zaterdag 28 juni 2014

Het gezag van de Schrift. Een viertal recensies

In deze bijdrage vraag ik aandacht voor een viertal boeken. In elk van die boeken komt het thema van het gezag van de Schrift aan de orde.
  
James K. Hoffmeier en Dennis R. Magary (red.), Do Historical Matters Matter to Faith? A Critical Appraisal of Modern and Postmodern Approaches to Scripture, Crosssway Books, Wheaton, Illinois 2012; ISBN 978-1-4335-2571-1; pb. 542 pp.; prijs $35,--.
De aanleiding van deze bundel was de verschijning van het boek van Kenton Spark God’s Word in Humans Words. Spark kritiseert in dit boek de zienswijze dat de Bijbel onfeilbaar is en in het bij-zonder dat alles wat de Bijbel als historie meedeelt, ook metter-daad echt is gebeurd. Spark die zichzelf nog altijd als een evan-gelical ziet, staat niet alleen. In de kringen van de evan­gelicals is van een toenemende waardering voor Barth sprake met inbegrip van zijn Schriftvisie.
Met Do Historical Matters Matter to Faith? hebben wij een bundel met artikelen van hoog niveau in handen van een internationaal team van geleerden die de klassieke visie ver­­dedigen dat wij het zelfgetuigenis van de Schrift in alle opzichten serieus dienen te nemen. Omdat re­cente ontwikkelingen en nieuwe argumenten worden meegenomen, voegt deze bun­del iets toe aan eerdere publicaties met eenzelfde insteek.
De artikelen bestrijken een breed spec­trum van aandachts-gebieden. Ik noem er een aantal: de relatie tussen kennisleer en Schrift­­visie, het belang van de historiciteit van de uittocht, de eenheid van het boek Jesaja, de be­trouwbaarheid van het boek Daniël, het paulinisch auteurschap van de pastorale brieven.
 
James K. Hoffmeir, Ancient Israel in Sinai: The Evidence for the Authenticity of the Wilderness Tradition, Oxford Press, Oxford/New York 2005; ISBN 978-0-19-515546-4; hb.357 pp.; prijs ₤33,--
In deze studie verdediger James K. Hoffmeier de historische betrouwbaarheid van het reis­ver­slag in de woestijn. Hij wijst onder andere op Egyptische elementen en legt de vinger bij de to­­po­grafische juistheid van details. Zijn studie is een voorbeeld van de integratie van ar­cheo­lo­gie, filologie en geschiedenis.
 
Julius Steinberg en Siegbert Reicker (red.), Das heilige Herz der Tora. Festschrift für Hendrik Koorevaar zu seiner 65. Geburtstag, Shaker Verlag, Aken 2011; ISBN 978-3-8440-0584-4; hb. 380 pp.; prijs €49,80.
Hendrik Koorevaar was jarenlang als oudtestamenticus verbon-den aan de Evangelische Theo­lo­gische Faculteit te Leuven. Bij zijn emeritaat verscheen een bundel met bijdragen van col­le­ga’s, vrienden en oud-leerlingen. Wat hen verbindt, is de begeerte het Oude Testament te be­stu­­deren in de wetenschap dat de God daarin tot ons spreekt.
In het bijzonder het openings­arti­kel van Herbert H. Klement over het karakter van de oudtestamentische geschiedschrijving is de moeite waard. Sommige postmoderne oudtesta­mentici vragen uitsluitend aandacht voor het literaire karakter van het Oude Testament.
De vraag naar de historie laat zich echter niet onder­drukken. Wie de historiciteit van de bijbelse ge­schiedenissen ontkent of relati-veert, ont­neemt aan deze geschiedenissen de relevantie die zij zelf claimen.
 
