zaterdag 21 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 8 (slot)

Moet een belijdenis artikelen uit de tweede laag bevatten?

De vraag is wel gesteld of men in een belijdenis wel artikelen uit de tweede laag moet opnemen nog afgezien van het feit dat het trekken van grenzen tussen lagen niet altijd even een­voudig is. Echter, binnen één gemeente kan men niet én de Heilige Doop als teken van opname in de christelijke Kerk en zegel van Gods beloften zien én als stempel op de geloofskeuze. In de prediking zal ook een keuze moeten worden gemaakt. Telkens zal naar voren komen of men bij de Kerk in haar zichtbare vorm het uitgangspunt neemt in Gods ver­bondstrouw dan wel in het persoonlijk geloof van christenen.

Gemeenten die stellen hierin gemeenteleden vrij te laten, plegen dan de Heilige Doop niet als sacrament te zien. Daarbij komt dat een echte tegenstander van de kinderdoop degenen die op jeugdige leeftijd werden gedoopt, als ongedoopten beschouwt. Meerdere baptis­ten in de wereldkerk willen - zonder het christen-zijn van de personen die anders denken te ontkennen – het Heilig Avondmaal alleen vieren met hen die de Heilige Doop als teken op hun geloofskeuze hebben ontvangen. Van de anderen zegt men – en dat is vanuit baptistische visie begrijpelijk – dat zij aan de Koning van de Kerk ongehoorzaam zijn als het gaat om de Heilige Doop. Zolang dat het geval is, ziet men geen basis voor een gemeenschappelijke avondmaals­viering.

Op het punt van de ambten en visie op bovenplaatselijke structuren moet altijd een keuze wor­den gemaakt. De gereformeerde belijdenis geeft concreet aan welke keuzes dat moeten zijn als het gaat om het verstaan van de sacramenten, de ambtsleer en de kerkleer. Hooguit als het gaat om zaken die zich wel erg aan de rand van de tweede naar de derde laag bevinden, ligt dat anders. Een belijdenis geeft namelijk ook aan op welke wijze men samen het geloofsgoed be­geert vast te houden en door te geven.

Soms is het moge­lijk om mensen met een afwijkende visie gastlid van de gemeente te laten zijn. De praktijk heeft mij geleerd dat dit gemakkelijker is wanneer iemand voor een wat kortere tijd met de gemeente wil meeleven. Duurt het langer, dan kan het voor een gastlid moeilijk worden om per­manent geen gestalte te kunnen geven aan een aantal overtuigingen en als gast die overtuigingen ook niet uit te kunnen dragen.

 

Slot

Heel belangrijk blijft het dat gemeenteleden en jonge mensen deze gelaagdheid van het ons toe­­vertrouwde pand leren verstaan. Laten wij met de negentiende-eeuwse Schotse theoloog John Duncan belijden dat we allereerst een christen moeten zijn, vervolgens gerefor­meerd, in de derde plaats een voorstander van de kinderdoop en tenslotte een aanhanger van de presby­te­riaanse vorm van kerkregering en dat wij die volgorde niet kunnen omkeren.

We moeten doen wat onze hand vindt om te doen. Smeken of wij getrouw mogen zijn in het bewaren van de geloofsleer en de praktijk van de godzaligheid. Veel kunnen we leren van de heilige ontspannenheid van Luther. Onverschrokken – naar buiten toe althans – beleed hij het Evangelie. Echter, hij wist bovenal dat God Zelf Zijn Kerk in stand houdt en refor­meert. Met die belijdenis plegen wij in Nederland elke dienst te beginnen.

Luther schreef twee dagen vóór zijn sterven dat wij vijf jaar met herders moeten verkeren om de herdersgedichten van Vergilius te verstaan. Wij moeten wel vijfentwintig jaar in de politiek hebben gezeten om de redevoeringen van Cicero op hun juiste waarde te kunnen schatten. Men moet, zo zei Luther niet menen, de Heilige Schrift genoeg te hebben gesmaakt als men niet honderd jaar met de profeten de kerk geregeerd heeft. Hij besloot zijn ontboezeming met de woorden: ‘Wij zijn slechts bedelaars. Dat is waar.’

Als het gaat om het verstaan van de Schrift beschikt de één over meer vaardigheden en hulp­middelen dan de ander. Echt verstaan van de Schrift gaat echter altijd samen met bedelen aan de bron. Die houding moet de geleerdste theoloog met het eenvoudigste gemeentelid verbinden. Ik citeer opnieuw Luther en nu uit zijn voorrede op de Grote Catechismus:

 ‘Ik ben ook een doc­tor en predikant, ja zo ge­leerd en er­varen als al die anderen, die zulk een vermetelheid en ze­kerheid heb­ben. En toch doe ik als een kind aan wie men de catechis­mus leert, en lees ze woord voor woord 's morgens, en als ik tijd heb, het Onze Vader, de Tien Geboden, het Geloof, de Psalmen, enz.; en ik moet nog dagelijks lezen en studeren en ben toch niet zo­als ik graag zou willen, ik moet een kind en leerling van de catechis­mus blijven en ik blijf het graag.’