Inleiding
De
brief aan de Romeinen neemt onder de boeken van de Bijbel een bijzonder plaats
in. Dat maakt ook de werking ervan in de kerkgeschiedenis duidelijk. In het
leven van Augustinus vond een doorbraak plaats toen hij de Bijbel opensloeg
bij Rom. 13:13-14: ‘Laat ons, als in
den dag, eerlijk wandelen; niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in
slaapkameren en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; Maar doet aan den
Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden.’ Voor het
verstaan van de Schrift als geheel, is voor Augustinus de brief aan de Romeinen
steeds belangrijker geworden.
De
kerkvader is door het intensief bestuderen van de brief aan de Romeinen anders
gaan denken over de verhouding tussen de menselijke wil en Gods genade. De wil
is niet vrij, maar verkeerd. Alleen Gods genade kan een mens tot het geloof
brengen en bij het geloof behouden. Dit inzicht van Augustinus is weer heel nadrukkelijk
door de Reformatie en in het bijzonder de gereformeerde Reformatie opgenomen.
Luther
kwam tot zijn reformatorische inzichten, toen hij als doctor in de
godgeleerdheid en hoogleraar in de theologie aan de univer-siteit van Wittenberg
de brief aan de Romeinen bestudeerde, met het oog op colleges die hij gaf. In
de voorrede op een herdruk van zijn Latijnse werken in 1545, vertelt Luther
hoe hij worstelde met de zinsnede uit Rom. 1:17 ‘de gerechtigheid van God.’
Ik
geef Luther zelf het woord: ‘Dag en nacht worstelde ik, totdat ik eindelijk de
samenhang zag tussen de gerechtigheid van God en de uitspraak: de
rechtvaardige zal door het geloof leven. Ik begon tenslotte te verstaan dat
die gerechtigheid Gods, die door het evangelie geopenbaard wordt, passief is,
door welke ons de barm-hartige God door het geloof rechtvaardigt, zoals
geschreven staat: ‘De rechtvaardige zal uit het geloof leven.’ Daar gevoelde
ik mij geheel en al opnieuw geboren en door een open deur trad ik het paradijs
zelf binnen. De gehele Schrift kreeg voor mij een nieuwe betekenis. (…) Met
zo grote haat als ik tevoren dat woord ‘gerechtigheid Gods’ gehaat had, met
zo’n grote liefde kreeg ik het lief als het allerliefste goed. Zo is mij dit
woord van Paulus inderdaad een poort tot het paradijs geworden.’
De
Reformatoren hebben gesteld dat de brief aan de Romeinen de sleutel biedt om de
gehele boodschap van de Schrift te leren verstaan. Paulus geeft in deze brief aan
de gemeente van Rome die nog nooit door hem was bezocht een samenvatting zijn apostolische
verkondiging.
Arland J. Hultgren, Paul’s Letter to the
Romans: A Commen-tary, Eerdmans, Grand Rapids, Michigan/Cambridge, U.K.
2011; ISBN 978-0-8028-2609; hb. 804 pp.; prijs $60,--.
Arland J. Hultgren, hoogleraar Nieuwe Testament aan
het Luther Seminary te St. Paul, Minnesota schreef een uitgebreid commen-taar
op de brief aan de Romeinen. Hij laat zien dat het hoofddeel van deze brief uit
drie delen bestaat met Rom. 9-11 als centrum en wijst erop dat de opties van
een gelegenheidsbrief of theo-logisch traktaat geen mogelijkheden zijn die elkaar
uitsluiten.
Wat Paulus schrijft over de relatie tussen sterken
en zwakken in de gemeente hoeft niet te wijzen op een verschil in inzicht
tussen hem en de geadresseerden. De rustige toon waarop Paulus deze zaak aan de
orde stelt, wijst er eerder op dat hier sprake is van een gezamenlijk
gedeelde zienswijze die door Paulus nog eens wordt onderstreept. Hultgren bestrijdt
dat Paulus bij de werken der wet slechts aan de zogenaamde ceremoniële aspecten
van de wet zou denken.
Het woord ilastèrion uit Rom. 3:25 vertaalt Hultgren met
‘ver-zoendeksel’. In de Septuaginta heeft dit woord inderdaad deze betekenis. Ik
zou niet willen ontkennen dat die notie hier meespeelt, maar het toch daartoe
niet willen beperken. Dan verdient de vertaling van de Statenvertaling
‘verzoening’ de voorkeur.
De Engelse taal heeft dan de mogelijkheid om expliciet
duidelijk te maken dat het daarbij gaat om het wegnemen van Gods toorn door,
zoals King James Version doet, met ‘propitiation’ te verta-len. Deze zienswijze
vinden we reeds in de Vulgata van Hiëronymus.
