Als
we de Bijbelschrijvers buiten beschouwing laten, is er geen navolgeling van de Heere
Jezus die zo’n groot stempel op de christelijke kerk heeft gezet als de
kerkvader Augustinus (354-430). Augustinus wordt terecht de kerkvader
van het Westen genoemd. Geen andere kerkvader heeft zoveel geschriften
nagelaten als hij. Bekende uitdrukking in de geloofsleer zijn van hem
afkomstig.
Dan
kunnen we denken aan de uitdrukking ‘erfzonde’, aan de onderscheidingen van de staat
van rechtheid, van verlorenheid, van wedergeboorte en van eeuwige zaligheid of
rampzaligheid. Als in de achttiende eeuw de Schotse theoloog Thomas Boston het
boek De viervoudige staat publiceert. grijpt hij daarin op de kerkvader Augustinus
terug.
De
geschriften van Augustinus zou je met een indrukwekkende kathedraal kunnen
vergelijken. Niet alleen vanwege hun omvang maar ook vanwege hun diepe inhoud.
Welke deur kun je nu het best gebruiken om de kathedraal van Augustinus’
geschriften binnen te gaan?
Iedereen die Augustinus iets beter kent, noemt dan
zijn werk dat zijn bekendste werk, namelijk de Confesssiones. Dat is
een Latijns woord dat meestal met Belijdenissen wordt vertaald maar je
zou ook met Lofprijzingen kunnen vertalen.
In
de vorm van een gebed tot God vertelt Augustinus in negen boeken (wij zouden nu
hoofdstukken zeggen) hoe God hem trok uit de duisternis tot zijn wonderbare
licht. De vorm van Augustinus Belijdenissen herinnert ons aan het
Bijbelboek van de Psalmen. Een Bijbelboek dat Augustinus heel dierbaar was.
Augustinus zong trouwens ook heel erg graag.
In
de Belijdenissen begint Augustinus zijn levensverhaal met zijn geboorte en eindigt
hij met het feit dat hij samen met vele anderen in de kerk van Milaan het teken
van de Heilige Doop ontving om vervolgens naar zijn geboortestreek
Noord-Afrika terug te reizen. Dan volgen nog vier boeken.
In
het tiende bespreekt de vermogens van de menselijke ziel en vooral die van het
geheugen bespreekt, terwijl in de laatste drie ingaat op de schepping. In dat
verband gaat hij ook in op het begrip ‘tijd’. Juist de vragen van de schepping
en hoe er kwaad kan zijn in de schepping waren voor Augustinus aanleiding
geweest het christelijke geloof vaarwel te zeggen.
In
de oudheid speelde ook de vraag hoe het mogelijk was dat een onveranderlijke
God het besluit van de schepping kon nemen. Naar de opvatting van de Griekse
filosofie was de materie er altijd geweest. Niet alleen God was eeuwig maar
ook de materie. De Kerk daarentegen leerde op grond van de Schrift de schepping
uit het niets (creatio ex nihilo).
Augustinus heeft geleerd zijn verstand te
onderwerpen aan het getuigenis van de Schrift. Na zijn bekering zocht hij niet
vanuit het ongeloof, maar juist vanuit het geloof naar begrip. Daarin is hij
nog altijd een voorbeeld. Zeker voor hen die worstelen met de vragen van geloof
en wetenschap.
Om
de Belijdenissen toegankelijker te maken zijn ze door Evert Barten
herschreven. Hij heeft dat op een bijzonder goede manier gedaan. Zijn wens is
dat mensen die de Belijdenissen in hun oor-spronkelijke vorm nooit ter
hand zouden nemen, zo toch van dit boek kennis nemen. En wellicht dat zij
daarna toch naar de Belijdenissen in hun oorspronkelijke vorm grijpen.
Dat
zal Evert Barten bepaald niet erg vinden. Integendeel, dat is voor het hem een
bewijs dat hij zijn werk niet voor niets heeft gedaan. Het kan ook zijn dat de Belijdenissen
in de oorspronkelijke vorm te pittig blijven. Daarom is verheugend dat dit zo
belangrijke werk uit de kerkgeschiedenis zo voor meerderen toegankelijk is.