 
Enny de Bruijn, Eerst de waarheid, dan de vrede. Jacob Revius 1586-1658, Boekencentrum, Zoetermeer 2012; ISBN 978-90-239-2620-7; pb. 661 pp.; prijs €34,90
In haar biografie over Revius, die zij als dissertatie aan de Rijksuniversiteit van Utrecht ver­dedigde, laat Enny de Bruijn onder andere zien dat de Schrift en het Schriftgezag tot de diep­ste kern van de theologie van Revius behoorde. Een aangelegen punt is voor Revius dat de Bij­­belse geschiedenissen ook echt als geschie­denissen moeten worden ge­lezen. Wat de Bijbel als his­torie meedeelt, is echt zo gebeurd.
Revius ver­bond daaraan een verdediging van het ptole­­maeïsche wereldbeeld. De zon draaide volgens hem om de aar­de. Dat zal niemand Revius meer nazeggen. Wij moeten verdisconteren dat de Schrift vaak de taal van de waar­ne­ming gebruikt.
Wie het proefschrift van De Bruijn over Revius leest, moet wel constateren dat de zienswijze dat het een fun­da­mentalistische nieu­wig­heid is om het Schriftgezag uit te strek­ken tot zaken van historische en geografische details, naar het rijk van de fabelen moet wor­den verwezen. Wat iedereen van Revius kan leren, is dat liefde tot God en diep ontzag voor de Bijbel als Zijn onfeilbaar Woord nooit van elkaar ge­schei­den mo­gen worden

zaterdag 21 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 8 (slot)

Moet een belijdenis artikelen uit de tweede laag bevatten?

De vraag is wel gesteld of men in een belijdenis wel artikelen uit de tweede laag moet opnemen nog afgezien van het feit dat het trekken van grenzen tussen lagen niet altijd even een­voudig is. Echter, binnen één gemeente kan men niet én de Heilige Doop als teken van opname in de christelijke Kerk en zegel van Gods beloften zien én als stempel op de geloofskeuze. In de prediking zal ook een keuze moeten worden gemaakt. Telkens zal naar voren komen of men bij de Kerk in haar zichtbare vorm het uitgangspunt neemt in Gods ver­bondstrouw dan wel in het persoonlijk geloof van christenen.

Gemeenten die stellen hierin gemeenteleden vrij te laten, plegen dan de Heilige Doop niet als sacrament te zien. Daarbij komt dat een echte tegenstander van de kinderdoop degenen die op jeugdige leeftijd werden gedoopt, als ongedoopten beschouwt. Meerdere baptis­ten in de wereldkerk willen - zonder het christen-zijn van de personen die anders denken te ontkennen – het Heilig Avondmaal alleen vieren met hen die de Heilige Doop als teken op hun geloofskeuze hebben ontvangen. Van de anderen zegt men – en dat is vanuit baptistische visie begrijpelijk – dat zij aan de Koning van de Kerk ongehoorzaam zijn als het gaat om de Heilige Doop. Zolang dat het geval is, ziet men geen basis voor een gemeenschappelijke avondmaals­viering.

Op het punt van de ambten en visie op bovenplaatselijke structuren moet altijd een keuze wor­den gemaakt. De gereformeerde belijdenis geeft concreet aan welke keuzes dat moeten zijn als het gaat om het verstaan van de sacramenten, de ambtsleer en de kerkleer. Hooguit als het gaat om zaken die zich wel erg aan de rand van de tweede naar de derde laag bevinden, ligt dat anders. Een belijdenis geeft namelijk ook aan op welke wijze men samen het geloofsgoed be­geert vast te houden en door te geven.

Soms is het moge­lijk om mensen met een afwijkende visie gastlid van de gemeente te laten zijn. De praktijk heeft mij geleerd dat dit gemakkelijker is wanneer iemand voor een wat kortere tijd met de gemeente wil meeleven. Duurt het langer, dan kan het voor een gastlid moeilijk worden om per­manent geen gestalte te kunnen geven aan een aantal overtuigingen en als gast die overtuigingen ook niet uit te kunnen dragen.

 

Slot

Heel belangrijk blijft het dat gemeenteleden en jonge mensen deze gelaagdheid van het ons toe­­vertrouwde pand leren verstaan. Laten wij met de negentiende-eeuwse Schotse theoloog John Duncan belijden dat we allereerst een christen moeten zijn, vervolgens gerefor­meerd, in de derde plaats een voorstander van de kinderdoop en tenslotte een aanhanger van de presby­te­riaanse vorm van kerkregering en dat wij die volgorde niet kunnen omkeren.

We moeten doen wat onze hand vindt om te doen. Smeken of wij getrouw mogen zijn in het bewaren van de geloofsleer en de praktijk van de godzaligheid. Veel kunnen we leren van de heilige ontspannenheid van Luther. Onverschrokken – naar buiten toe althans – beleed hij het Evangelie. Echter, hij wist bovenal dat God Zelf Zijn Kerk in stand houdt en refor­meert. Met die belijdenis plegen wij in Nederland elke dienst te beginnen.

