zaterdag 31 mei 2014

Groen van Prinsterer: A Dutch statesman who confessed the Gospel of Christ 1

Introduction
When one would ask me which two Dutchmen from the 19th centu­ry impressed me most, my answer would be, without any hesitation: Kohlbrugge and Groen van Prinsterer. Kohlbrugge a preacher of the Gospel, and comforter of the mournful; and Groen van Prinsterer especially a confessor of the Gospel in society. As to their characters, they differed very much from each other. They did not think in the same way in every respect. But their actions were stamped by what Groen van Prinsterer called ‘the Reformed persuasion’, that is the persuasion that the triune God is the God of complete salvation and that Bible as God’s infallible and inerrant Word is the only rule of faith and practice.
Kohlbrugge was rather a difficult man in social intercourse. He was a bit peculiar in his doings, and very much attached to his own views. On the other side Groen van Prinsterer was named by some of his con­tem­poraries ‘the noble Groen van Prinsterer’. He had a somewhat reserved but also very amiable character.
According to my opinion Kohlbrug­ge was superior to Groen van Prinsterer in his radical under­standing of the notions of law and Gospel. But Groen van Prinsterer sur­passes Kohlbrugge in his under­stan­ding and his resistance of the spirit of his time. In this Groen van Prin­sterer is both deeper and more sober. But as a matter of fact, this comparison is not quite justified, and perhaps out of place.
Groen van Prinsterer and Kohlbrugge both re­ceived from God their own specific tasks: Kohlbrugge as a theologian and preacher of the Gospel; and Groen van Prinste­rer as a jurist and a confessor of Christ, both in the church and in the state. Both men, with their own personal and speci­al gifts and insights have been useful in God’s kingdom.
As a theological student the first book by Groen van Prinsterer I read was his Unbe­lief and Revolution.  Without any doubt this is his main work. It has its origins in a number of lectures which he held for a small circle of interested friends in the winter of 1845-1846. His style of writing is not easy. But it struck me immediately in Groen van Prinsterer how very much to the point his expressions are. Everywhere in his writings we find very original and clear thoughts, by which he typifies the Gospel as against the spirit of his time.
The motto of the French Revolution was: freedom, equality and brotherhood.  But the French Revolution preached, as Groen van Printerer saw it, a kind of freedom that was not Christian freedom, an equality that was no Christian equality, and a fraternity that was not Christian brotherhood. Christian freedom is not freedom from the authority of God and His Word, but just a freedom to serve the Lord. Real freedom can only flourish within the bounds of the Lord’s commandments.
Christian equality is an equality before God both in condemnation and in pardon by God’s free grace through the blood of Jesus Christ and not an equality that destroys all distinctions in society. The real brotherhood is not based on vague principles that will never really unite men in lasting way, but the Christian brotherhood is based on the blood of Christ and the indwelling of the Spirit and so surpasses distinctions that are based one race, place in culture, intellect, wealth and so on. It makes men of different states in society com-passionate towards each other.
Groen van Prinsterer was deeply convinced of the destructive character of the principles of the French Revolution for church and society. The French Revolution sought to annihilate the notion of God and His Word as the source of all authority. Against the principles of the French Revolution testified of God’s revelation as the only solution not only for the church both also for society at large. The true church is the church that proclaims the Gospel of redemption by penal substitution.
According to Groen van Prinster European society will disintegrate into a chaos when it is not longer governed by the principles of God’s revelation for society. He foresaw the peoples of the European countries would become order less masses. In our time we can see the fulfilment of this prophetic insights of Groen van Prinsterer; insights based on a knowledge of God’s Word and its meaning for church and society. For Groen van Prinsterer the only hope for Europe was the return to the living God who can only be known in a saving way through His Word. His device was: ‘Against the Revolution the Gospel.’

