De
gereformeerde belijdenis is een katholieke belijdenis
In de eerste
eeuwen na Chr. was nog geen kerkbrede consensus over het antwoord op de vraag
welke geschriften canoniek en apostolisch waren. Die consensus kwam er pas in
de vierde eeuw. Echter, vanaf het begin besefte men dat een apostolisch
geschrift een door Gods Geest geïnspireerd geschrift was. Wie naar de stem van
de Heilige Geest zoals die tot ons komt in de profetische geschriften van het
Oude Testament en de apostolische geschriften van het Nieuwe Testament
luistert, luistert naar God Zelf en wie die stem ongehoorzaam is, is aan Gods
Zelf ongehoorzaam.
Reeds in de
tweede eeuw na Chr. werd in de christelijke Kerk de zogenaamde geloofsregel geformuleerd.
Die regel was een bondige weergave van de boodschap van het Oude en Nieuwe
Testament. Feitelijk kwam zij overeen met de Apostolische Geloofsbelijdenis
die in haar grondvorm als doopbelijdenis van de gemeente van Rome is ontstaan.
De Apostolische Geloofsbelijdenis maakt ons duidelijk dat de Drie-enige God
de God is van volkomen zaligheid en Jezus Christus Gods Zoon de enige en
volkomen Zaligmaker.
Breder worden
deze zaken verwoord in de vier eerste zogenaamde oecumenische concilies, namelijk
die van Nicea in 325, van Constantinopel in 381, van Efeze in 431 en van Chalcedon
in 451. De eerste twee gingen over de Drie-eenheid en de andere twee over de
persoon van Jezus en dan vooral de vraag hoe de goddelijke en menselijke natuur
in Hem met elkaar zijn verbonden. De Reformatie nam het geloofsgoed van deze
vier oecumenische concilies over.
De gereformeerde
belijdenisgeschriften zijn feitelijk niets anders dan een nadere ontvouwing en
diepere uiteenzetting van datgene wat in de Apostolische Geloofsbelijdenis naar
voren komt. De Kerk van de Reformatie is de heilige, katholieke Kerk in haar
gereformeerde of hervormde gestalte. Een echte protestant is daarom niet ook
maar juist katholiek.
Geloof als
genadegift van God en de verzoening door voldoening
Met de kerkvader
Augustinus beleed de Reformatie dat geloof een gift is van God. Gods keuze voor
de mens die metterdaad de eeuwige zaligheid ontvangt, gaat vooraf aan en is
oorzaak van de keuze van de mens voor God. God stort door Zijn Geest Zijn
liefde uit in het hart van de mens en stelt zo de mens in staat en maakt hem zo
gewillig in Zijn Zoon te geloven en tot Zijn eer te leven.
Augustinus heeft
ook beklemtoond dat een christen zijn leven lang een zondaar blijft. Nooit komt
hij dit leven uit boven de klacht: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit
het lichaam dezes doods?’ (Romeinen 7:24). Als we ergens de eeuwen door
continuïteit zien in geloofservaring over confessionele grenzen heen, is het dat
het gaat dat zalig worden enkel genade is en dat een christen hier op aarde een
bedelaar blijft. Vanuit de Bijbel zelf loopt er via Augustinus en door de
Middeleeuwen - waarbij ik denk aan mensen als Bernardus van Clairvaux en
Anselmus van Canterbury een lijn naar de Reformatie. Een lijn die via hun
geestelijke nazaten tot op heden kan worden doorgetrokken.
In hun verstaan
van de betekenis van de kruisdood van Christus hebben de Reformatoren zich aangesloten
bij de gedachten die de zo juist genoemde middeleeuwse theoloog Anselmus van
Canterbury ontvouwde in zijn boek Waarom God mens werd. Op één van de
tegenwerpingen van Boso tegen de argumenten die hij ontvouwt, antwoordt
Anselmus: ‘U hebt nog niet overwogen van welk gewicht de zonde is.’
Gods eer is door
de zonde aangetast. Er staan nu twee wegen open: óf de zonden worden gestraft
óf er vindt genoegdoening van Gods eer plaats. Dat laatste is gebeurd in het
offer van Christus. Om Gods recht te verheerlijken is God mens geworden.
Anselmus gebruikt hier het woord ‘satisfactio’, dat wil zeggen ‘genoegdoening’.
Met Zijn dood aan het kruis heeft Christus genoegdoening verschaft aan de eer
van God.
Dieper dan wie
ook vóór hem in de geschiedenis van de christelijke Kerk heeft Anselmus van
Canterbury de betekenis van de kruisdood van Christus doordacht. De
reformatoren zijn in hun leer van de verzoening verder gegaan in het spoor van
Anselmus. Daarbij zijn er wel een aantal verschillen op grond waarvan wij mogen
zeggen dat het zicht van de Reformatoren op de betekenis van de kruisdood van
Christus die van Anselmus nog overtreft.
Voor Anselmus
was er de keuze tussen het straffen van de zonde óf het genoegdoen aan Gods
eer. De reformatoren hebben gesteld dat Christus aan het recht van God heeft
genoeg gedaan door plaatsvervangend de straf over de zonden te dragen. Hij
heeft de vloek van de wet op Zich genomen en Hij heeft als Vertegenwoordiger
van al de Zijnen in Gods gericht gestaan, opdat zij zouden worden
vrijgesproken. God straft de zonden wel, maar Hij heeft dat plaatsvervangend
aan Christus gedaan. Zo is er aan Gods heilig recht genoegdoening gedaan.