Luther schreef twee dagen vóór zijn sterven dat wij vijf jaar met herders moeten verkeren om de herdersgedichten van Vergilius te verstaan. Wij moeten wel vijfentwintig jaar in de politiek hebben gezeten om de redevoeringen van Cicero op hun juiste waarde te kunnen schatten. Men moet, zo zei Luther niet menen, de Heilige Schrift genoeg te hebben gesmaakt als men niet honderd jaar met de profeten de kerk geregeerd heeft. Hij besloot zijn ontboezeming met de woorden: ‘Wij zijn slechts bedelaars. Dat is waar.’

Als het gaat om het verstaan van de Schrift beschikt de één over meer vaardigheden en hulp­middelen dan de ander. Echt verstaan van de Schrift gaat echter altijd samen met bedelen aan de bron. Die houding moet de geleerdste theoloog met het eenvoudigste gemeentelid verbinden. Ik citeer opnieuw Luther en nu uit zijn voorrede op de Grote Catechismus:

 ‘Ik ben ook een doc­tor en predikant, ja zo ge­leerd en er­varen als al die anderen, die zulk een vermetelheid en ze­kerheid heb­ben. En toch doe ik als een kind aan wie men de catechis­mus leert, en lees ze woord voor woord 's morgens, en als ik tijd heb, het Onze Vader, de Tien Geboden, het Geloof, de Psalmen, enz.; en ik moet nog dagelijks lezen en studeren en ben toch niet zo­als ik graag zou willen, ik moet een kind en leerling van de catechis­mus blijven en ik blijf het graag.’ 

donderdag 19 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 7

Het katholieke karakter van de gereformeerde belijdenis

De gereformeerde belijdenis is een katholieke belijdenis. Dat blijkt uit het feit dat de Drie-eenheid wordt beleden en dat Jezus Christus God is Die mens werd. In de ene Persoon van Jezus Christus zijn de goddelijke en menselijke natuur ongedeeld en ongescheiden enerzijds en onvermengd en onveranderd anderzijds met elkaar verbonden. Jezus Christus heeft plaats­ver­vangend aan het kruis de toorn van God weggedragen.

Zalig worden is alleen genade. In dat laatste is de gereformeerde belijdenis nadrukkelijker ka­tholiek dan Rome. De Rooms-Katholieke Kerk neemt hier de erfenis van Augustinus niet in zijn geheel over. Als het daarover gaat, hebben de Reformatoren geheel gelijk gehad met hun stelling dat Augustinus geheel de onze is.

De winst van de Reformatie ligt in het nadrukkelijk onderscheiden van het gezag van de Schrift en welke andere bron van gezag ook. De Schrift alleen heeft het hoogste gezag. Daar­naast moet het onderscheid tussen rechtvaardiging en heiliging worden genoemd. Ook in de eeu­wen vóór de Reformatie is geroemd in de genadige vergeving van zonden als enig hou­vast. Met het na­drukkelijk onderscheiden van rechtvaardiging en heiliging hebben de Refor­matoren onder­streept dat de enige grond van vergeving ligt in het werk van Christus buiten ons en dat dit ook de enige reden en grond is dat wij eenmaal onbevreesd God kunnen ontmoeten.

De gereformeerde belijdenis bestaat voor het overgrote deel uit geloofsartikelen die tot de eerste laag moeten worden gerekend. Wel is het van belang dat wordt aangegeven dat het feit dat iemands verwoor­ding van deze geloofsartikelen gebrekkig is, nog niet hoeft te beteke­nen dat hij geen ware christen is. De eeuwen door heeft voor meer­dere chris­tenen gegolden dat hun geloofs­ervaring meer in overstemming met de Schrift was dan hun verwoording van geloofsartikelen deed vermoeden.

 

Geloofsartikelen van de tweede laag in de gereformeerde belijdenis

In de gereformeerde belijdenis zijn ook een aantal zaken opgenomen die tot de tweede laag moeten worden gerekend. Ik noem het pleidooi dat ook aan de kinderen van christenouders het sacrament van de Heilige Doop behoort te worden bediend, omdat de Heilige Doop niet het stempel op ons geloof is, maar het teken en zegel van opname in de katholieke, Chris­telijke Kerk Die belijdt dat alleen het bloed van Christus van alle zonden reinigt en wij alleen door wedergeboorte het koninkrijk van God kunnen binnengaan.