 

 

woensdag 28 mei 2014

Het verstaan van de tekenen van de tijden

De Heere vraagt dat wij de tekenen van de tijden verstaan. In het keizerlijke Rome was de goddelijke keizerverering het teken van het Beest. Je hoefde slechts een papier bij je te dragen dat je een wierookkorrel had geofferd. In de tijd van de Reformatie was deelname aan de mis het bewijs dat je de beginselen van de Reformatie niet was toegedaan. In islamitische landen kan het zeer gevaarlijk zijn te betuigen dat je Mohammed als een valse profeet ziet. In onze samenleving is de klassiek christelijke visie op huwelijk en seksualiteit de steen des aanstoots.
Ik geef een drietal citaten van Groen van Prinsterer: ‘De belij­denis, waartoe men wordt geroe­pen, staat tel­kens met den aard der tij­den waarin men leeft, in verband. Het belij­den, waar de kracht des Christelijken ge­loofs zich openbaart, ligt niet altijd in het getrou­welijk opzeggen van al de Artikelen des Ge­loofs; niet altijd in een on-voorwaardelijke onderschrijving van de Symboli­sche Schrift; zelfs niet in eene predi­king waarin geen enkel woord aange­troffen wordt, dat den meest regtzinnigen keurmeester erge­ren zou. Het belij­den is het uitkomen voor de waarheid waar de verde­diging bezwaar­lijk is, waar het belijden met lijden vergezeld is. Ge­lijk de aanval het kritieke punt aanwijst, zoo volgt, uit den aard der ver­looche­ning, de aard der be­lijdenis, welke in ieder tijds­ge­wricht de geloovi­gen voegt.’ Aan zulke belijders is dringend be­hoefte. Laat onze bede zijn: ‘O, Heere, open Gij mijn lippen door Uw kracht.’
In het decembernummer van 1875 van Nederlandse Gedachten heeft Groen bij zijn naderend levenseinde zelf zijn geestelijk testament geformuleerd. Dat luidt als volgt: ‘Met de tolle­naars­bede: O God, wees mij zondaar genadig! Met de Heidelberger Catechismus­wijsheid: mijn enige troost in leven en sterven. Met de juichtoon: Ik danke God door Jezus Christus onzen Heere. Met de strijdleus der Reformatie: Doet aan de gehele wapenrusting Gods en het zwaard des Geestes hetwelk is Gods Woord. Met de zinspreuk: Een Staatsman niet! Een Evangeliebelijder.’
Dan nu het derde citaat. In 1831 schreef Groen aan zijn vriend Van Rappard: ‘Maar het ge­loof, waardoor men een nieuw schepsel wordt, waardoor, in plaats van een eigen wil, de zucht om God te dienen de heersende is, dat geloof bezit ik niet, of althans in nog zó geringe mate, dat ik er mijzelf nog bijna onbewust van ben. Maar dat geloof is wel volstrekt nodig. Het moet ons gegeven worden. Dagelijks gebed en bijbellezing zijn de middelen het te krijgen. Ik erken gedurig de leiding van God in mijn lotgevallen en begin meer te vertrouwen op Gods hulp, Die Zijn goede werk in mij voleindigen zal.’

maandag 12 mei 2014

Een bijbelse bezinning op homoseksualiteit 3 (slot)

Liefde, trouw en gebod
De auteur bestrijdt met historische argumenten dat stabiele homo­seksuele relaties in de oud­heid onbekend waren. Zo’n relatie kon zelfs met rituelen omkranst worden. Dat er geen ge­lijk­stelling met het huwelijk plaats vond, had eenvoudig te maken dat huwelijk onlos­ma­ke­lijk verbonden werd gezien het met doorgeven van leven. Homoseksuele relaties ook pedo­sek­suele relaties waren in de oudheid volkomen geaccepteerd. Nam men in zo’n relatie een onder­­geschikte positie in dan riep dat spot op, maar dat stond los van het homoseksuele gedrag.
Een veel gehoord argument is dat liefde voorrang moet hebben boven het gebod. Daarbij wordt gebod vooral als regel gezien. Onder ander bij Loonstra vinden we deze gedachtegang. Te­recht brengt Prosman naar voren dat niet alleen liefde de inhoud van het gebod is, maar ook het gebod de inhoud van de liefde.
Zonder het gebod wordt liefde een lege huls. Heel belang­rijk is de constatering dat het bijbelse gebod is geen willekeurige regel is, maar dat in het gebod God zelf aanwezig is. Wie de bijbelse ge-gevens met betrekking tot homoseksua­liteit rela­tiveert, relativeert daarmee ook wat de Bijbel over liefde en trouw betuigt.