Wat
kunnen wij van de Belijdenissen leren? Je merkt eruit ook in de
herschreven vorm dat Augustinus echt een denker was. Dat neemt niet weg dat
meerdere van zijn vragen niet alleen heel herkenbaar zijn, maar ook de eeuwen
door zijn gesteld. Dan kunnen we denken aan vragen als: Waar kwam Kaïns vrouw
vandaan?
Waarom
liet God in het Oude Testament het hebben van meer dan één vrouw toe en is dat
in het Nieuwe Testament verboden? Ik noem ook vragen die Augustinus heel diep
hebben bezig-gehouden: Waar komt het kwaad vandaan en waarom liet God de
zondeval toe?
Onder
andere omdat de Kerk hem als jongeman geen antwoord kon geven op zijn vragen
keerde Augustinus de Kerk de rug toe. Hij sloot zich aan bij de sekte van de
Manicheeërs. Hun bewering dat hun leer volstrekt verstandelijk te begrijpen
was, sprak hem aan-vankelijk heel erg aan.
Echter,
ten slotte bleek dat ook zij zaken beweerden die je op hun gezag moest
aanvaarden. Later heeft Augustinus gezegd dat hij dan liever het gezag van de
Kerk volgde. De Kerk die hem wees op de Bijbel als de stem van de Heere Jezus
Christus.
Wanneer
jongeren intellectuele twijfels bij het christelijke geloof hebben, kunnen zij
van Augustinus leren dat hij dat ook heeft gehad. De boodschap van de Bijbel en
van de Kerk botste op meer dan een punt met de wetenschap van die dagen.
Monica, zijn godvrezende maar eenvoudige moeder kon zijn vragen niet
beantwoorden.
Een
eenvoudige bisschop die zij vroeg het gesprek met haar zoon aan te gaan, wees
haar verzoek af. Hij wist dat hij niet in staat zou zijn dat jonge man
overtuigen. En hoe dan ook moet uiteindelijk Gods Geest dat doen. Toen Monica
bleef aandringen, heeft deze bisschop van wie wij de naam niet kennen, enigszins
geërgerd geantwoord: ‘Een zoon van zoveel tranen kan niet verloren gaan.’ Dat
is een profetie gebleken.
Augustinus
schreef zijn Belijdenissen om mensen die zoals hij van het christelijke
geloof waren afgedwaald tot inkeer te bewegen, om zoekers bij te staan en om
gelovigen die net als hij mochten weten dat God Zelf hen had opgezocht, in
geloof te versterken. Al is het boek in een heel andere tijd geschreven en al
moeten wij bij het maken van toepassingen naar heden meer dan eens een
vertaalslag maken, daarin is het nog altijd brandend actueel.
Vooral
omdat de diepste vragen van het menselijk hart niet veranderen. Dan denken we
aan een zin die je vindt helemaal aan het begin van de Belijdenissen en
die ongetwijfeld de be-kendste uitspraak van Augustinus is. ‘U hebt ons
geschapen tot U en onrustig is ons hart totdat het rust vindt in U.’
Augustinus
heeft geleerd dat een mens alleen echt gelukkig is als hij aan zijn diepste
doel beantwoord. Dat doel is God verheerlijken en zich in God verheugen. Dat kan
sinds de zondeval alleen als wij toegang tot God krijgen door Jezus Christus.
Nadat
hij zich had afgekeerd van de Manicheeërs heeft Augus-tinus enige tijd houvast
gezocht in de werken van (neo)platoonse filosofen. Echter, hij miste daarin wat
hij als jongeman al in geschriften van heidense schrijvers had gemist,
namelijk de Heere Jezus Christus.
Aangetrokken
door diens welsprekendheid ging hij in Milaan bij Ambrosius naar de kerk. Onder
de prediking van Ambrosius ver-dwenen zijn intellectuele vragen en twijfels
bij het christelijke geloof. Echter, hij kon het niet opbrengen zichzelf te
verloochenen om Christus na te volgen.