Naast de zienswijze op de betekenis van de Heilige Doop moet de belijdenis worden genoemd dat de eerste dag van de week de nieuwtestamentische rustdag is. De gereformeerde be­lijdenis gaat uit van de ambten van ouderlingen en diakenen. Daarbij wordt het ambt van ouderling verdeeld in ouderlingen die alleen regeren en ouderlingen die ook leren. De laatste kennen wij als predikanten. De belijdenis gaat ervan uit dat gemeenten niet op zichzelf staan maar er bovenplaatselijke verbanden zijn die meer dan een adviserend karakter hebben.

Te wijzen valt ook op het feit dat de gereformeerde belijdenis ervan uitgaat dat de weder­komst van de Heere Jezus Christus, het laatste oordeel en de neerdaling van het nieuwe Jeru­za­lem samenvallen. Er is geen ruimte voor de zienswijze dat er een duizendjarig rijk zal zijn tussen de wederkomst en het laatste oordeel.

Gelooft men dat wij vóór de wederkomst niet alleen de bekering van Israël maar ook een uni­ver­sele bloeitijd van de Kerk mogen verwachten, dan wordt met die verwachting de structuur van de gereformeerde belijdenis niet aangetast. De gereformeerde belijdenis doet hier­over geen uitspraak. Zou dat wel het geval zijn, dan moet iedereen die de belijdenis onderschrijft hierop aanspreekbaar zijn. De vraag is of men mensen die dat niet geldt, wil uitsluiten. Niet elke waarheid die een christen persoonlijk na aan het hart ligt, moet in de belijdenis worden opgenomen.

In wat ik als de tweede laag aangeef, zijn niet alle zaken van hetzelfde gewicht. Of men ook kleine kinderen van christenouders behoort te dopen is van zwaarder gewicht dan de vraag of er bovenplaatselijke kerkelijke structuren moeten zijn.


De belijdenis is formulier van eenheid

Een belijdenis is een kort geschrift (formulier) waarin wordt aangegeven waarover binnen de Kerk in haar zichtbare gestalte eenheid of eenstemmigheid dient te zijn. De gereformeerde be­lijdenis trekt dan niet alleen grenzen, maar schept ook ruimte. Dat laatste wordt soms te weinig beseft. Echter in groepen waar men formeel geen belijdenis heeft, pleegt te worden gevraagd dat er eenheid is in alle theologische zienswijzen. Die zienswijzen worden dan één op één met de boodschap van de Bijbel gelijk gesteld. Elke differentiatie of nuancering ontbreekt.

Dat ligt bij de gereformeerde belijdenis anders. Er is binnen de gestelde kaders alle vrijheid om verschillende accenten te leggen. De eenheid in de leer betekent ook niet dat er geen ver­schei­denheid in exegese kan en mag zijn. Soms raakt een bepaalde exegese de leer, maar vaak hebben twee elkaar uitsluitende verklaringen van een Bijbeltekst geen leerstellige con­se­quenties. Als voorbeeld kan worden genoemd: ‘En van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld.’ (Mattheüs 11:12).

 Bij de geweldigers kan gedacht worden aan de tegenstanders van het koninkrijk van God. Zij wenden alles wat tot hun beschikking staat aan om de voortgang van het koninkrijk van God te verhinderen. Echter, het is ook mogelijk deze tekst als een oproep te lezen het koninkrijk van God binnen te gaan. Dan is het geweld juist positief.

De gereformeerde belijdenis wil ons bij de eenheid van het katholieke geloof in haar gerefor­meerde vorm bewaren. Daar binnen is er alle ruimte voor verscheidenheid en variatie. Het vast­leggen van accenten leidt onvermijdelijk tot sektarisme en een gebrek aan katholiciteit. Daarbij komt dat het accent dat de ene generatie nodig heeft, het probleem voor de volgende kan wor­den. Telkens is terug naar de Schrift zelf nodig. De belijdenis beperkt zich dan ook heel terecht tot hoofdzaken. 