Praktische overwegingen en pastorale bezinning
Bij de praktische overwegingen wijst Prosman erop dat wie ruimte ziet voor de toelating van praktiserende homoseksuelen tot het Heilig Avondmaal in het verlengde daarvan niet heen kan om aan een stabiele homoseksuele relatie een kerkelijk kader te geven. Echter wie homoseksualiteit aanvaardt, heeft geen reden meer om tegen biseksualiteit nee te zeggen.
Moeten relaties die in dat kader staan ook aanvaard worden, ook al zijn er meer dan twee per­sonen bij betrokken?! Hier en daar klinken al stemmen in de samenleving in die richting. Door deze vragen op te werpen wil Prosman de lezer bewust maken dat het opgeven van het bij­belse getuigenis aangaande homoseksualiteit geen zelfstandige factor kan en zal zijn.
Heel duidelijk is dat Prosman geen enkele ruimte ziet voor homo-seksuele relaties. Daarin wijkt zijn studie af van het rapport van de Christelijke Gereformeerde Kerken dat kerkenraden de ruimte geeft op zijn minst tijdelijk homoseksuele relatie te tolereren. Ik noteer dat met dank­baarheid.
Prosman had bij het schrijven van zijn boek nog niet van dit rapport kennis­genomen. Hij geeft echter aan dat het creëren van dis-pensaties bijbels niet gefundeerd kan worden en praktisch toch de weg naar acceptatie baant. Hoe kan men praktiserende homo-sek­suelen wel aan het Heilig Avondmaal toe laten en vervolgens weigeren op die relatie een kerke­lijk stempel te zetten?!
Wel meen ik wel dat de auteur richting kerkenraden dat stand­punt robuuster had mogen verwoorden. Kerkenraden die hier anders handelen, hebben beke­ring nodig. Ik val de au­teur ten volle bij dat richting gemeenteleden die homoseksueel ge­richt zijn, een pasto-rale insteek van groot belang is. Het feit dat een homoseksuele relatie wordt afgewezen, mag niet be­tekenen dat de mens die homoseksueel gericht is, in de kou wordt gelaten.
Wie homo­seksueel gericht is, moet tegen zichzelf strijden en dat gaat heel diep. Vanuit een seculiere visie is de strijd tegen jezelf destructief. Prosman onderstreept dat de Bijbel hier een ander geluid laat horen. Strijd tegen je eigen zondige aard, waarin die zich ook uit, is we­zen­lijk voor het christelijke geloof. Als het gaat om seksualiteit kan die strijd ook voor hen die hete­ro­­seksueel zijn, maar niet (meer) gehuwd zijn, zwaar zijn. Het verschil blijft dat een homo­­seksueel die naar de Schrift wil leven, weet dat hij levenslang een groot stuk een­zaam­heid zal moeten dragen.
Prosman brengt naar voren dat tucht met betrekking tot homo­sek­su­eel gedrag niet een op zich­zelf staand gegeven mag zijn. Ook andere vormen van sek­sueel (wan)gedrag zijn tucht­waardig. Dat wil ik zeer nadrukkelijk onderstrepen. Ik denk niet alleen aan pornoverslaving maar ook aan ongehuwd samenwonen en vooruit grijpen op het huwelijk.
Over de brede linie van het kerkelijke leven onderscheidt de Kerk van Nederland zich in deze zaken al te weinig van de wereld en is het beleid van veel kerkenraden er meer op gericht mensen vast-houden maar dan zonder hen te confronteren met de oproep van de Heere Jezus Christus: ‘Die achter Mij wil komen, verloochene zichzelf, neme zijn kruis op en volge Mij’ (Markus 8:34).
De auteur zal het wel met mij eens zijn dat een zonde hoe ernstig ook, als hij niet in het openbaar is bedreven, in zijn algemeenheid althans ook niet in het openbaar moet worden be­straft. Van die regel mag alleen om heel dwingende redenen worden afgeweken.
Ten slotte: ik kan iedereen die zich in de problematiek van homo-seksualiteit wil verdiepen, deze studie aanbevelen. Wie hem leest, zal merken dat in deze bespreking niet alle aspecten ervan aan-geroerd konden worden. Ik ken in de Nederlandse taal geen andere studie waarin de bijbelse ge­­­gevens zo grondig worden geanalyseerd en tegelijkertijd in een breder kader gezey. Ik wil de auteur daarvoor van harte bedanken.

