren dat de informatie die Genesis 1 ons biedt in meer dan één opzicht ons voorstellings-vermogen overstijgt. Om het juiste zicht op Genesis 1 te krijgen is de canonieke context uiteindelijke belangrijke dan de buiten-bijbelse parallellen. Het is jam­mer dat dit element niet wordt belicht.

J. Aryl Charles (red.), Reading Genesis 1-2: An Evangelical Conversation (Peabody: Hendrickson Publishers, 2014), paperback 240 pp., $24,95 (ISBN 9781598568882)
Acht hoogleraren Oude Testament leverden een bijdrage aan een studie over de eerste twee hoofdstukken van Genesis. Er worden vijf verschillende interpretaties van Genenis 1-2 aan-gedragen en wel door Richard Averbeck, Todd Beal, Tremper Longmann III, Co John Collins en John H. Walton. 
Victor P. Hamilton schreef een inleiding en Kenneth J. Turner en Jud Davis schreven elk een slotbeschouwing. John H. Walton verdedigt de visie dat Genesis 1-2 niet de oorsprong maar functie van de schepping beschrijft. Terecht wordt daar tegenin gebracht dat die twee elkaar niet uitsluiten.
Alleen Richard Averbeck en Todd Beal gaan ervan uit dat de scheppingsdagen dagen van vierentwintig uur zijn. Het verschil tussen beide is dat Averbeck er in de lijn van Augustinus van uitgaat dat God Zich hierbij heeft aangepast aan ons begrips-vermogen, terwijl Beal het door de overgrote meerderheid van de exegeten en theologen voorgestane standpunt tot aan de Verlichting verdedigt dat Gods scheppingshandelen metter-daad plaatsvond in zesmaal vierentwintig uur.
Jud Davis wijst er terecht op dat vaak al te weinig door oud-testamentici wordt gevraagd naar wat het Nieuwe Testament ons leert over de eerste hoofdstukken van Genesis. Dan moet duidelijk zijn dat het Nieuwe Testament ervan uitgaat dat deze hoofdstukken feitelijke infor­ma­tie bieden. 
We behoeven maar te denken aan de instelling van het huwe-lijk. Wie werkelijk voor de Schrift wil buigen en naar God stem horen, kan en mag niet heengaan op de wijze waarop binnen de Schrift zelf de Schrift wordt verstaan. Helaas komt dat niet in elke bijdrage van Reading Genesis 1-2 tot uiting


Hans Madueme en Michael Reeves (red.), Adam, the Fall, and Orginal Sin: Theological, Bibli­cal and Scientific Perspectives (Grand Rapids: Baker Academic, 2014), paper-back 339 pp., $26,99 (ISBN 9780801039928)
Een bundeling van bijdragen over Adam, de zondeval en het onlosmakelijk met deze ge­ge­vens verbonden leerstuk van de erfzonde. Deze bundel pretendeert niet een definitief ant­woord op de vragen rond geloof en wetenschap in relatie tot Adam en de zondeval te geven. 
Wie de bijdragen van de Bijbelwetenschappers leest die aan deze bundel meewerkten ontdekt ook verschillen. Onder hen komt Collins het verst in het accepteren van de evolutietheorie. De anderen houden allen aan Adam als de eerste mens vast. Het komt niet expliciet naar voren maar Collins gaat verder dan Warfield. 
Deze Amerikaanse theoloog wordt wel eens als een voorbeeld van een orthodox theoloog gezien die geen moeite had met de evolutieleer. Dat is niet geheel juist. Warfield hield heel nadruk-kelijk vast aan de afzonderlijke bovennatuurlijk schepping van Adam en aan de zondeval als historisch feit dat de dood van de mens in de wereld bracht.

Kyle Greenwood, Scripture and Cosmology: Reading the Bible Between the Ancient World and Modern Science (Downers Grove: IVP Academic, 2015), paperback 250 pp., $30,-- (ISBN 9780830840786)
De auteur laat zien hoe het getuigenis van het Oude Testament heeft geklonken in de wereld van het Oude Midden Oosten. De culturen en volken van Egypte en Mesopotamië hebben ver­ha­len gehad over het ontstaan van de wereld. Een van de kenmerken ervan is dat er niet alleen sprake is van het ont-staan van de wereld maar ook van goden. Geen enkel ander geschrift uit het Oude Midden Oosten uitgezonderd het Oude Testament getuigt van de ene God als Schepper van hemel en aarde
Vergelijking met de oorsprongsverhalen van andere culturen doet het eigen karakter van het bijbelse getuigenis uitkomen. Het is niet zo dat God de mens schiep, omdat Hij hem nodig had. De mens is volgens het bijbelse getuigenis helemaal aan-gewezen op God.
Evenals de omliggende volkeren weet Israël van een wer-kelijkheid die uit drie lagen bestaat: de hemel, de aarde en de zee. Het firmament scheidt deze werkelijkheid van de werke-lijkheid die voor de mens in principe onbereikbaar is. De hel of het rijk van de dood bevindt zich in de diepten van de aarde. Daaruit is geen terugkeer mogelijk.
Meer dan Greenwoord zou ik het fenomenologisch karakter van het bijbelse getuigenis over de werkelijkheid willen onder-strepen en ben ik voorzichtig met het spreken over een bijbelse wereldbeeld. Zeker is dat Genesis 1-2 niet de aard hebben van een wetenschappelijk verslag maar zij verwoorden al is het in de taal van de alledaagse ervaring en waarneming wel een reële werkelijkheid.
Gr­eenwood laat zien hoe Aristoteles een wereldbeeld ontwier­p waarbij de aarde als een bol wordt gezien omringd door sferen. En ontwerp dat nader werd verfijnd door Ptolemeüs. Eeu­wenlang was die het geaccepteerde wereldbeeld, al waren er theologen die meenden dat de aarde plat was. De wending kwam met Copernicus.
De aanvankelijke afwijzing van het Copernicaanse wereldbeeld door Rome staat niet los van het weinig tactische optreden van Galileï. Galileï meende dat het boek van de natuur eenduidig was uit te leggen in onderscheid met de Schrift. We hoeven zijn wereldbeeld niet af te wijzen om hierbij toch vragen te stellen. Greenwood laat na dat te doen.
Zijn boek loopt uit op een pleidooi om de evolutieleer en het scheppingsgetuigenis met elkaar te verbinden. Dat is het deel waarbij ik principieel vragen heb. Al zou evolutie voor een deel een wetenschappelijke verklaring voor Gods scheppend handelen kunnen zijn, dan blijft staan dat de evolutie geen recht doet aan de volgens de Schrift volstrekt unieke positie van de mens.
In de evolutie is er ook geen plaats voor een historische staat van rechtheid waaruit het eerste mensenpaar viel. Het loslaten van het feitelijke karakter van deze zaken heeft grote theo-logische gevolgen. Helaas roert Greenwood dat niet aan. Hij besluit met een op zich heel mooi citaat uit De Genesi ad Litteram van Augustinus. 
De kern daarvan is dat het kan gebeuren dat een niet-christen die het een en ander weet over de aarde en de andere elementen van deze wereld, een chris­ten over deze dingen zaken met een beroep op de Schrift hoort verdedigen waarvan hij weet dat zij onjuist zijn. Het gevaar is dan dat zo de indruk ontstaat dat de Schrift op deze punten onjuistheden bevat en dat men daarom de Schrift ook niet gelooft waar die spreekt over zulke belangrijke zaken als de wederopstanding van de doden en het koninkrijk van God.

