De Schrift:
de enige norm en bron van ons geloof
In de botsing
met de kerkelijke hiërarchie hebben de Reformatoren dieper dan vóór hen was
gedaan de relatie tussen het gezag van de Schrift en het gezag van de Kerk in
haar zichtbare vorm doordacht. Zij konden daarmee wel aansluiten bij tendensen
die al in de middeleeuwse theologie aanwezig waren.
Hoeveel wij ook
van de kerkgeschiedenis kunnen leren, de Schrift is de uiteindelijke norm en
bron van ons geloof. Waar kerkelijke tradities en inzichten van mensen hoe
belangrijk ook hun positie is in kerk of samenleving, moeten wij de Schrift
gehoorzamen. In onze tijd is het uitgangspunt van sola scriptura vooral van
belang als het gaat om de vraag hoe de Kerk in haar zichtbare gestalte op
culturele ontwikkelingen moet reageren.
De Kerk kan en
mag nooit meegaan met culturele ontwikkelingen die afvoeren van de inhoud van
de Bijbelse openbaring. Dan geldt dat alleen het Woord de bron en norm van ons
geloof is. Het kan ook zo worden gezegd: tegen culturele ontwikkelingen die
wegvoeren van Gods Woord, het Evangelie.
Rechtvaardiging
en heiliging
In onderscheid
met de theologie vóór haar hebben de Reformatoren een onderscheid leren maken
tussen rechtvaardiging en heiliging zonder de nauwe samenhang tussen die twee
te ontkennen. want
het is voor het geloofsleven van groot belang.
Voor Augustinus
betekende de rechtvaardiging door het geloof en door genade dat een mens door
geloof en louter uit genade rechtvaardig gemaakt was. Dat wil zeggen dat hij
tot een nieuw schepsel wordt gemaakt en het beeld van Christus gaat dragen.
Augustinus gebruikt het woord ‘rechtvaardiging/rechtvaardigmaking’ waar de
gereformeerde theologie ‘wedergeboorte’ of ‘heiliging’ gebruikt.
De Reformatoren
hebben mogen verstaan dat rechtvaardiging vrijspraak is in Gods gericht en deze
vrijspraak is niet gebaseerd op iets wat God in ons heeft gewerkt (de
innerlijke gerechtigheid), maar op het werk van Christus voor ons en buiten
ons of anders gezegd de aan ons toegerekende gerechtigheid van Christus.
Al draagt een
christen in dit leven maar heel ten dele het beeld van Christus, toch mag hij
weten dat hij volkomen rechtvaardig voor God is en niets hem van Gods liefde
zal scheiden. God de Vader heeft namelijk dat wat Christus voor hem en in zijn
plaats deed, op zijn naam gesteld. Het feit dat zij zo duidelijk
rechtvaardiging en heiliging van elkaar hebben onderscheiden, betekende dat de
Reformatoren in onderscheid met Augustinus konden betuigen dat een christen
zeker kan en mag zijn dat hij bij Gods uitverkorenen behoort en dat God Die hem
liefheeft van vóór de grondlegging van de wereld hem nooit zal verlaten.
Het is een
misverstand te menen dat er rechtvaardigend en zaligmakend geloof kan zijn
zonder een nieuw leven. Elke ware christen heeft een diepe begeerte Christus
gehoorzaam te zijn en niet naar sommige van Zijn geboden en bevelen te leven,
maar naar al Zijn geboden en bevelen.
De praktijk blijft
wel dat wij – al is het niet in het oog van mensen - dan wel voor het gevoel
van ons eigen geweten telkens weer falen. Daarom blijft het enige houvast:
Vaste
rots van mijn behoud,
als
de zonde mij benauwt,
laat
mij steunen op uw trouw,
laat
mij rusten in uw schaûw,
waar
het bloed door U gestort,
mij
de bron des levens wordt.