zaterdag 10 mei 2014

Een bijbelse bezinning op homoseksualiteit 2

Homoseksualiteit is niet alleen een probleem binnen de kerk
Prosman brengt naar voren dat over de gehele linie meer open-heid is gekomen voor het thema homoseksualiteit. Dat geldt ook kerken en kringen die homoseksueel gedrag volledig. Toch is er in de praktijk veel verlegenheid. Ik onderstreep dat hij ook naar voren brengt dat onder hen die met homoseksueel gedrag geen enkele moeite hebben, het besef leeft dat er problemen zullen blijven.
Hij maakt dat duidelijk aan de hand van interviewuitspraken van de in 2012 overleden dichter en schrij­ver Gerrit Komrij die zelf homo-seksueel was. Komrij wijst op een leven zonder (eigen) kinderen en op de verschrikking van het ouder worden voor homosek­suelen.
Prosman legt er de vinger bij dat het beeld dat de kerk de eeuwen door homoseksuelen zwaar heeft vervolgd, niet klopt. Homo-seksueel gedrag werd als strijd met de natuur/scheppingsorde gezien, maar veelal niet zwaarder aangerekend dan andere seksuele overtredingen. Nooit heeft de kerk gedaan wat het bewust antichristelijke nazisme deed, namelijk iedereen die homo­seksueel gericht is naar de dood verwijzen.
Voor de nazi’s was homoseksualiteit een deviatie van het evolutie-proces. Ik zou daar nog aan willen toevoegen dat voor de nazi’s het om­bren­gen van homoseksuelen op één lijn stond met ombrengen van verstandelijk gehan­dicapten. Een goed functionerend lichaam was voor de nazi’s uitgangspunt. Homoseksualiteit als vorm van seksualiteit die niet aansluit bij de biologische functie van geslachts-organen hoorde daar niet bij.

Zowel het Oude als Nieuwe Testament wijzen alle vormen van homoseksueel gedrag af
Prosman laat duidelijk zien dat zowel het Oude Testament als het Nieuwe Testament homo­seksueel gedrag in welke vorm ook van de hand wijzen. De poging de afwijzing van de Schrift te beperken tot homoseksuele prostitutie of tot homoseksueel gedrag met wis-selende con­tacten is onhoudbaar.
Wel waarschuwt de auteur ervoor – en daarin val ik hem bij – om homoseksueel gedrag te isoleren van andere vormen van seksueel gedrag die in de Schrift wor­­den veroordeeld. De Schrift ziet uit-eindelijk alle seksuele omgang buiten het huwelijk als hoererij.
Vaak wordt als het gaat om homoseksualiteit naar Genesis 19 ver-wijzen. Het woord ‘sodo­mie’ als het gaat om homoseksueel gedrag is daarvan afgeleid. Prosman laat zien dat Genesis 19 maar van zeer beperkte betekenis is, als het gaat bijbelse bezinning voer homoseksualiteit. Een gehele samengestroomde menigte wenst twee vreemdelingen op homoseksuele wijze te verkrachten en negeert daarmee ook nog het zo fundamentele recht van de vreemdeling en de plicht tot gastvrijheid. Dan komt de HEERE met Zijn oordeel.
Veel belangrijker is Genesis 1:27. Daar lezen we dat God de mens mannelijk en vrouwelijk schiep. Dat is, zo wijst de auteur aan, letterlijkere en ook betere vertaling dan man en vrouw. Het gaat niet om maatschappelijke positie, maar om sekse. Daarnaast komen Leviticus 18 en 20 aan de orde. Het liggen van mannen bij mannen wordt afgewezen. De reden is dat alle sek­sualiteit die het huwelijk ondergraaft, onder Gods oordeel valt.
Nu is de vraag hoe wij ons op Leviticus 18 en 20 kunnen beroepen als het gaat om afwijzing van homoseksualiteit. Immers in het tussen liggende hoofdstuk lezen we ook over het zaaien met tweeërlei zaad en het niet afscheren van de hoeken van de baard.
Bij het geven van een antwoord wijst Prosman op de blijvende betekenis van het in Handelingen 15 vermelde apostelconvent. Het besluit van het apostelconvent houdt in dat christenen uit de heidenen zich moeten houden aan de geboden die onder de oude bedeling voor vreemdelingen in Israël golden.
Uiteraard komt ook Romeinen 1 ter sprake. Met een beroep op de natuur veroordeelt Paulus daar homoseksualiteit. Hier plaats ik een kanttekening bij het betoog van Prosman. Sterker dan hij doet zou ik willen aangeven dat Paulus met natuur bedoelt, de natuur zoals God die van de schepping heeft bedoeld. Van die bedoeling heeft de mens ook na de zondeval nog enig besef hebben, al is dat besef in onze samenleving erg afgesleten.
Daarom zeg ik de auteur niet na ook in zijn bespreking van Calvijn dat wij niet meer zoals hij dat deed een be­roep op de natuur kunnen doen om homoseksualiteit af te wijzen, maar de route via Hande­lin­gen 15 moeten bewandelen. Ik zou willen zeggen dat beide routes elkaar aanvullen. Daarbij is de route via Handelingen 15 wel een heel belangrijke pijler.
Met Thiselton, die een zeer uitgebreid op commentaar op 1 Korinthe schreef, stelt Prosman dat Paulus in 1 Korinthe 6:9 ook homoseksuele relatie afwees waarin liefde een rol speelt. Wanneer de NBV hier vertaalt met schandjongens en knapen-schenders is dat een voorbeeld van eigen opvattingen inlezen in de vertaling. Het woord dat de SV met ‘ontuchtigen’ ver­taalt, slaat wel­licht op travestieten. Het volgende woord gaat in het algemeen over men-sen die zich homo­seksueel gedragen aan en mag niet tot een bepaalde categorie van homoseksueel gedrag worden beperkt.