Richard D. Phillips (red.), God, Adam and You: Biblical Creation Defended and Applied (Philipsburg: Pres­byterian & Reformed Publishing Co. in samenwerking met de Alliance of Confessing Evangelicals, 2015), paperback 212 pp., $14,99 (ISBN 9781629950662)
Dit boekje is de neerslag van lezingen gehouden op de Phi-ladelphia Conference on Reformed Theology van 2013. Er zijn  is de laatste jaren  vele Engelstalige boeken over de openings-hoofdstukken van Genesis verschenen. Dit boekje beveel ik zowel vanwege de grote toegankelijkheid en het niet-aca-demische karakter ervan als ook  en dat het zeer helder bijbels getuigenis dat het laat horen het eerste ter lezing aan. 
Naar voren komt dat een bijbelse visie op de betekenis van het werk van Christus, van de ernst en omvang van de zonde en van Gods bedoeling met seksualiteit staat of valt met het voluit accepteren van de historiciteit van de staat van de rechtheid en van de zondeval van Adam en Eva als het eerste mensenpaar van wie de gehele mensheid afstamt.
Derk Thomas brengt naar voren dat het huidige model over het ontstaan van de wereld, namelijk door een oerknal, niet de vraag kan beantwoorden waarom de oerknal plaatsvond. Hier blijkt dat er grenzen zijn aan de wetenschap en er vragen zijn waarvoor de werkelijkheid ons stelt waarvoor de wetenschap geen antwoord heeft.
Evolutie en het bijbelse getuigenis staan haaks op elkaar, maar wat doen wij het gegeven dat de aarde in ieder geval schijn-baar een zeer hoge ouderdom heeft. Thomas wijst hier naar de lichtsnelheid als meetgegeven. Een gegeven dat breed in de natuurwetenschap wordt toegepast. Douglas Kelly volgt weten-schappers die menen dat de lichtsnelheid niet constant is gebleven. Dat is mogelijk, maar wel heel speculatief.
Terecht stelt Thomas dat het bijbelse getuigenis erom vraagt de geschiedenis van de mens vrij recent. Het is mogelijk daaraan vast te houden en toch van een hoge ouderdom van de aarde uit te gaan. Dan heeft God Zich in de wijze waarop Hij de schepping heeft laten beschrijven aan ons begripsver-mogen aangepast. Hij wil christenen die van een hoge ouder-dom van de aarde uitgaan niet veroordelen, maar houdt zelf vast aan een jonge aarde.
Hij aarzelt bij de zienswijze dat allerlei geologische gegevens vanuit de zondvloed kunnen worden verklaard. Zelf heeft hij een lichte voorkeur dat we deze verschijn­selen vanuit de schijnbare ouderdom van de aarde moet worden verklaard. Thomas geeft het niet met zoveel woorden aan, maar dat betekent dat ook fossielen moeten zijn meegeschapen. Deze ziens­wijze acht ik minder aantrekkelijk.
In de slotbijdrage over erfzonde en moderne theologie citeert Carl Truemann de jong overleden christelijke gereformeerde hoogleraar J.P. Versteeg. Versteeg stelde dat wie het werk van de verlossing losmaakt van het kader waarin de Schrift dit plaatst, de Schrift niet langer als allesbepalende norm kan han-teren. Duidelijk is dat alle opstellers van de bijdragen van God, Adam and You juist wel van het allesbepalende en normatieve karakter van het bijbelse getuigenis overtuigd zijn.

William T. Cavanaugh en James K. Smith (red.), Evolution and the Fall (Grand Rapids: Eerdmans, 2017), paperback pp. 261 pp., $ 26,-- (ISBN 9780802873798) 
De bundel doet een poging om belangrijke punten van het christelijke geloof veilig te stellen, maar vanwege de evolutie-theorie moeten er wel flinke aanpassingen gedaan worden. Er zijn grote overeenkomsten met het boek En de aarde bracht voort van Gijsbert van de Brink.
Duidelijk is dat de tekst van Genesis niet voldoende is, en dat er veel externe informatie toegevoegd wordt. De auteurs spreken met de nodige voorzichtigheid. Het kan niet anders, want de wan­kele constructies kunnen onvoldoende onder-bouwd worden.
Exegetisch overtuigen ze mij niet, omdat niet naar de intentie van het boek Genesis gevraagd wordt en slechts onderdelen van de beschrijving gebruikt zijn. Zo ontbreekt de schepping van Eva uit een rib van Adam. Tevens is er een grote breuk met de wijze waarop de kerk der eeu­wen de Schrift heeft gezien en beleden.
Wat nog ernstiger is dat ook het getuigenis van Jezus en de apostelen grotendeels bui­ten be­schou­wing blijft. Alleen in de bijdrage van Joel B. Geen komt het nieuwtestamentische getui­ge­nis aan de orde. Echter ook die stelt teleur. Green stelt dat wat Paulus over Adam aan de orde stelt, betekenis heeft voor Christus maar niet voor de vraag naar de historiciteit van Adam.
De gevolgen van de door hen verdedigde zienswijze zijn veel ingrijpender dan de auteurs menen. Als de dood geen gevolg is van de zondeval van de mens, heeft consequenties voor het getuigenis dat Christus de dood overwon. Is dat ook een metafoor? In ieder geval kan bij een begrafenis niet worden gezegd dat het feit dat wij daar bij elkaar zijn een gevolg is van de zondeval. Dan kan ook het getuigenis dat Christus de dood en de hel overwon niet meer helder klinken.
Als er geen staat van rechtheid is geweest, kunnen we over het huwelijk niet meer als schep­pingsinstelling spreken. Ook wordt het heel moeilijk om aan de erfzonde vast te houden. De ik-gerichtheid van de mens is dan namelijk niet meer terug te leiden tot de zondeval maar onlosmakelijk met de evolutie verbonden.