 

woensdag 18 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 6

De Schrift: de enige norm en bron van ons geloof

In de botsing met de kerkelijke hiërarchie hebben de Reformatoren dieper dan vóór hen was gedaan de relatie tussen het gezag van de Schrift en het gezag van de Kerk in haar zichtbare vorm doordacht. Zij konden daarmee wel aansluiten bij tendensen die al in de middeleeuwse theologie aanwezig waren.

Hoeveel wij ook van de kerkgeschiedenis kunnen leren, de Schrift is de uiteindelijke norm en bron van ons geloof. Waar kerkelijke tradities en inzichten van mensen hoe belangrijk ook hun positie is in kerk of samenleving, moeten wij de Schrift gehoorzamen. In onze tijd is het uitgangspunt van sola scriptura vooral van belang als het gaat om de vraag hoe de Kerk in haar zichtbare gestalte op culturele ontwikkelingen moet reageren.

De Kerk kan en mag nooit meegaan met culturele ontwikkelingen die afvoeren van de inhoud van de Bijbelse openbaring. Dan geldt dat alleen het Woord de bron en norm van ons geloof is. Het kan ook zo worden gezegd: tegen culturele ontwikkelingen die wegvoeren van Gods Woord, het Evangelie.

 

Rechtvaardiging en heiliging

In onderscheid met de theologie vóór haar hebben de Reformatoren een onderscheid leren maken tussen rechtvaardiging en heiliging zonder de nauwe samenhang tussen die twee te ontkennen. want het is voor het geloofsleven van groot belang.

Voor Augustinus betekende de rechtvaardiging door het geloof en door genade dat een mens door geloof en louter uit genade rechtvaardig gemaakt was. Dat wil zeggen dat hij tot een nieuw schepsel wordt gemaakt en het beeld van Christus gaat dragen. Augustinus gebruikt het woord ‘rechtvaardiging/rechtvaardigmaking’ waar de gereformeerde theologie ‘weder­ge­boorte’ of ‘heiliging’ gebruikt.

De Reformatoren hebben mogen verstaan dat rechtvaardiging vrijspraak is in Gods gericht en deze vrijspraak is niet gebaseerd op iets wat God in ons heeft gewerkt (de innerlijke gerechtig­heid), maar op het werk van Christus voor ons en buiten ons of anders gezegd de aan ons toe­gerekende gerechtigheid van Christus.

Al draagt een christen in dit leven maar heel ten dele het beeld van Christus, toch mag hij weten dat hij volkomen rechtvaardig voor God is en niets hem van Gods liefde zal scheiden. God de Vader heeft namelijk dat wat Christus voor hem en in zijn plaats deed, op zijn naam gesteld. Het feit dat zij zo duidelijk rechtvaardiging en heiliging van elkaar hebben onderscheiden, be­tekende dat de Reformatoren in onderscheid met Augustinus konden betuigen dat een christen zeker kan en mag zijn dat hij bij Gods uitverkorenen behoort en dat God Die hem liefheeft van vóór de grondlegging van de wereld hem nooit zal verlaten.

Het is een misverstand te menen dat er rechtvaardigend en zaligmakend geloof kan zijn zonder een nieuw leven. Elke ware christen heeft een diepe begeerte Christus gehoorzaam te zijn en niet naar sommige van Zijn geboden en bevelen te leven, maar naar al Zijn geboden en bevelen.

De praktijk blijft wel dat wij – al is het niet in het oog van mensen - dan wel voor het gevoel van ons eigen geweten telkens weer falen. Daarom blijft het enige houvast:

Vaste rots van mijn behoud,

als de zonde mij benauwt,

laat mij steunen op uw trouw,

laat mij rusten in uw schaûw,

waar het bloed door U gestort,

mij de bron des levens wordt.

 

dinsdag 17 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 5

De gereformeerde belijdenis is een katholieke belijdenis

In de eerste eeuwen na Chr. was nog geen kerkbrede consensus over het antwoord op de vraag welke ge­schriften canoniek en apostolisch waren. Die consensus kwam er pas in de vierde eeuw. Echter, vanaf het begin besefte men dat een apostolisch geschrift een door Gods Geest geïnspi­reerd geschrift was. Wie naar de stem van de Heilige Geest zoals die tot ons komt in de profetische geschriften van het Oude Testament en de apostolische geschriften van het Nieuwe Testament luistert, luistert naar God Zelf en wie die stem ongehoorzaam is, is aan Gods Zelf ongehoorzaam.