vrijdag 9 mei 2014

Een bijbelse bezinning op homoseksualiteit 1

Inleiding
Homoseksualiteit is de laatste decennia een veelbesproken onder-werp. De overheid rekent acceptatie van homoseksueel gedrag en homoseksuele relaties tot één van haar kerntaken. Ook in kerkelijke kring is er aandacht voor deze zaak. In de aanloop naar de vorming van de PKN werd duidelijk dat het opnemen van de mogelijkheid van het zegenen van homoseksuele relaties in de kerkorde van de nieuwe kerk en in het verlengde daarvan in het dienstboek een on­op­geefbaar punt was.
Waar ook concessies mogelijk waren, hier in geen geval. De PKN zou hier in haar kerkorde expliciet breken zowel met de gerefor-meerde als lutherse belijdenis Uit eigen waar­neming weet ik hoe daarmee binnen meerdere kerkenraden de balans omsloeg om niet mee te gaan in de PKN.
Ook binnen een aantal kerken, dat formeel zich nog gebonden weet aan de gereformeerde be­lijdenis, is er de ruimte voor samen-levende homoseksuelen tot het Heilige Avondmaal te gaan of ook ambtsdrager te worden. Het laatste geldt voor de Neder-lands Gereformeerde Ker­­­ken en het eerste voor de Gerefor-meerde Kerken Vrijgemaakt en de Christelijke Gere­for­meerde Ker­ken. Ook binnen de kring van de Gereformeerde Bond zijn er gemeenten waar homo­seksuelen met een vaste relatie toegelaten worden aan het Heilig Avondmaal.
Ten aanzien van de Christelijke Gereformeerde Kerken moet dan wel worden opgemerkt dat deze op hun laatste synode een rapport hebben aangenomen waarin zij hebben uitgesproken dat homo-seksueel gedrag en homoseksuele relaties op grond van de Schrift zonde moeten wor­den genoemd, al is er helaas tegelijkertijd aan kerkenraden de mogelijkheid gegeven om pastorale redenen mensen die een homoseksuele relatie hebben tot aan het Avondmaal toe te laten.
Zelfs die in het licht van de Schrift ongeoorloofde uitzondering gaat blijkens reacties een aantal christelijk gereformeerden niet ver genoeg. Zij willen dat er zonder meer ruimte komt voor hen die een vaste homoseksuele relatie hebben. Onder andere dr. B. Loonstra die op dit punt al eerder van zich liet horen, heeft dat op zijn weblog naar voren gebracht.
                                 