Douglas Kelly, Creation and Change: Genesis 1.1-2.4 in the Light of Changing Scientific Paradigms, revised and updated version (Fearn, Ross-shire: Mentor, 2017), hardcover 374 pp., £19,99 (ISBN 9781781919996)
In 1997 schreef Douglas Kelly, die inmiddels emeritus-hoog-leraar dogmatiek is van het Reformed Theological Seminary in Charlotte, North Carolina, Creation and Change: Genesis 1.1-2.4 in the Light of Changing Scientific Paradigms. Daarvan ver-schenen meerdere her­drukken. 
In 2017 verscheen een geheel herziene en bijgewerkte versie. Kelly wijst op grote be­lang van de eerste drie hoofdstukken van Genesis. Wie daaraan het feitelijke karakter ont­zegt, breekt de basis af waarop het Evangelie van Gods genade in Christus is gebaseerd. Het eerste hoofdstuk van Genesis laat ons zien dat onze werkelijkheid een absoluut begin heeft.
Terecht wijst Kelly de zogenaamde gap-theorie af. Deze stelt dat er een tijdkloof is tussen Gen. 1:1 en Gen. 1:2. Aan deze werkelijkheid zou een andere verwoeste werkelijkheid vooraf-gaan. Nergens geeft het Oude Testament echter tot deze gedachte aanleiding. De eerste hoofd­stuk­ken van de Bijbel laten er ook geen misverstand over bestaan dat de dood van de mens geen natuur­gegeven is maar een gevolg van de zondeval.
Een grote vraag is de ouderdom van de aarde. Bepaalde ster-ren staan miljoenen lichtjaren van ons af. De diameter van ons heelal dat naar huidige wetenschappelijke inzichten zich uit­breidt me de snelheid van het licht, is ettelijke miljarden licht-jaren. Kelly neemt aan dat het heelal in een staat van schijnbare ouderdom werd geschapen en dat wellicht de licht-snelheid vroeger hoger lag.
Zelf zou ik op dit punt iets meer een heilige onwetendheid wil-len betrachten. Evenals Gods herscheppend handelen bij de schepping van de nieuwe hemel en aarde ons begrip te boven gaat, geldt dat voor de schepping. De vraag naar de aard van de scheppingsweek is ook een andere dan naar de historiciteit als dateerbaar feit van de van de staat van de rechtheid en van de zondeval.
Van belang is dat Kelly laat zien dat de mens wel de kroon op de schepping maar niet het doel van de schepping is. Dat is de sabbat als de dag waarvan de avond en morgen niet worden vermeld. Uiteindelijk gaat het om rust in God. Kelly schreef een mooie studie die ik hartelijk ter lezing kan aanbevelen.

donderdag 14 december 2017

Hoe brengen we de dag des Heeren door?

De nieuwtestamentische naam voor de eerste dag van de week is de dag des Heeren. Op de eerste dag van de week stond Jezus Christus, de Heere en Koning van Zijn Kerk op uit de doden. Daarom werd reeds in de tijd van de apostelen de eerste dag van de week de dag van samen­komst.
Oorspronkelijk was wellicht de christelijke samenkomst op zater-dagavond, omdat naar Joodse rekening de nieuwe dag zes uur ’s avonds begint. De dag van samenkomst moet en mag ook een rustdag zijn. Dat is goed voor het lichaam en vooral ook voor de ziel.
Met de regering van Constantijn de Grote, de eerste Romeinse keizer die de christenen vrijheid van godsdienst gaf en zich op zijn sterfbed liet dopen, werden zondagswetten ingevoerd. De over­heid ging het houden van de rustdag bevorderen. Dat is eeuwen-lang in Europa zo geweest.
Zowel in Groot-Brittannië als Nederland is de wijze van zondags-heiliging sterk gestempeld door de puriteinse zienswijze op de zondag. Vooral in de negentiende en begin twintigste eeuw was de Neder­landse wetgeving in het algemeen en ook de zondags-wetgeving zeer gestempeld door christelijke normen en waarden. De laatste decennia was er op dit punt een snelle afbraak.
Al bevordert de overheid de eerste dag van de week als rustdag niet of nauwelijks meer, laten wij als christenen de rustdag wel houden. De eerste dag van de week werd door de puriteinen de marktdag van de ziel genoemd. Het is een dag om te worden ver-zadigd met het Brood van het leven.
Hoe vul je de zondag? Als wij weten dat wij onder de verkondiging van het Woord Christus Zelf mogen ontmoeten, spreekt het vanzelf dat wij aanwezig zijn als het Woord wordt verkondigd.
Kunnen we echt niet opgaan, dan luisteren we thuis via kerk-telefoon of internet mee. Laten wij als echtpaar of gezin ook na-praten over de preek. Het is een goede zaak als kinderen een schrift of aantekeningenboekje meenemen naar de kerk en wat aantekeningen maken. 
De zondagavond is zeer geschikt om met het gezin een aantal psalmen en gezangen met elkaar te zingen. Wie de zondag heiligt, heeft ook tijd om eens een goed boek te lezen of aan persoonlijk Bijbelonderzoek te doen. Dit is zeker: wie de Heere Jezus liefheeft, heeft ook Zijn dag lief.
Zelf ben ik erbij opgevoed om zondag zo min mogelijk de telefoon te gebruiken. Ik ben daarin (en ook in andere zaken) in de lijn van mijn opvoeding gebleven. Gaat dan de telefoon, dan pleegt het meestal een ernstig bericht te zijn. Nu lijkt het mij niet verkeerd om op zondag iemand te bellen of te laten bellen die erg eenzaam is, maar wie verder de telefoon ongebruikt laat, heeft rust. Die houding bepleit ik met betrekking tot digitale media.
Het is goed om dan geen twitter-berichten te sturen en het appen tot een minimum te beperken. Dan gaat het niet om wetticisme, maar om de rustdag echt rustdag te laten zijn. Wie eenmaal iets van de waarde van een strikte, maar ook blijde zondags­viering heeft geproefd, gaat beseffen wat een voorrecht de rustdag is voor het lichaam, maar vooral voor de ziel. 
Dan mag bemerkt worden dat God ons juist op de rustdag als marktdag van de ziel zegeningen schenkt waarvoor we niets hoe-ven te betalen. Jezus Christus, de Heere van de sabbat, heeft vol-daan. Zalig zijn we als we uit Hem leven. Dan is het ook geen opgave om voor Hem te leven.

maandag 11 december 2017

Not by Bread Alone. God’s Word on Present Issues

I would ask your attention for attention for a little book published already a couple of years ago, but still available and what is more important still very relevant. The author is David Broughton Knox, who was very many years Principal of Moore Theological College. After his retirement who served for several in the newly founded George Whitefield College in Kalk Bay, South Africa.
The Anglican diocese of Sydney is known for the fact that it still adheres to the original confession of the Anglican Church expressed in the Thirty Nine Articles. David Broughton Knox was just as his brother- in-law Marcus Loane, who was archbishop of Sydney and primate of Australian, a confessing Anglican evangelical and a great lover of the Reformed doctrines of grace.
In Not by Bread Alone David Broughton Knox discusses a wide variety of issues in the contemporary as the purpose of creation, race, money, sex, women liberation, homosexuality and abortus; all areas in which the witness of the Bible and the spirit of this age clash. 
Knox points us the only fully reliable guide, namely the teaching of Scripture which Jesus Himself prescribed. He shows us that a real Christian life is a life in obedience to Scripture as the voice of the living God and centered on God Himself. Such a life is both a really satisfying and enriching life.