De wijze waarop Hultgren het oordeel van Paulus
over homo-seksualiteit bespreekt, is uitermate onbevredigend. Volgens hem had
men in de Bijbelse tijden niet de kennis van seksuele oriëntatie zoals wij die
hebben, en doet de Bijbel er dan ook geen uit-spraak over. Daarom is naar zijn
overtuiging een homoseksuele relatie gebaseerd op wederzijdse trouw van hen
die homosek-sueel georiënteerd zijn, acceptabel.
Bij de opvatting dat men in de oudheid niet wist
dat een homo-seksuele oriëntatie diep geworteld kan zijn, vallen al vragen te
stellen. Veel belangrijke is dat de Bijbel geoorloofde seksualiteit altijd
relateert aan de scheppingsorde en aan het huwelijk tussen man en vrouw.
Seksualiteit buiten het huwelijk is altijd een vorm van hoererij. Daarbij
gaat het Nieuwe Testament veel strikter dan het Oude Testament uit van het monogame
huwelijk. De schep-pingsorde is door Christus alleen maar geïntensiveerd in
plaats van opgeheven.
Paulus gebruikt niet alleen in de brief aan de
Romeinen maar ook in zijn andere brieven meer dan eens de uitdrukking ‘het
geloof van Christus’ voorafgegaan door een voorzetsel. De eeuwen door is deze
uitdrukking opgevat als ‘het geloof gericht op/in Christus’. Vanaf de twintigste
eeuw wordt in meerdere commentaren de zienswijze verdedigd dat het in deze
uitdrukking gaat om de trouw van Christus. Aan de hand van een keur van
argumenten laat Hultgren zien dat de traditionele opvatting de voorkeur heeft.
Bij Paulus is ‘doen’ (poieoo) verbonden met de werken van de wet in
tegenstelling tot het geloof. Dat is gericht op Jezus Christus.
In Rom. 5:12-21 vinden we de tegenstelling tussen
velen of allen aan de ene kant en één aan de andere kant. Wat wil het nu zeggen
dat, als in Rom. 5:18 wordt gesteld dat de genade over alle mensen tot
rechtvaardigmaking komt, iedereen wordt behou-den? Hultgren beantwoordt deze
vraag positief. Echter, daarom doet hij geen recht aan wat Paulus schrijft over
de noodzaak van het geloof en de realiteit van de toekomende toorn waarvan de
mens moet worden verlost.
Calvijn suggereert bij de uitleg van deze tekst dat
het zou gaan om het aanbod van genade, al wijst hij er nadrukkelijk op dat
slechts zij die geloven in de rechtvaardiging delen. Tot dat laatste beperken
zich de kanttekeningen van de Statenvertaling. De uitleg van Calvijn is niet
geheel overtuigend.
Heel nadrukkelijk staat er namelijk dat de ‘allen’ over
wie het gaat metterdaad delen in de rechtvaardiging. Daarom verdient hier de
zienswijze die onder andere door Charles Hodge is verdedigd de voorkeur,
namelijk dat het gaat om allen die Christus toebehoren. Christus staat als
hoofd van de nieuwe mensheid tegenover Adam als hoofd van de oude mensheid.
Ten aanzien van Rom. 7 neemt Hultgren het op voor
de ziens-wijze dat Rom.7:7v op zijn minst ten dele autobiografisch is en dat ook
zij die in Christus zijn nog altijd tegen het vlees hebben te strijden, ook al
woont de Geest van God in hen. In zijn bespreking van de teksten over de
verkiezing stelt Hultgren de vraag of de verkiezing persoonlijk is dan wel
collectief niet uitdrukkelijk aan de orde, maar in zijn bespreking gaat hij er
feitelijk vanuit dat het eerste het geval is en dat Gods genade voorafgaat aan
het menselijk geloof.
Al met al gaat het hier om een commentaar dat ik
met gemengde gevoelens heb gelezen. Aan de ene kant valt het op door grote
linguïstische bekwaamheid en verdediging van meerdere klas-sieke zienswijzen.
Aan de andere kant blijkt de auteur toch uit-eindelijk uit te gaan van de alverzoening
en capituleert hij in zijn kijk op homoseksualiteit voor het moderne levensgevoel.
Frank. J. Matera, Romans, Padeia Commentaries on
the New Testament, Baker Academics; Grand Rapids, Michigan 2010; ISBN
978-0-8010-3189-2; pb. 382 pp.; prijs $30,--.
Evenals Hultgren wijst Matera, hoogleraar Nieuwe
Testament aan de Katholieke Universiteit van Amerika, erop dat wij de brief aan
de Romeinen in drie delen moeten verdelen. Matera laat er in zijn uitleg geen
misverstand over bestaan dat Paulus alle vormen van homoseksualiteit afwijst.