Een studie die echt iets toevoegt
Net rond de tijd dat de synode van Christelijke Gereformeerde Kerken uitkwam met haar rap­port werd in de Artiosreeks, een serie die verschijnt onder verantwoordelijkheid van de Gere­for­meerde Bond, een uitvoerige studie over dit beladen onderwerp gepubli-ceerd, namelijk Homoseksualiteit tussen Bijbel en actualiteit. Een poging tot verheldering (Groen, Heerenveen 2013; ISBN 978-90-8897-084-9). De auteur is dr. A.A.A. Prosman.
Het doel van deze studie is om bijbelse gegevens recht te doen met daar­aan gekoppeld de vraag hoe op grond van de bijbelse gegevens de lijn naar het heden moet wor­den doorgetrokken. In dat kader wordt aandacht gegeven aan hermeneutiek. Niemand leest de Bijbel zonder vooronderstellingen.
Eigen vooronderstellingen zijn mede­bepalend voor het Schriftver-staan. Dat inzicht wordt nog al eens gebruikt om de Bijbel naar eigen hand te zetten of om elk beroep op de Schrift te re­la­ti­veren. Die kant wil Prosman beslist niet op. Hij brengt naar voren dat de ene leesbril be­slist beter is dan de andere. 
Een goede her­me­neutiek neemt het vocht weg dat onze bril bij het lezen van de Bijbel beslaat. Daarom eindigt de studie aansluitend bij de bespreking van de bijbelse gegevens en aan geboden histo-rische informatie met een aantal praktische over­wegingen en een pastorale bezinning.
Deze studie voegt echt iets toe aan de reeds verschenen literatuur vanwege haar uitvoerigheid en vooral ook door de grondige wijze waarop de relevante Schriftgegevens zijn geanalyseerd en dat in combinatie met een analyse van het huidige culturele klimaat.
Prosman geeft zelf aan dat hij zijn studie vooral geschreven heeft naar kerkenraden en ambts­dragers toe. Hij heeft een bijdrage wil-len leveren aan een bijbelse meningsvorming en daar­mee aan een bijbelse ver­ant­woording omgang met homoseksualiteit maar ook met de mens die homoseksueel gericht is. 
Hij geeft zelf aan dat een boek gericht op homoseksuele chris­tenen een andere spits zou hebben. Dan zouden hun problemen veel uitvoeriger worden be­licht. Met dat woord ‘uitvoeriger’ geef ik al aan dat de auteur er bepaald niet geheel aan voor­bijgaat.

woensdag 7 mei 2014

Onderzoek naar de refozuil 3 (slot)

Uit feiten kunnen geen normen worden afgeleid
Tenslotte kom ik nog een keer terug op de betekenis van weten-schappelijk onderzoek. Dat kan wel feiten en verbanden aan het licht brengen, maar geen duidelijkheid geven welke in­hou­­de­lijke richting moet worden opgegaan. Of daarbij de onderzoekers van de Vrije Univer­si­teit kunnen helpen, weet ik niet.
De inmiddels overleden historicus prof. dr. A. Th. van Deursen deed minutieus feitenonderzoek en gaf op zeer deskundige wijze de verbanden tussen feiten aan. Daarnaast liet hij op subtiele wijze - en bij de beschrijving van de geschiedenis van de VU volgens sommigen op te weinig subtiele wijze – telkens weer merken hoe hij ont­wikke­lingen waardeerde. Dan was niet ondui-delijk dat daarbij de Schrift en gereformeerde belijde­nis zijn norm was.
De onder­zoekers die nu aan de slag gaan, ken ik alleen vanuit hun weten­schap­pe­lijke publi­caties. Daarop afgaande weet ik niet of en in hoeverre voor hen het volstrekte gezag van de Schrift en de normatieve betekenis van de gereformeerde belijdenis vast-staan. Anders dan Van Deursen verbergen zij in publicaties hun eigen overtuiging. Ik vind dat jammer.
Van Deur­sen kan voor historici het voorbeeld zijn dat grote academische deskundigheid en het ook in wetenschappelijke con-text uitkomen voor het evangelie van Jezus Christus samen kun-nen gaan. Op andere terreinen van wetenschap zouden andere namen kunnen worden genoemd. Kijken we over de lands-grenzen, heen dan denk ik bijvoorbeeld aan John Lennox die als wis­kun­dige aan de Universiteit van Oxford is verbonden en voor de beoefening van wiskunde geïntegreerd is in het christelijke geloof.
 