David Broughton Knox, Not by Bread Alone. God’s Word on Present Issues (Edinburgh: Banner of Truth, 1989), paperback, 143 pp., £2,80 (ISBN 0-85151-565-7) 

zaterdag 9 december 2017

Gebed tot de Heilige Geest

Mogen wij tot de Heilige Geest bidden? Wanneer wij tot God bidden, bidden we uiteindelijk tot elk van de drie personen. Aan elk van drie personen komt goddelijke eer en aanbidding toe. Als wij tot de drie-enige God bidden, is de Vader de persoon die in het bijz­onder wordt aangesproken. 
Omdat de Vader de fontein van de godheid is, zijn echter ook de Zoon en de Heilige Geest ingesloten. In het gebedsleven heeft elk van de drie Goddelijke personen een plaats. Wij na-deren tot de Vader door de Zoon Die Middelaar is in de kracht van de Heilige Geest (vgl. Efeze 4:18).  
Ik geef door wat Owen schrijft in het werk A Discourse of the Work of the Holy Spirit in Prayer: Zonder een juiste bevat­ting van God als onze Vader kunnen wij niet bidden zoals het behoort. Het komen tot God als Vader door Christus door de hulp en bijstand van de Heilige Geest, Die Hem als een Vader aan ons openbaart en ons in staat stelt tot Hem als Vader te naderen, is een zaak vol van zoetheid en verge­noe­ging!’ (Works, vol. 4 pp. 292, 293).
De eeuwen door heeft het gebed tot de Heilige Geest een plaats gehad in het gebedsleven van christenen. Het kwam in de Vroege Kerk al voor. Ik noem het gebed dat begint met de woorden Veni Creator Spiritus. In het Neder­lands is dit gebed als volgt verwoord: ‘Kom, Schepper, Geest vervul Uw Kerk met al het heil van Christus werk.’
Een heel ontroerend gebed tot Heilige Geest vond ik in het werk The Life, Walk and Triumph of Faith, red. Peter Toon, Cambridge 1970, p. 112.) van de Engelse prediker William Romaine (1714-1795), een orthodox calvinis­tische prediker binnen de Anglicaanse Kerk.
‘O God de Heilige Geest, ik smeek U dat U datgene wat U van de liefde van de Vader in de Schrift hebt geopenbaard, tot praktijk maakt in mijn hart. Verlos mij van schuld en ver­doe-menis door de besprenging van het bloed van Jezus. Pas het effectief aan mij toe. Pas het telkens weer aan mij toe. Help mij met meer troost in mijn geweten en meer standvastigheid in mijn wandel te geloven dat Zijn bloed van alle zonden reinigt. O gezegende Geest, zet Uw werk in mijn ziel voort. Leid mij van geloof tot geloof dat ik altijd vrijmoedigheid heb achter het voorhangsel in te gaan tot een verzoend God en Vader en in staat gesteld mag worden om de vrede met Hem te behouden tegen twijfels en aanvech­tin­gen, tegen boze lusten en vijan-den. O leer mij tot Hem te naderen met een waarachtig hart, ten volle overtuigd van Zijn liefde en in volle ver­zekerdheid van het geloof. Dit is toch Uw genadige ambt: o vervul het in mij, dat mijn hart gereinigd mag worden van een kwaad geweten en mijn lichaam gewassen met rein water. Laat mij genade genoegzaam voor mij vinden, om Jezus; wil; aan wie met U, o Vader, en de eeuwige Geest, drie personen in één HEERE, dezelfde eer en glorie toekomt tot in alle eeuwigheid. Amen.’
Ik noem ook het volgende couplet uit O for a Closer Walk with God van William Cowper (1731-1800):
Return, O holy Dove! return,
Sweet messenger of rest!
I hate the sins that made thee mourn,
And drove thee from my breast.

Gij, Geest van God, Die vrede brengt
daal troostend op mij neer!
Mijn zonden hebben U gekrenkt;
Gij ging, maar ach, keer weer.
Romaine en Cowper hadden kennelijk geen bezwaar tegen het gebed tot de Heilige Geest. Ik noem ook het laatste couplet van de bede uit de Avondzang:
O Vader, dat Uw liefde ons blijk,
O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk,
O Geeft, zend Uwe troost ons neer,
Drie-enig God, U zij al d’eer.
De grote vraag is het Schriftbewijs. Het enige Schriftbewijs is Hooglied 4:16. Dat bewijs wordt alleen erkend als men bereid is Hooglied als een allegorie te lezen. Dat is wel de zienswijze van de Kerk der eeuwen. Spurgeon schrijft in een preek over Hooglied 4:16: Come, Holy Spirit! Come as the Heavenly Dove, or as the rushing wind; but do come. (Kom, Heilig Geest, Kom als hemels duif of als een stormwind, als U maar komt).
De hoofdlijn van het gebed is me dat wij tot de Vader bidden door de Zoon in de kracht van de Heilige Geest. De Schrift geeft expliciet aanleiding om toch ook rechtstreeks tot de verhoogde Christus te bidden. Denk aan Kom Heere Jezus en Heere Jezus ontvang mijn geest en Heere reken hun deze zonde niet toe. Als het gebed tot de Vader door de Zoon niet overschaduwt, weet ik geen fundamentele bezwaren om aan de rand van het gebeds-leven ook het gebed tot de Heilige Geest een plaats te geven.