Reeds in de tweede eeuw na Chr. werd in de christelijke Kerk de zogenaamde geloofsregel ge­for­muleerd. Die regel was een bondige weergave van de boodschap van het Oude en Nieuwe Testament. Feitelijk kwam zij overeen met de Apostolische Geloofsbelijdenis die in haar grondvorm als doopbelijdenis van de gemeente van Rome is ontstaan. De Apostolische Geloofsbelijdenis maakt ons duidelijk dat de Drie-enige God de God is van volkomen zaligheid en Jezus Christus Gods Zoon de enige en volkomen Zaligmaker.

Breder worden deze zaken verwoord in de vier eerste zogenaamde oecumenische concilies, namelijk die van Nicea in 325, van Constantinopel in 381, van Efeze in 431 en van Chalcedon in 451. De eerste twee gingen over de Drie-eenheid en de andere twee over de persoon van Jezus en dan vooral de vraag hoe de goddelijke en menselijke natuur in Hem met elkaar zijn verbonden. De Reformatie nam het geloofsgoed van deze vier oecumenische concilies over.

De gereformeerde belijdenisgeschriften zijn feitelijk niets anders dan een nadere ontvouwing en diepere uiteenzetting van datgene wat in de Apostolische Geloofsbelijdenis naar voren komt. De Kerk van de Reformatie is de heilige, katholieke Kerk in haar gereformeerde of hervormde gestalte. Een echte protestant is daarom niet ook maar juist katholiek.

 

Geloof als genadegift van God en de verzoening door voldoening

Met de kerk­vader Augustinus beleed de Reformatie dat geloof een gift is van God. Gods keuze voor de mens die metter­daad de eeuwige zaligheid ontvangt, gaat vooraf aan en is oorzaak van de keuze van de mens voor God. God stort door Zijn Geest Zijn liefde uit in het hart van de mens en stelt zo de mens in staat en maakt hem zo gewillig in Zijn Zoon te geloven en tot Zijn eer te leven.

Augustinus heeft ook beklemtoond dat een christen zijn leven lang een zondaar blijft. Nooit komt hij dit leven uit boven de klacht: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’ (Romeinen 7:24). Als we ergens de eeuwen door continuïteit zien in geloofs­ervaring over confessionele grenzen heen, is het dat het gaat dat zalig worden enkel genade is en dat een christen hier op aarde een bedelaar blijft. Vanuit de Bijbel zelf loopt er via Augustinus en door de Middeleeuwen - waarbij ik denk aan mensen als Bernardus van Clairvaux en Anselmus van Canterbury een lijn naar de Reformatie. Een lijn die via hun geestelijke nazaten tot op heden kan worden doorgetrokken.

In hun verstaan van de betekenis van de kruisdood van Christus hebben de Reformatoren zich aan­gesloten bij de gedachten die de zo juist genoemde middeleeuwse theoloog Anselmus van Canterbury ont­vouwde in zijn boek Waarom God mens werd. Op één van de tegenwerpingen van Boso tegen de argumenten die hij ontvouwt, antwoordt Anselmus: ‘U hebt nog niet overwogen van welk gewicht de zonde is.’

Gods eer is door de zonde aangetast. Er staan nu twee wegen open: óf de zonden worden ge­straft óf er vindt genoegdoening van Gods eer plaats. Dat laatste is gebeurd in het offer van Chris­tus. Om Gods recht te verheerlijken is God mens geworden. Anselmus gebruikt hier het woord ‘satisfactio’, dat wil zeggen ‘genoegdoening’. Met Zijn dood aan het kruis heeft Chris­tus genoegdoening verschaft aan de eer van God.

Dieper dan wie ook vóór hem in de geschiedenis van de christelijke Kerk heeft Anselmus van Canterbury de betekenis van de kruisdood van Christus doordacht. De reformatoren zijn in hun leer van de verzoening verder gegaan in het spoor van Anselmus. Daarbij zijn er wel een aantal verschillen op grond waarvan wij mogen zeggen dat het zicht van de Reformatoren op de betekenis van de kruisdood van Christus die van Anselmus nog overtreft.