De blijvende betekenis van de gereformeerde belijdenis
Nodig is dat de Kerk van Christus in Nederland aan een volgende generatie het haar toe­ver­trouwde pand doorgeeft. Dan denk ik aan het feit dat wij met de Kerk van alle eeuwen de Bij­bel als het onfeilbare Woord erkennen en de Drie-enige God als de God van volkomen zalig­heid belijden. Met Augustinus belijden wij dan dat het geloof een onverdiende genade­gave van God is.
Wij weten ons dan één met Anselmus die dieper dan vóór hem in de kerk­geschie­denis is gedaan de betekenis van de kruisdood van Christus heeft verwoord als ver­zoe­ning door voldoening. Met de Reformatie belijden wij dat het gezag van de Schrift boven dat van de Kerk in haar uitgaat, dat alleen door geloof rechtvaardig voor God zijn en dat recht­vaar­diging er nooit is zonder de vernieuwing door de Heilige Geest.
Heel wezenlijk is ook de notie dat een christen tot zijn dood toe geconfronteerd wordt met eigen onvolkomenheid en falen. Met deze notie geeft de kernen van de gereformeerde belij­denis weer die zelf weer een uitwerking is van het vroegchristelijke credo.
De bestaans­grond van de Hersteld Hervormde Kerk is dat zij zich aan deze belijdenis wil binden. Het moet ons verblijden als ande-ren dat ook willen en verdriet doen als men het belang er niet van in ziet. Zaak is de belijdenis die wij geloven, ook het geloof wat wij niet alleen op zondag maar ook in het leven van alledag belijden.
Wie de gereformeerde belijdenis als diepste expresse van de boodschap van de Schrift heeft leren zien, verlangt niet naar nieuwe inzichten maar naar een nieuw reveil, een herleving. Of God daarbij christenen gebruikt die nu nog tot de refozuil behoren of daar zich nu daar buiten bevinden, is van minder belang. Dat kunnen we met een gerust hart aan God Zelf overlaten.
Niet de geschiedenis of de groep is onze norm maar de Schrift en de gerefor­meerde belijdenis die daarvan een samenvatting vormt. Als de HEERE het geeft, kunnen we ook in de een­en­twintigste eeuw wonderen zien.
 
 

maandag 5 mei 2014

Onderzoek naar de refozuil 2

De gereformeerde gezindte: een historische verkenning
Graag geef ik paar hints als het gaat om waar historici op moeten letten en die nader historisch onderzoek hoeven. De uitdrukking ‘gereformeerde gezindte’ is met een beroep op de toen­ma­lige grondwet door Groen van Prins­terer in de negentiende eeuw gebruikt om de geloofs­een­heid van gereformeerden binnen en buiten de Hervormd Kerk te onderstrepen. Ook de ge­re­formeer-den buiten de Hervormde Kerk behoren bij de gereformeerde gezindte.
Voor Groen was gereformeerde of hervormde gezindte allereerst een theologische aan­duiding. Het gaat hen die het gezag van Gods Woord, het evangelie van verzoening door voldoening en de bood­­schap van Gods genade belijden. Uiteraard had die uitdrukking ook in zijn tijd een so­cio­logische component. Het ging om de gereformeerd-confessionele richting in de Her­vormde Kerk en de Afgescheiden daarbuiten. Daarbij was er zowel binnen gerefor­meerd-con­fes­sio­nele richting in de Her­vormde Kerk als onder de Afgescheiden een theo­logisch diver­siteit.
Gaan we naar het begin van de twintigste eeuw, dan vormen de gereformeerd-confesionele rich­­ting binnen de Hervormde Kerk (die zelf weer onderverdeeld kan worden in Confessio­ne­len, Gereformeerde Bonders en gereformeerden binnen de Her-vormde Kerk die niet bij één van deze modaliteiten behoorden) en de Gereformeerde Kerken in Nederland de hoofd­groep. Klei­­nere kerken uit de Afscheiding voortgekomen zijn een minderheid. Leden van de Gere­for­­­meerde Kerken plachten het voortouw te nemen bij organisatievorming op levens­be­schou­we­lijke grondslag en zetten zo een zwaar stempel op de toenmalige gerefor­meerde ge­zindte.
De theologische verschuivingen binnen de Gereformeerde Kerken en - zij het in mindere mate - binnen de confessionele richting van de Hervormde Kerk zijn de belangrijkste reden ge­weest voor de opkomst van de refozuil in de jaren zeventig. Het werd steeds duidelijke dat de Ge­re­for­meerde Kerken theologisch niet meer tot de gereformeerde gezindte konden worden ge­rekend.
Het­zelfde gold op enkele uitzonderingen na voor de confes-sionelen in de Hervormd Kerk. Daar zien we echter dat menig gemeente die altijd een confessionele predikant had be­roe­pen, over­ging tot het beroepen van een bonder. Het type confessioneel predikant dat men zocht, was na­me­lijk nauwelijks meer voor-handen. Men gaf het zingen van gezangen op om qua pre­di­king en theologie niet te hoeven verschuiven.
 