vrijdag 8 december 2017

Zielezucht van Witsius

Zielezucht
Op de preekstoel heb ik wel coupletten geciteerd uit het gedicht Zielezucht van Witsius.  Het ge­hele gedicht telt er 56. Uit de cou-pletregels ‘Zijt Gij met mijn doem gediend, Zoek Uw' eer. Ik heb ’t verdiend!’ is helaas meer dan eens afgeleid dat een mens Gods recht liever moet krijgen dan eigen zaligheid en er de voorkeur aan moet geven onder Gods recht verloren te gaan dan zalig te worden in strijd met Gods recht. Wie zo denkt en spreekt, heeft waarschijnlijk het ge­dicht Zielezucht nooit in zijn geheel gelezen. In ieder geval wordt Witsius totaal fout begrepen.
Witsius wist dat zalig worden, hoe dan ook, alleen geschieden kan in overeen­stemming met Gods recht. Zalig worden in strijd met Gods recht is voor hem een tegenspraak in zichzelf. Hij wist wel dat als een mens verloren gaat, in Gods overwinning over de tegenstand en het verzet van zo’n mens tegen Hem – of het nu vroom of goddeloos verzet was – Gods recht wordt ver­heerlijkt. Hij betuigt echter ook dat al Gods deugen worden verheerlijkt in ons leven, als God ons uit de kracht van Christus’ bloed roept uit de duisternis tot Zijn licht. We gaan al de deugden bezingen.
Als het waar is dat wij Gods recht liever moeten krijgen dan onze eigen zaligheid voordat wij mogen delen in het Borgwerk van Christus, betekent dat feitelijk dat God vrienden en geen vijanden met Zichzelf verzoent. In strijd met de gereformeerde leer gaat men er zo ook vanuit dat een mens God werkelijk kan liefhebben, voordat hij vrede met God vond door het bloed van het kruis.
Echter, alle liefde tot God die niet voortvloeit uit de verzoening met God, is niet de ware liefde en heeft voor God geen betekenis. Heel duidelijk wordt dit verwoord in 1 Joh. 4:10: ‘Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden.’
Daar komt bij, dat wie stelt dat hij Gods recht liever heeft dan eigen zaligheid, beweert dat hij liever heeft dat de ene deugd van Gods recht in zijn rampzaligheid wordt verheerlijkt dan alle deugden van God in zijn zaligheid. Gaan wij af op de woorden, dan heeft men de volle ernst van het recht van God nog niet beleefd en nog veel minder de heerlijkheid van de zaligheid. Wie daar iets van mag kennen, zingt het: ‘Wien heb ik nevens U omhoog.’
De bedoeling van mensen kan beter zijn dan hun woorden doen ver­moeden. Mensen hebben met de genoemde uitdrukkingen meer dan eens willen onder­stre­pen dat de zaligheid totaal onver-diend is. Dat is helemaal waar, maar toch moeten we het niet zo verwoorden dat de centrale betekenis van het kruis van Christus, buiten Wie God voor een mens een verterend vuur is, wordt verduisterd.
Nodig is dat wij gaan beseffen dat wij de eeuwige rampzaligheid dubbel en dwars hebben verdiend en zo met lege handen tot Christus gaan. Dat zijn twee kanten van één zaak. Het omhelzen van Christus zonder de erkenning dat wij de toekomende toorn hebben verdiend heeft geen betekenis. De erkentenis van schuld zonder het omhelzen van Christus heeft geen waarde in de ogen van God.
De coupletten in het gedicht Zielezucht laten zien hoezeer Witsius die ziel die zucht, niet in zich­zelf en ook niet in eigen schuldover-tuiging laat roemen, maar alleen in Christus en Zijn bloed. Hij betuigt ook dat geen verdriet hem kan schaden als kruis en zorg niet uit Gods toorn hem toekomen, maar uit Gods Vaderlijke liefde voortkomt. Voor alle duidelijkheid wijs ik erop dat in het eerste vol­gende couplet de ziel zich richt tot de Voorspraak Jezus Christus met de bede of Hij een ver­zoek tot de Vader wil richten,
Zeg Hem, zoete Voorspraak, zeg Hem,
En met reden onderricht Hem,
Dat de reden niet en duldt
Dubb'le straf voor ééne schuld.
God is immers d' Opperreden.
Zo de Borg heeft straf geleden,
Is dan niet de schuldenaar
Zelve, buiten straf-gevaar?

Ja, Heer', dan zal ik U roemen 
En niet slechts Rechtvaardig noemen,
 
Maar: tesamen straf en zoet,
 
Hard en zacht, gestreng en goed.
 
Dubbel zult Gij zijn geprezen,
 
Dubbel zal dan d' inkomst wezen
 
Van Uw grote heerlijkheid,
 
Daar al 't werk toch henen leidt.

Vaste hoop zal niet beschamen: 
Gods beloft' is Ja en Amen.
 
En Zijn liefd' gestort in 't hart,
 
Zalft en zacht daar alle smart.
 
Och! kond' ik dat maar geloven,
 
'k Kwam dan alles licht te boven.
 
Geen verdriet mij hier verdriet
 
Lijd ik 't in Gods toorne niet.
 


Gij Die tot mijn ziele zeide: 
Kom, mijn Bruid, mij toebereide,
 
Kom, mijn liefste, gij zijt Mijn',
 
En Ik zal de uwe zijn.
 