Uitgangspunt is voor Paulus de schep-pingsorde. Matera gaat niet mee met het
nieuwe perspectief. Bij de rechtvaardiging gaat het om Gods genadig handelen
in Christus uit enkel genade.
Omdat Matera, Paulus heel erg voor zichzelf laat
spreken, zijn er nauwelijks zaken te noemen waar zijn rooms-katholieke
achter-grond een belemmering blijkt te zijn voor het verstaan van de brief aan
de Romeinen. Opmerkelijk vond ik dat Matera als rooms-katholiek exegeet erop wijst
dat het spreken van Paulus over de verkiezing in Rom. 9 niet alleen een
collectief maar ook een persoonlijk aspect heeft.
Bij de Joden die in het
geloof Jezus als de Christus belijden, gaat het niet alleen om een groep tot
wie deze prediking komt, maar ook en tenslotte vooral om personen die daaraan
gehoor hebben gegeven en dat laatste is enkel toe te schrijven aan Gods roeping.
Er zijn gereformeerde exegeten die hier een minder helder geluid laten horen
dan Matera.
Wel teken ik hierbij aan dat hij de tweede helft
van Rom. 7 ziet als een tekening van de mens voordat hij deelt in Gods genade.
Evenals andere exegeten meent Matera dat Paulus zich niet in de laatste plaats
in Adam verplaatst. Elk gedeelte dat hij bespreekt, opent Matera met een
inleiding. Daarna volgt een bespreking waarbij Paulus op de voet wordt
gevolgd. Er wordt afgesloten met een weergave van de zaken uit het besproken gedeelte
die van theologisch belang zijn. Deze weergave maakt deze commentaar heel toegankelijk.
Paul Barnett, Romans: The Revelation of God’s
Righteous-ness, Christian
Focus Publications, Fearn, Ross-shire, Schotland 2003; ISBN 1-85792-727-3;
pb. 393 pp.; prijs ₤8,99.
De
Australische anglicaanse bisschop en nieuwtestamenticus Paul Barnett schreef in
de serie Focus on the Bible een deel
op de brieven van Paulus aan de Romeinen en op de eerste brief aan de gemeente
van Korinthe. In deze serie wordt geen uitleg vers voor vers gegeven, maar
worden telkens enkele verzen samen-genomen. Het gaat om niet al te uitvoerige
commentaren die een goede introductie willen geven in de betekenis van de
tekst.
Barnett
gaat ervan uit dat de brief aan de Romeinen geschreven is aan christenen te
Rome, verspreid over meerdere huisgemeenten waarvan sommigen overwegend
joodse gelovigen bevatten. Hij meent dat na de verdrijving van de joden en
daarmee ook van de joodse christenen uit Rome, Petrus opnieuw het fundament
van de christelijke gemeente aldaar heeft gelegd. Voor deze visie op de betekenis
van Petrus voor de gemeente van Rome lijkt me geen grond te bestaan.
Barnett
schenkt aandacht aan het zogenaamde nieuwe per-spectief op Paulus. Hij noemt als
winstpunt dat meer aandacht is gekomen voor de context waarbinnen Paulus over
de rechtvaardiging schreef, namelijk de eenheid van joden en heidenen
bin-nen de gemeente van Christus. Zijn bezwaren overwegen echter.
Opvallend is
dat Paulus met betrekking tot de rechtvaardiging vooral de noodzaak ervan
voor joden beklemtoont. Recht-vaardiging is vrijspraak van schuld en straf op
grond van het werk van Christus. Deze vrijspraak is ook de basis van de
zekerheid van het geloof.
Barnett
wijst erop dat wij het evangelie alleen zuiver kunnen bewaren als we zowel van
de historiciteit van de opstanding van de Heere Jezus Christus als van de
zondeval van Adam uitgaan. Barnett laat zien dat Paulus in zijn ethische
vermaningen nauw aansluit bij het onderwijs van de Heere Jezus Christus.
Zijn
spreken over de liefde als de vervulling van de wet, sluit aan bij de
samenvatting van de wet gegeven door de Heere Jezus Christus; zijn oproep geen
kwaad voor kwaad te vergelden bij de Bergrede en zijn beroep om zich aan de
overheid te onderwerpen bij de woorden van de Heere Jezus: Geef de keizer wat
des keizers is.
Vermeldenswaard
acht ik de opmerking van Barnett dat ‘God’ het woord is dat het meest in de
brief aan de Romeinen voorkomt, gevolgd door die van ‘Christus’, ‘wet’ en
‘zonde’. Hier zegt de fre-quentie al veel over de inhoud. Het evangelie is op
God gericht en heeft Christus als inhoud die verlost van de vloek van de wet
en de zonde.