Moet een
belijdenis artikelen uit de tweede laag bevatten?
De vraag is wel
gesteld of men in een belijdenis wel artikelen uit de tweede laag moet opnemen nog
afgezien van het feit dat het trekken van grenzen tussen lagen niet altijd even
eenvoudig is. Echter, binnen één gemeente kan men niet én de Heilige Doop als
teken van opname in de christelijke Kerk en zegel van Gods beloften zien én als
stempel op de geloofskeuze. In de prediking zal ook een keuze moeten worden
gemaakt. Telkens zal naar voren komen of men bij de Kerk in haar zichtbare vorm
het uitgangspunt neemt in Gods verbondstrouw dan wel in het persoonlijk geloof
van christenen.
Gemeenten die
stellen hierin gemeenteleden vrij te laten, plegen dan de Heilige Doop niet als
sacrament te zien. Daarbij komt dat een echte tegenstander van de kinderdoop
degenen die op jeugdige leeftijd werden gedoopt, als ongedoopten beschouwt.
Meerdere baptisten in de wereldkerk willen - zonder het christen-zijn van de
personen die anders denken te ontkennen – het Heilig Avondmaal alleen vieren
met hen die de Heilige Doop als teken op hun geloofskeuze hebben ontvangen. Van
de anderen zegt men – en dat is vanuit baptistische visie begrijpelijk – dat
zij aan de Koning van de Kerk ongehoorzaam zijn als het gaat om de Heilige
Doop. Zolang dat het geval is, ziet men geen basis voor een gemeenschappelijke
avondmaalsviering.
Op het punt van
de ambten en visie op bovenplaatselijke structuren moet altijd een keuze worden
gemaakt. De gereformeerde belijdenis geeft concreet aan welke keuzes dat moeten
zijn als het gaat om het verstaan van de sacramenten, de ambtsleer en de
kerkleer. Hooguit als het gaat om zaken die zich wel erg aan de rand van de
tweede naar de derde laag bevinden, ligt dat anders. Een belijdenis geeft
namelijk ook aan op welke wijze men samen het geloofsgoed begeert vast te
houden en door te geven.
Soms is het mogelijk
om mensen met een afwijkende visie gastlid van de gemeente te laten zijn. De
praktijk heeft mij geleerd dat dit gemakkelijker is wanneer iemand voor een wat
kortere tijd met de gemeente wil meeleven. Duurt het langer, dan kan het voor
een gastlid moeilijk worden om permanent geen gestalte te kunnen geven aan een
aantal overtuigingen en als gast die overtuigingen ook niet uit te kunnen dragen.
Slot
Heel belangrijk blijft
het dat gemeenteleden en jonge mensen deze gelaagdheid van het ons toevertrouwde
pand leren verstaan. Laten wij met de negentiende-eeuwse Schotse theoloog John
Duncan belijden dat we allereerst een christen moeten zijn, vervolgens gereformeerd,
in de derde plaats een voorstander van de kinderdoop en tenslotte een aanhanger
van de presbyteriaanse vorm van kerkregering en dat wij die volgorde niet kunnen
omkeren.
We moeten
doen wat onze hand vindt om te doen. Smeken of wij getrouw mogen zijn in het
bewaren van de geloofsleer en de praktijk van de godzaligheid. Veel kunnen we
leren van de heilige ontspannenheid van Luther. Onverschrokken – naar buiten
toe althans – beleed hij het Evangelie. Echter, hij wist bovenal dat God Zelf
Zijn Kerk in stand houdt en reformeert. Met die belijdenis plegen wij in Nederland
elke dienst te beginnen.
Luther
schreef twee dagen vóór zijn sterven dat wij vijf jaar met herders moeten
verkeren om de herdersgedichten van Vergilius te verstaan. Wij moeten wel
vijfentwintig jaar in de politiek hebben gezeten om de redevoeringen van Cicero
op hun juiste waarde te kunnen schatten. Men moet, zo zei Luther niet menen, de
Heilige Schrift genoeg te hebben gesmaakt als men niet honderd jaar met de
profeten de kerk geregeerd heeft. Hij besloot zijn ontboezeming met de woorden:
‘Wij zijn slechts bedelaars. Dat is waar.’
Als het gaat
om het verstaan van de Schrift beschikt de één over meer vaardigheden en hulpmiddelen
dan de ander. Echt verstaan van de Schrift gaat echter altijd samen met bedelen
aan de bron. Die houding moet de geleerdste theoloog met het eenvoudigste
gemeentelid verbinden. Ik citeer opnieuw Luther en nu uit zijn voorrede op de Grote
Catechismus:
‘Ik
ben ook een doctor en predikant, ja zo geleerd en ervaren als al die anderen,
die zulk een vermetelheid en zekerheid hebben. En toch doe ik als een kind
aan wie men de catechismus leert, en lees ze woord voor woord 's morgens, en
als ik tijd heb, het Onze Vader, de Tien Geboden, het Geloof, de Psalmen, enz.;
en ik moet nog dagelijks lezen en studeren en ben toch niet zoals ik graag zou
willen, ik moet een kind en leerling van de catechismus blijven en ik blijf
het graag.’