Eeuw'ge liefd' verbindt ons beiden,
 
Dood nog leven mag ons scheiden
 
'k Weet, gij hebt Mij wel bezind,
 
Maar Ik heb u eerst bemind

vrijdag 17 november 2017

Geloof alleen. De leer van de rechtvaardiging

Uitgeverij Zondervan deed een serie met de naam ‘The 5 Solas series: What the Reformers Taught… and Why It Still Mattters’ het licht zien. In deze serie is het deeltje over de boodschap van de rechtvaardiging van de hand van Thomas Schreiner. Schreiner is een bekwaam nieuwtestamenticus. 
De keuze om een nieuwtestamenticus dit deeltje te laten ver-zorgen, is prijzenswaardig. Immers, wie zich afvraagt of de boodschap van de Reformatie met betrekking tot de recht-vaardiging wel de toetssteen van de nieuwtestamentische gegevens kan doorstaan of die nog altijd relevant is, kan niet om het zogenaamde nieuwe perspectief om Paulus heen.
De keuze van Schreiner is ook daarom gelukkig, omdat hij, hoewel van professie een nieuwtestamenticus, ook goed thuis is in de geschiedenis van de theologie. Dat kan helaas van menig nieuwtestamenticus niet worden gezegd. Dat heeft als gevolg dat nieuwtestamentici wel eens ten onrechte inzichten op hun vakgebied als volstrekt nieuw zien zonder dat dit het geval is.
Faith Alone: The Doctrine of Justification bestaat uit drie delen. Schreiner begint met een historisch overzicht. Vervolgens geeft hij een bijbelse en theologische onderbouwing van de recht-vaardiging door het geloof. Ten slotte gaat hij in op eigentijdse uitdagingen waarvoor deze bood­schap ons stelt. Schreiner constateert dat de Vroege Kerk niet met die helderheid de recht­vaardiging door het geloof beleed als later de Reformatie dat zou doen.
Tegelijkertijd laat hij aansluitend bij inzichten van Thomas Oden, een grootkenner van de Vroege Kerk, zien dat ook in deze periode van de kerkgeschiedenis zicht was op het feit dat de zaligheid niet geba­seerd is op onze werken hoezeer zij ook behoren bij het ware christen zijn. Uiteraard passeert in dit kader de uitspraak in de Brief aan Diognetus over de wonder-lijke ruil de revue.
Ten aanzien van Luther laat Schreiner zien dat zijn boodschap van rechtvaardiging door het geloof onlosmakelijk verbonden is met zijn zicht op de heiligheid van God en de verlorenheid van de mens. Zeker de latere Luther onderscheidt nadrukkelijk de toegerekende gerechtigheid van de innerlijke gerechtigheid. 
De fundamentele overeenstemming tussen Luther en Calvijn met betrekking tot de rechtvaardiging is, zo stelt Schreiner terecht, veel opvallender dan detail­verschillen in uitwerking. Wezenlijk is voor Calvijn dat niet het geloof zelf de grond is van de rechtvaardiging. Een christen roemt niet in zijn geloof maar in Christus.
Als wij de Bijbel als uiteindelijke toetssteen van ons geloof aanvaarden, is voor ons de bijbelse basis van de boodschap van de rechtvaardiging het belangrijkst. Schreiner toont met meerdere argumenten aan dat het niet juist is aan de werken van de wet een beperkte betekenis toe te kennen. 
Werken kunnen ons niet rechtvaardigen vanwege onze zonde en ongehoorzaamheid. Dat geloof in de Heere Jezus Christus tot de meeste wezenlijke noties van het Nieuwe Testa­ment behoort, behoeft geen enkel betoog. Paulus legt heel expliciet een link tussen recht­vaar­diging en geloof. Schreiner bestrijdt dat de rechtvaardiging niet tot de kern van de boodschap van Paulus kan worden gerekend.
Voor mijzelf was de grootste winst van het lezen van zijn boekje over de rechtvaardiging door het geloof dat Schreiner er de aandacht voor vraagt dat Gods heilbrengende gerechtigheid de vervulling is van Gods verbond maar daarom nog niet als verbondstrouw moet worden gedefi­nieerd. 
Daarmee wordt ten onrechte gerechtigheid uitsluitend in termen van zaligheid om­schre­ven, terwijl de diepste notie van gerechtigheid overeenstemming met een norm is. Die norm is niet uitsluitend Gods verbond. Daarom heeft gerechtigheid ook een eisende zijde.
Schreiner bestrijdt dat rechtvaardiging bij Paulus transformatie betekent. Het beroep op Rom. 6:7 acht hij niet steekhoudend. In het licht van het geheel van het spraakgebruik van Paulus kunnen we rechtvaardigen ook in Romeinen 6:7 forensisch opvatten. De forensische uitspraak is de basis van de trans-formatie.
Al wordt het niet met zoveel woorden door Paulus gezegd dat de meest natuurlijke wijze om bijvoorbeeld 2 Korinthe 5:21 te verstaan is dat Christus’ gerechtigheid ons wordt toegerekend. Terecht geeft Schreiner aan dat Paulus nergens aan het geloof los van de persoon en het werk van Christus een zelfstandige betekenis geeft. De betekenis van het geloof ligt daarin dat het ons met Christus verenigt. Vereniging met Christus en recht-vaardiging als vrijspraak horen dan ook bij elkaar.
In het laatste deel van Faith Alone gaat Schreiner onder andere op het nieuwe perspectief in. Merkwaardig is dat hij dan wel N.T. Wright ter sprake brengt, maar niet J.D.G. Dunn. Wellicht heeft dat te maken met het feit dat Wright gezien zijn nadrukkelijke verdediging van de histo­rische realiteit van de opstanding veel dichter bij hem staat dan Dunn die hier een wel heel diffuus geluid laat horen. 
Uitdrukkelijk spreekt Schreiner zijn dank uit voor meerdere facetten van de academische arbeid van Wright. Hij betreurt echter dat Wright niet wil weten van de notie van de toereke-ning van Christus’ gerechtigheid.
Hij wijst erop dat deze zaak niet slechts een academische maar ook een pastorale kant heeft. Als rechtvaardiging uitslui-tend betekent dat wij behoren bij de nieuwtestamentische ver-bondsgemeente dan ligt het houvast van mijn uiteindelijke zaligheid niet alleen buiten mij in Christus maar ook in mij en in mijn volharding.
Ik kan hiermee volledig instemmen. Ik zou hier nog aan toe willen voegen dat Wright zozeer de kosmische dimensie van het christelijke geloof benadrukt dat de zaak van de persoon-lijke zaligheid hoe dan ook meer naar de achtergrond verdwijnt. Al met al heeft Schreiner niet alleen een bijzonder waardevolle maar ook zeer toegankelijke studie geschreven.

Thomas Schreiner, Faith Alone: The Doctrine of Justi-fication (Grand Rapids: Zondervan, 2015), 288 pp., $19,99 (ISBN 9780310515784) 

