Waarin mag
de kerk veranderen en wat moet zij vasthouden?
Er zijn
culturele veranderingen waar je als kerk zonder bezwaar in mee kunt gaan, al
moeten in een plaatselijke gemeente veranderingen altijd met wijsheid worden
ingevoerd. Ik noem een aantal voorbeelden van veranderingen uit het verleden.
In de negentiende eeuw kwam in de Angelsaksische kerk het verschijnsel van
mannenverenigingen en vrouwenverenigingen op. Er bleek behoefte te zijn zich op
deze wijze in het Woord te verdiepen. In de twintigste eeuw heeft steeds breder
dit verschijnsel ook in kerkelijk Nederland zijn plaats gekregen.
In onze
individualistische tijd moeten mensen vaak moeite doen elkaar te ontmoeten. In
meerdere gemeenten ontstaat de gewoonte om met een zekere regelmaat na de
dienst koffie te drinken. In een gemeente waar mensen elkaar doordeweeks
nauwelijks zien – en dat is behalve gemeenten in dorpen – bijna overal het
geval, zal die behoefte vaak ontstaan. Koffie drinken na de dienst is dan een
vorm om hieraan tegemoet te komen. Te hopen is dat in de gesprekken ook de
inhoud van de prediking - en nog dieper: het Evangelie van Gods genade - ter
sprake komt, maar dat geldt ook voor gesprekken op het kerkplein.
Nu voltrekken er
zich echter tal van culturele veranderingen die strijdig zijn met Gods Woord. We
kunnen vooral denken aan de visie op seksualiteit en gezin. De Westerse samenleving
onttrekt zich aan normen en waarden ontleend aan het christelijk geloof die
haar eeuwenlang hebben gestempeld. Daarin moet de Kerk, wil zij Kerk zijn en
blijven, niet meegaan. Dan kunnen we veel leren van de Vroege Kerk uit de
periode vóór Constantijn. Een ware christen is tot lijden bereid.
Rentmeester
maar bovenal pelgrim
Kenmerkend voor
het christen-zijn zijn pelgrimschap en vreemdelingschap. Ongetwijfeld heeft de
christen ook de roeping hier op aarde een rentmeester te zijn en zich verantwoordelijk
te weten voor de ordening en het welzijn van de samenleving. Echter, het rentmeesterschap
staat principieel onder de koepel van het vreemdelingschap. Gods koninkrijk is
namelijk niet van deze wereld. De boodschap van het koninkrijk is een boodschap
van vergeving van zonden en bekering tot God. De vernieuwing daaraan verbonden
– ook in sociaal opzicht – kan nooit losgemaakt worden van persoonlijk geloof
en bekering.
Waar het
Evangelie machtig op harten beslag legt, zal de zegenrijke werking van het
Evangelie ook in de samenleving zichtbaar worden. Er is dan echter hooguit
indirect een verbinding met de boodschap van Gods koninkrijk. Nergens in het
Nieuwe Testament wordt vernieuwing en verbetering van de samenleving als een
directe opdracht van de christelijke kerk gezien. In haar eigen midden dienen
de onderlinge verhoudingen door het Evangelie te worden gestempeld.
Werkt dat door
in de samenleving, dan sprak Augustinus over een uiterlijke vrede die hij
terecht heel nadrukkelijk van de vrede van het Evangelie onderscheidde. In het
voetspoor van Augustinus maakt Calvijn in het slothoofdstuk van de Institutie
onderscheid tussen de geestelijke en de burgerlijke gerechtigheid. Omdat de
Kerk uitziet naar de volle manifestatie van het koninkrijk van God predikt zij
het Evangelie van geloof en bekering en ziet zij met brandend verlangen uit
naar de wederkomst van Christus.
Dan en niet
eerder zal het koninkrijk van God haar verborgen gestalte afleggen. Dan zal de
schepping niet meer zuchten onder de vergankelijkheid. Dan zal de strijd van
christenen tegen de duivel, de wereld en het eigen ik voorbij zijn. Dan is ook
de scheiding definitief. Wie hier op aarde niet door wedergeboorte het
koninkrijk van God binnenging zal dan eeuwig buiten staan. Een christen is dan
ook vanaf zijn wedergeboorte een pelgrim op reis naar een beter vaderland waar
God alles is en dat in allen voor een ieder die hier gewassen en gereinigd werd
door Christus’ bloed.