Hij
bad weliswaar om bekering, maar wist dat hij iets vroeg dat hij niet direct
wilde ontvangen. Hij zou dan immers moeten breken met alles wat hem van God
afhield. Hij had het gevoel dat hij dan een gevangen en geboeid mens zou zijn.
Hij
wilde wel na dit leven de hemel, maar had er geen behoefte aan in dit leven
nabij God te zijn. Het onderscheid tussen ver-standelijke aanvaarden van het
christelijke geloof (wel historisch geloof genoemd) en het hartelijke beleven
ervan (het zaligmakende geloof) vinden we in de boeken zeven en acht van de Belijdenissen
terug. In boek zeven beschrijft Augustinus zijn intellectuele bekering en in
boek acht zijn morele of existentiële bekering
Hoevelen
hinken precies als Augustinus vóór zijn bekering op twee gedachten. Hoevelen
willen we bekeerd worden in de zin dat zij naar de hemel willen, maar hebben er
geen zin in de smalle weg te bewandelen. Toch vraagt de Heere dat van ons.
Als
je merkt dat je niet alleen niet kunt
maar ook niet wilt, doe dan net als Augustinus en vraag aan de Heere: ‘Geeft u
toch aan mij wat U van mij beveelt en beveel dan aan mij wat U van mij wilt.’
Augustinus heeft mogen merken dat hij al biddend om de Geest door Gods genade
leerde bidden door Gods Geest. Daarin was hij niet de eerste, maar gelukkig ook
niet de laatste. God is de eeuwen door dezelfde gebleven.
In
de tijd dat Augustinus hinkte op twee gedachten had hij een gesprek met zijn
vriend Alypius. Hij vroeg waarom zei toch de goede keuze niet konden maken.
Toen hoorde hij een kinderstem een lied zingen met de woorden ‘Neem en lees’.
Hij sloeg de Bijbel (het boek van de apostel Paulus) op waar hij het had
neergelegd en las de woorden: ‘niet in brasserijen en dronkenschappen, niet
in slaapkameren en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; Maar doet aan
den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden’
(Romeinen 13:13–14) .
Wat
er na het lezen van deze Bijbeltekst gebeurde geef ik in de woorden van
Augustinus zelf weer: ‘Want direct, toen ik deze woorden tot het eind toe had
gelezen, stroomde als het ware het licht van de gemoedsrust mijn hart binnen en
alle duisternis van twijfel vluchtte weg.’ Augustinus voelde zich nu geen
geboeid mens, zoals hij van tevoren had gedacht maar juist een bevrijd en
gelukkig mens.
Augustinus heeft zijn leven teruggezien in de jongeling van Naïn.
Ook hij was van dood levend geworden. Zoals de weduwe van deze enige zoon werd
verhoord, had de Heere ook de gebeden van zijn moeder verhoord. De Kerk mag
weten dat de Heere op haar gebed wonderen blijft doen en doden levend maakt.
Wie genade heeft ontvangen vindt het geen
opgave God te dienen, maar is verdrietig dat hij het nog al te weinig doet. Hij
wordt op aarde een vreemdeling en ziet uit naar de dag waarop hij God vol-komen
zal dienen. Dat verbindt alle Gods kinderen de eeuwen door met elkaar. Dat kan
je uit de Belijdenissen leren. Ik wijs daarnaast op het tweede
hoofdwerk van Augustinus De
Stad van God.
Mijn bede is dat iedere lezer het lezen van
deze vereenvoudigde weergave van de Belijdenissen van Augustinus
een pelgrim wordt op reis naar het nieuwe Jeruzalem. Ik hoop dat in een van de
meest geliefde teksten van Augustinus uit het Oude Testament jouw leven (ik ga
uit van jeugdige lezers, maar het geldt oudere lezers niet minder) getekend mag
worden. Dat zijn de woorden: ‘Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te
wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen’
(Psalm 73:28).
N.a.v.
Evert Barten, Neem en lees. Augustinus’ Belijdenissen uitgelegd, Den
Hertog, Houten 2015: ISBN 9789033127373;
hb. 158 pp., prijs €19,90.