woensdag 1 november 2017

De theologie van Markus

In de door Zondervan onder redactie van Andreas J. Kösten-berger uitgegeven serie Biblical Theology of the New Testa-ment verscheen een zeer uitgebreid deel over het Evangelie naar  Markus van de hand van David E. Garland, hoogleraar ‘Christian Scriptures’ aan het George W. Truett Theological Seminary; een seminarie dat deel uitmaakt van Baylor Uni­versity. A Theology of Mark’s Gospel bestaat uit twee delen.
In het eerste hoofdstuk van het eerste deel wordt uitgebreid ingegaan op inleidingsvragen, terwijl het tweede hoofdstuk een literaire en theologische lezing biedt van het Evangelie naar Markus. In de twaalf hoofd­stukken van het tweede deel passe-ren de belangrijke thema’s van de theologie van Markus de revue.
Aansluitend bij het getuigenis van de vroegste traditie gaat Garland ervan uit dat Markus een veelheid van niet aan elkaar gerelateerde vertellingen van Petrus tot een coherent ge­heel heeft omgevormd. Daarbij blijken bepaalde theologische ge-zichtspunten fundamenteel te zijn geweest. 
Zelf ga ik ervan uit dat de vertellingen waarschijnlijk al in het stadium van de mon­de­­­linge overlevering een bepaalde orde hebben gekregen, maar met Garland meen ik dat er geen reden is te betwijfelen dat Markus de spreekbuis van Petrus en was dat zijn Evangelie zo een apostolisch stempel heeft gekregen. Garland zoekt de oorsprong van het Evangelie naar Markus in Rome maar gaat het er wel vanuit dat het van meet af aan niet slechts voor de christenen in Rome was bedoeld.
Al heel vroeg is het Evangelie naar Markus overschaduwd door de andere Evangeliën. In de Vroege Kerk meende men dat Markus het Evangelie naar Mattheüs had verkort en weinig aan dat Evangelie had toegevoegd. Vanuit de overtuiging dat Markus het oudste Evangelie is, ont­stond vanaf de negen-tiende eeuw een hernieuwde academische belangstelling voor het Evangelie naar Markus. In navolging van vele anderen laat Garland overtuigend zien dat hoe­wel het Evan­­gelie naar Markus het kortste van de drie synoptische Evangeliën is, het toch een eigen accent heeft en echt iets toevoegt aan de twee andere.
Garland verdeelt het Evangelie naar Markus in drie delen: 1:1-8:21; 8:22-10:52; 11:1-16:8. Zelf geef ik er de voorkeur aan om wat Garland als het tweede en derde deel ziet samen te nemen. De belijdenis van Petrus dat Jezus de Christus is, is echt het keerpunt van het Evangelie naar Markus. Wie dat aanvaardt, ziet dat het Evangelie in twee delen van ongeveer gelijke grootte uiteenvalt.
Terecht wijst Garland erop dat de aanduiding ‘Zoon van God’ een centrale betekenis in het Evan­gelie naar Markus heeft, ook al komt die aanduiding maar weinig voor. We vinden deze helemaal aan het begin van het Evangelie als typering van de inhoud ervan. Met Garland ga ik ervan uit dat ‘het begin van het evangelie’ (Mark. 1:1) niet slaat op de eerste hoofdstukken van Markus, maar op het gehele Evangelie. Het vervolg is de verkondiging van de apostelen na Christus’ opstanding; een vervolg dat nog voortduurt.
De aanduiding Zoon van God is voor Markus de primaire categorie om de identiteit van Jezus te verstaan. Bij Jezus’ dood aan het kruis belijdt de heidense hoofdman Hem met deze aanduiding. Het is de eerste keer dat wij in het Evangelie naar Markus in positieve zin deze belijdenis op de lippen van een mens vinden. Daarin is de hoofdman een model. De lezer of hoorder van het Evangelie naar Markus dient zich daarin met hem te identificeren.
In overeenstemming met de consensus in de nieuwtestamen-tische wetenschap wijst Garland op de tweede helft van Jesaja als achtergrond van de uitdrukking ‘evangelie’. Dat is des te duidelijker omdat het daar ook voorkomt en samenhangt met de uitdrukking ‘uw God regeert/is Koning’ (Jes. 52:7).
Garland had in dit verband nog kunnen vermelden dat de Sep-tuaginta hier een futurum heeft. Het gaat over Gods toekom-stige heerschappij. Deze wordt gerealiseerd met de verschij-ning van Christus op aarde. Daarbij neemt Markus zijn uit-gangspunt in de doop van Jezus in de Jordaan.
Garland ontkent dat wij in het Evangelie naar Markus een adop­tianistische theologie hebben. Bij Zijn dood in de Jordaan Jezus wordt niet tot Zoon van God aangenomen, maar de Vader bevestigt aan Hem wie Hij werkelijk is. Een geheimenis dat ook aan drietal discipelen bekend wordt gemaakt bij de verheerlijking op de berg. 
Ook het feit dat Jezus God als Abba of Vader aan­spreekt, wijst op Zijn unieke relatie tot God. Explicieter dan Garland doet, zou ik willen onder­strepen dat ook op deze wijze, al is het indirect, de pre-existentie van Jezus als Zoon van God naar voren komt.
Bijzonder mooi en naar mijn mening ook overtuigend laat Garland zien hoe centraal de ver­zoenende betekenis van Jezus’ kruisdood in het Evangelie naar Markus is. In dat licht plaatst hij ook de reiniging van de tempel. Jezus legt feitelijk de offerdienst stil. Zijn dood en opstanding betekenen dat de tempel haar functie verliest.
Het kruis en niet de tempel wordt de plaats waar God en mens elkaar ontmoeten. Wellicht is, zo zou ik willen voorstellen, nog beter om te zeggen dat deze ontmoeting bij de Gekruisigde plaatsvindt. Daarmee doen wij recht aan het feit hoezeer kruis en opstanding ook bij Markus een eenheid vormen.
Met de overgrote meerderheid van de nieuwtestamentische wetenschap gaat Garland uit van het korte slot van Markus. Zelf reken ik toch met de echtheid van het lange slot. Wellicht is Mar­kus hier niet langer de spreekbuis van Petrus, maar geeft hij op grond van andere infor­ma­tie een aantal ver-schijningen weer. Van de belangrijke handschriften missen alleen de Sinaiticus en de Vaticanus een slot. Nu zijn dat niet de minste, maar het is toch niet zonder be­te­­kenis dat de Alexandrinus wel het lange slot heeft.
Gaan wij uit van het lange slot van Markus, dan begint het Evangelie naar Markus met de doop van Jezus en eindigt het met het bevel het evangelie te verkondigen en degenen die daaraan gehoor geven te dopen. Hoe dan ook is duidelijk dat wie het Evangelie naar Markus met het lange slot las of hoorde, door dit verband werd getroffen.
Uiteraard komt in de studie van Markus naar voren hoe belangrijk het thema discipelschap bij Markus is. Het woord ‘discipel’ wordt bij Markus alleen voor de kring van twaalf gebruikt. Echter, zij zijn representatief voor allen die Jezus leren volgen; ook in de toekomst. Bij Markus valt op hoezeer het falen van de discipelen aandacht krijgt.
Het Evangelie van Markus is bedoeld om wat de twaalf voor de opstandig nog zo slecht verstonden, te leren verstaan. Het is niet de bedoeling dat de lezer of hoorder van het Evangelie naar Markus vanuit de hoogte op de twaalf neerziet, maar hun falen en misverstaan wordt verhaald, opdat de lezer of hoorder ervoor bewaard blijft.
Garland schreef een prachtige en zeer uitputtende studie over het Evangelie naar Markus. Geen aspect blijft onbelicht. Het is een studie die ik heel hartelijk ter lezing kan aanbevelen.


David E. Garland, A Theology of Mark’s Gospel: Good News about Jesus the Messiah, the Son of God, Biblical Theology of the New Testament (Grand Rapids: Zondervan, 2015) 651 pp., prijs $44,99 (ISBN 9780310270881)