De refozuil
Inmiddels zijn we zo’n veertig/vijftig jaar verder. De zogenaamde refozuil wankelt. De vraag is wat men binnen wat dan gemaks-halve de refozuil noemen, niet alleen qua levensstijl maar ook theologisch nog gemeenschappelijk heeft. Vanuit de Bijbel acht ik van groot belang dat men leert onder­schei­den tussen hoofd- en bijzaken en dat men ook bij verschil in hoofdzaken res­pectvol met an­deren blijft omgang.
Wie echter historisch denkt, leert beseffen dat de ver­schillen in theologie en spiritualiteit binnen de refozuil eerder groter dan kleiner zijn dan tussen de neogereformeerde Kuyper en de oud-gereformeerde Boone aan het begin van de twin­­­tigste eeuw.
Reken je ook de linker­vleugel van de Gereformeerde Bond en van de Chris­telijke Gereformeerde Kerken tot de gereformeerde ge-zindte, dan zou dat in de jaren vijftig van de vorige eeuw ook voor het overgrote deel van wat toen middenorthodoxie heet­te, gelden. Hier is naast historische ook theologisch kennis nodig om dit te onder­ken­nen. 

Onderzoek naar de refozuil 1

Inleiding
Het is al weer enige tijd geleden dat we in het Reformatorische Dagblad konden lezen dat wetenschappers van de Vrije Univer­si­teit samen met reformatorische organisaties een onderzoeks-netwerk gaan opzetten om de zo­ge­noemde biblebelt te bestude-ren. Een aantal dagen daarna lichtten de bewuste onder­­zoekers dat voorstel toe. Zij stellen dat de reforma­to­rische gezindte gebaat is bij een veelzijdig onder­zoek door onafhankelijke academici.
Ik zou graag een paar opmerkingen en kanttekeningen maken en dat is dat er een aantal van we­tenschappelijke methodieken is, die elk zichzelf respecterend wetenschapper moet han­teren. Bij de ambachtelijke zijde van wetenschappelijk onderzoek komt de levensvisie van de onderzoeker niet tot nauwelijks aan de orde. Anders wordt het als het gaat om het totaalkader waarin onder-zoek wordt geplaatst. Dat geldt niet in de laatste plaats voor mensweten­schap­pen, geschiedenis en theologie.
Als iemand daar oog voor heeft gehad, is het Abram Kuyper, de stichter van de Vrije Universiteit. Hij sprak over tweeërlei weten-schap. Niet alleen in deze takken van wetenschap maar toch zeker daar is het goed dat een onderzoeker zich afvraagt, van zijn eigen levensbeschouwelijke uitgangspunten zijn, als was het maar om er zo van be­wust te worden dat dit mogelijk in onder-zoek leidt tot blinde vlekken in de zin dat feiten wor­den genegeerd of fout geïnterpreteerd.
 
Historisch perspectief
Als het gaat om het bewuste onderzoek hoop ik dat met name de historici hun werk goed doen. Er wordt gesproken over de refor-matorische gezindte. Nodig is echter dat dit begrip zelf kritisch tegen het licht wordt gehouden en in het juiste historische per-spectief geplaatst. Er wordt gewezen naar het pionierswerk van dr. C.S.L. Janse.
Naar ik meen vertoont deze socio­lo­gische studie juist op dit punt een zwakte. De uiterlijke kenmerken die daar gehanteerd wor­den om wat Janse (naar mij overtuiging) heel ongelukkig bevindelijk gereformeerden noemt, zijn al te zeer ingegeven door wat ten tijde van zijn onderzoek gemeengoed was voor de groep die hij be­schreef.
Een kenmerk dat niet gehanteerd wordt maar wel had kunnen worden, is de over­tui­ging dat men op de dag des Heeren van geen enkel vervoersmiddel gebruik mag maken. Had hij dit kenmerk wel meegenomen, dan was duidelijk geworden dat er toch minder con­ti­nuï­teit was in kringen waarin vol­gens zijn beschrijving zo goed als alles gelijk was geble­ven. Nog weer anders had het gelegen als het zingen van Psalmen en gees-telijke liederen in huiselijke kring en het hardop voorgaan in (vrij) gebed door het gezinshoofd als criteria waren gehanteerd. Dit waren zaken die de mannen van de Nadere Reformatie na aan het hart lagen.