maandag 16 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 4

Waarin mag de kerk veranderen en wat moet zij vasthouden?

Er zijn culturele veranderingen waar je als kerk zonder be­zwaar in mee kunt gaan, al moeten in een plaatselijke gemeente veranderingen altijd met wijsheid worden ingevoerd. Ik noem een aantal voorbeelden van veranderingen uit het verleden. In de negentiende eeuw kwam in de Angelsaksische kerk het verschijnsel van mannenverenigingen en vrouwenverenigingen op. Er bleek behoefte te zijn zich op deze wijze in het Woord te verdiepen. In de twintigste eeuw heeft steeds breder dit verschijnsel ook in kerkelijk Nederland zijn plaats gekregen.

In onze individualistische tijd moeten mensen vaak moeite doen elkaar te ontmoeten. In meerdere gemeenten ontstaat de gewoonte om met een zekere regelmaat na de dienst koffie te drinken. In een gemeente waar mensen elkaar doordeweeks nauwelijks zien – en dat is behalve gemeenten in dorpen – bijna overal het geval, zal die behoefte vaak ontstaan. Koffie drin­ken na de dienst is dan een vorm om hieraan tegemoet te komen. Te hopen is dat in de gesprekken ook de inhoud van de prediking - en nog dieper: het Evangelie van Gods genade - ter sprake komt, maar dat geldt ook voor gesprekken op het kerkplein.

Nu voltrekken er zich echter tal van culturele veranderingen die strijdig zijn met Gods Woord. We kunnen vooral denken aan de visie op seksualiteit en gezin. De Westerse samen­leving onttrekt zich aan normen en waarden ontleend aan het christelijk geloof die haar eeu­wenlang hebben gestempeld. Daarin moet de Kerk, wil zij Kerk zijn en blijven, niet meegaan. Dan kunnen we veel leren van de Vroege Kerk uit de periode vóór Constantijn. Een ware christen is tot lijden bereid.

 

Rentmeester maar bovenal pelgrim

Kenmerkend voor het christen-zijn zijn pelgrimschap en vreem­delingschap. Ongetwijfeld heeft de christen ook de roeping hier op aarde een rent­meester te zijn en zich verant­woor­de­lijk te weten voor de ordening en het welzijn van de samenleving. Echter, het rent­mees­ter­schap staat principieel onder de koepel van het vreemdelingschap. Gods koninkrijk is na­me­­lijk niet van deze wereld. De boodschap van het koninkrijk is een bood­schap van ver­ge­ving van zonden en bekering tot God. De vernieuwing daaraan ver­bonden – ook in sociaal op­zicht – kan nooit losgemaakt worden van persoonlijk geloof en bekering.

Waar het Evangelie machtig op harten beslag legt, zal de zegenrijke werking van het Evangelie ook in de samenleving zichtbaar worden. Er is dan echter hooguit indirect een ver­bin­ding met de boodschap van Gods koninkrijk. Nergens in het Nieuwe Testament wordt vernieuwing en verbetering van de samenleving als een directe opdracht van de christelijke kerk gezien. In haar eigen midden dienen de onderlinge verhoudingen door het Evangelie te worden gestempeld.

Werkt dat door in de samenleving, dan sprak Augustinus over een uiterlijke vrede die hij terecht heel nadrukkelijk van de vrede van het Evangelie onderscheidde. In het voetspoor van Augustinus maakt Calvijn in het slothoofdstuk van de Institutie onderscheid tussen de geestelijke en de burgerlijke gerechtigheid. Omdat de Kerk uitziet naar de volle manifestatie van het koninkrijk van God predikt zij het Evangelie van geloof en bekering en ziet zij met brandend verlangen uit naar de wederkomst van Christus.

Dan en niet eerder zal het koninkrijk van God haar verborgen gestalte afleggen. Dan zal de schepping niet meer zuchten onder de vergankelijkheid. Dan zal de strijd van christenen tegen de duivel, de wereld en het eigen ik voorbij zijn. Dan is ook de scheiding definitief. Wie hier op aarde niet door wedergeboorte het koninkrijk van God binnenging zal dan eeuwig buiten staan. Een christen is dan ook vanaf zijn wedergeboorte een pelgrim op reis naar een beter vaderland waar God alles is en dat in allen voor een ieder die hier gewassen en gereinigd werd door Christus’ bloed.