maandag 25 september 2017

Human Nature in its Fourfold State


If there is one book that stands out more than others as rep­re­sen­tati­ve of the best of the Scottish religious classics it is Human Na­ture in its Fourfold State. It met wide accept­ance not only in Scot­land, but also abroad. Already in the eighteenth cen­tury it was trans­lated into Dutch. In this work Thomas Boston (1676-1732) states in an impressive way the doctrine of free grace against all legal deviations. He clearly dis­tinguishes the office of the law and of the gospel. He testifies of God's unconditio­nal mercy and grace against the background of man's total depra-vity.
The facts concerning the life of Boston are easily set down. He was born in 1676 at Duns, that is some miles south-east of Edinburgh. His father was a godly man, who was in the killing times imprisoned for his faith. At the age of eleven Boston was taken by his father to hear Henry Erskine preaching nearby Whitsome.
Henry Erskine was the father of Ebenezer and Ralph, who became fellows of Boston in the line they took to set forth the truth of the gospel. The preaching of Henry Erskine was blessed to the soul of Thomas Boston. In his college years he came in touch with James Fraser of Brea, a staunch confessor of the refor­med faith. In 1697 at the age of 21 Boston was licensed to preach the gospel an in 1699 he was ordained.
It was not easy for him to find a settlement because of his spiritual fervour and the power of patrons and landowners. His first charge was in Simprin. He stayed there until 1707, when he moved to Ettrick, which is a remote place not far from the borderline between England and Scotland. He remained there until his death in 1732.
At the outset of his ministry Boston lighted upon a book whose method and outlook were destined to influence his life and teaching profoundly. This was The Marrow of Modern Divinity. It dated from the days of the Westminster Assembly, and when its title spoke of ’Modern Divinity it referred to what was modern in the maturity of the Puri­tan movement. The method of dealing with law and gospel which he found in this work proved very helpful to him.
Until then Boston had warned his hearers against their sins and urged the necessity of regener­ation. He kept doing this, but his preaching got a different note. He became to preach with force and power the ample warrant that every sinner who hears the gospel has to avail himself of its gracious pro­vision.
In that days there was in reformed circles in Scotland a hesi­tancy to preach freely and without qualifications and reserva-tions the good news to all sin­ners of a Saviour who is willing to receive as many as come to Him. The Marrow of Modern Divinity was republished by his friend James Hog of Carnock. This lead to what is called the "Mar­row Controver­sy". 
The assembly of the Church of Scotland condemned the book. Is was charged that it lead to antinomianism. Boston set to the task to prepare a new edition of The Marrow with notes of himself to show that this charge was without ground. Boston, Ralph and Ebene­zer Erskine and several others defended the teaching of The Marrow. They were called the "Marrow Men" The protested against alleged antinomia­nism and reacted against a real neonomianism.
The "Marrow Men" stres­sed that a sinner cannot prepare himself for grace and that all that he does before closing with Christ for life and salvation are "splen­did sins". The gospel is not a new law but it is the fulfilment of the law. Faith is the empty hand that is stretched out to receive the Sav­i­our. The believer receives Christ both as Saviour and Lord. The sin­ner is united to Christ and Christ's Spirit dwells in him. He re­ceives the moral law out of the hands of Christ and loving the Savi­our he de­lights to keep his commandments.
Boston and his fellows stressed that the source of all the believer's help is only in Christ. For our jus­tification, assurance and sanctification we must look on Christ alone. Boston shows us how to preach a whole Christ in all his glory, beauty and suitableness. He learns us that we must not separate Christ and any of his benefits. It is a powerful antidote against dis­tortions of the gospel of free grace which lead to "second blessing teaching", antinomianism or legal­ism.
As already indicated Boston's name remained well know after his death through his book Human Nature in its Fourfold State. The sub­stance of this work had already been preached in his first congregati­on at Simp­rin. In 1708 and 1709 it was recast and amplified and given from the pulpit of Ettrick. His physician dr. Trotter urged him to publish. it were the notes of his sermons on the human nature that seemed to Bos­ton most appropriate. Is was not till handled a bound copy of his work. As indicated by its title Human Nature in its
Four­fold State consists of four parts. In the first Boston dis-cusses the state of innocence, in the second the state of nature, in the third the state of grace and in the fourth the eternal state. In the first part Boston declares that God made man altogether righteous. Man's under­standing was a lamp of light. Man had a perfect knowledge of the law of God.. His will was in all things agreeable with the will of God. His affec­tions were orderly, pure and holy. The original righteousness was natu­ral, uni­ver­sal, but also mutable. It was a righ­teousness that might be lost and was in fact lost by Adam's fall.
In the state of innocence God promi­sed man life upon the condition of obedience to his command­ments. The penalty was death. The doctrine of the state of innocence shows us that not God but man himself was the cause of sin. In the second part about man's natural state i.e. the state of the natural man after Adam's fall Boston speaks in the first place about the sin­fulness of man's natural state.
Every imagination of the thoughts of the heart of man are evil continually. Our leading faculty the under­standing is despoiled of its primitive glory. We are blind for the glory of God and his ways. The natural man is void of the saving know­ledge of spi­ritual things. Our commanding faculty the will is now ut­terly unable for what is truly good and acceptable in the sight of God. By nature we are enemies to God and to his Son Jesus Christ. The natural man is an enemy to Christ in his office of Prophet. He does not want to lis­ten to his voice. He is an enemy to Christ in his priestly office.
Men naturally think high of their own duties and the do not see the need and value of the blood of Christ. The natural man is also an enemy to Christ in his office as King. He does not want to crucify his own lust and to obey Christ's command­ments. When dealing about the state of nature Boston speaks in the second place about the misery of that sta­te. The state of nature is a state of wrath. That must be preached in order that sinners fly form the wrath to come. So long as we are in the state of nature it is im­possible to have salva­tion and life.
In the third place Boston speaks about man's utter in­ability to recover himself. This knowledge is necessary for the due humiliation of the sinner so that he may see his absolute need of Christ and of the power of his grace. We must learn that we cannot be saved by our civility, morality, duties and by a faith and repentance which have sprung out of our natural powers. Let the saints admire the freedom and power of grace which came to them in their helpless condition, made their chains fall off and brought them out of the sta­te of sin and wrath to the state of grace.
In the part about the state of grace two issues are handled, na­mely the regeneration and the union with Christ. By regeneration and by union with Christ we are brought in the state of grace. Boston ma­kes a distinction between awakening and converting grace. Some have sharp convictions for a while, but these go off and they become as careless about sal­vation as ever before. 
Some apply the plaster to the wound before it is sufficiently searched. They are never shaken out of them­selves and their own righteousness. There may be great flashes of joy and a reformation of life and manners where the sanctifying of the Spirit of Christ never came to rest upon the soul. But regene-ration is a real and thorough change.
It is a change of the qualities and dispo­sitions of the soul. Though in regeneration every part of the man is renewed, there is no part of him that is perfectly renewed. In regene­ration man is illuminated in the knowledge of God, of sin, of himself, of Jesus Christ and the vanity of this world. Our will is cured of its utter inability to will what is good. In regeneration there is a happy change made on the affections. Our desires are set upon God and upon the thing above. 
As the child is passive in generation, so the child of God in regeneration. It is God's work in us. We can know that we are in the state of grace by the effects of regeneration. Were we lead to see the sinfulness of sin and the exceeding glory of Christ. Are our desires after God? Just as Watson Boston states that several of the Lord's people know not precisely the time of their regeneration and cannot trace the steps of the way in which it was brought to pass.
Having spoken of the change made by regeneration Boston proceeds to speak of the change made on men in their union to Christ. They who are in the state of grace, are united to Christ an cut off from their na­tural stock. The union to Christ is a spiritual and indissoluble uni­on. The cutting of the branch from the natural stock is performed by the pruning knife of the law, in the hand of the Spirit of God. The law shows us that we are utterly unable to be saved by our own works. We have to learn that we can no more believe than we can reach our hand to heaven.
When we are thus distressed, we are taken up and in­grafted in Christ and the spirit of faith is given to us. All who are in Christ have been broken form all confi­dence in themselves. Christ apprehends the sinner by his Spirit and the sinner, thus appre­hended, apprehends Christ by faith.
Both law and gospel are used by ingrafting the sinner in Christ. The law shows us our needs. The gospel is God's answer to our needs. From their union with Christ several benefits flow to the belie­vers. The chief are justification, peace with God, adopti­on, sanctifi­cation, growth in grace, fruitfulness in good works, ac­ceptance of these works, establishment in the state of grace and a special con­duct of providence about them.
In the last part of Human Nature in its Fourfold State Boston speaks about the eternal state of believers and unbelievers. In this section he deals with death and the difference between the righteous and the wicked in their death. After that the resurrection, the gene­ral judgment and the kingdom of heaven and hell are handled. Boston stresses that there is no salvation outside Christ. We must in this life be united to Christ to inherit his eternal king­dom. Both the glo­ry of the righteous and the torments of the wicked are eternal. Bos­ton ends his book with a moving and passionate appeal to unbelievers to seek their safety in Christ alone.