Voor Anselmus was er de keuze tussen het straffen van de zonde óf het genoegdoen aan Gods eer. De reformatoren hebben gesteld dat Christus aan het recht van God heeft genoeg gedaan door plaatsvervangend de straf over de zonden te dragen. Hij heeft de vloek van de wet op Zich genomen en Hij heeft als Vertegenwoordiger van al de Zijnen in Gods gericht gestaan, opdat zij zouden worden vrijgesproken. God straft de zonden wel, maar Hij heeft dat plaats­vervangend aan Christus gedaan. Zo is er aan Gods heilig recht genoegdoening gedaan.

maandag 16 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 4

Waarin mag de kerk veranderen en wat moet zij vasthouden?

Er zijn culturele veranderingen waar je als kerk zonder be­zwaar in mee kunt gaan, al moeten in een plaatselijke gemeente veranderingen altijd met wijsheid worden ingevoerd. Ik noem een aantal voorbeelden van veranderingen uit het verleden. In de negentiende eeuw kwam in de Angelsaksische kerk het verschijnsel van mannenverenigingen en vrouwenverenigingen op. Er bleek behoefte te zijn zich op deze wijze in het Woord te verdiepen. In de twintigste eeuw heeft steeds breder dit verschijnsel ook in kerkelijk Nederland zijn plaats gekregen.

In onze individualistische tijd moeten mensen vaak moeite doen elkaar te ontmoeten. In meerdere gemeenten ontstaat de gewoonte om met een zekere regelmaat na de dienst koffie te drinken. In een gemeente waar mensen elkaar doordeweeks nauwelijks zien – en dat is behalve gemeenten in dorpen – bijna overal het geval, zal die behoefte vaak ontstaan. Koffie drin­ken na de dienst is dan een vorm om hieraan tegemoet te komen. Te hopen is dat in de gesprekken ook de inhoud van de prediking - en nog dieper: het Evangelie van Gods genade - ter sprake komt, maar dat geldt ook voor gesprekken op het kerkplein.

Nu voltrekken er zich echter tal van culturele veranderingen die strijdig zijn met Gods Woord. We kunnen vooral denken aan de visie op seksualiteit en gezin. De Westerse samen­leving onttrekt zich aan normen en waarden ontleend aan het christelijk geloof die haar eeu­wenlang hebben gestempeld. Daarin moet de Kerk, wil zij Kerk zijn en blijven, niet meegaan. Dan kunnen we veel leren van de Vroege Kerk uit de periode vóór Constantijn. Een ware christen is tot lijden bereid.

 

Rentmeester maar bovenal pelgrim

Kenmerkend voor het christen-zijn zijn pelgrimschap en vreem­delingschap. Ongetwijfeld heeft de christen ook de roeping hier op aarde een rent­meester te zijn en zich verant­woor­de­lijk te weten voor de ordening en het welzijn van de samenleving. Echter, het rent­mees­ter­schap staat principieel onder de koepel van het vreemdelingschap. Gods koninkrijk is na­me­­lijk niet van deze wereld. De boodschap van het koninkrijk is een bood­schap van ver­ge­ving van zonden en bekering tot God. De vernieuwing daaraan ver­bonden – ook in sociaal op­zicht – kan nooit losgemaakt worden van persoonlijk geloof en bekering.

Waar het Evangelie machtig op harten beslag legt, zal de zegenrijke werking van het Evangelie ook in de samenleving zichtbaar worden. Er is dan echter hooguit indirect een ver­bin­ding met de boodschap van Gods koninkrijk. Nergens in het Nieuwe Testament wordt vernieuwing en verbetering van de samenleving als een directe opdracht van de christelijke kerk gezien. In haar eigen midden dienen de onderlinge verhoudingen door het Evangelie te worden gestempeld.

Werkt dat door in de samenleving, dan sprak Augustinus over een uiterlijke vrede die hij terecht heel nadrukkelijk van de vrede van het Evangelie onderscheidde. In het voetspoor van Augustinus maakt Calvijn in het slothoofdstuk van de Institutie onderscheid tussen de geestelijke en de burgerlijke gerechtigheid. Omdat de Kerk uitziet naar de volle manifestatie van het koninkrijk van God predikt zij het Evangelie van geloof en bekering en ziet zij met brandend verlangen uit naar de wederkomst van Christus.

Dan en niet eerder zal het koninkrijk van God haar verborgen gestalte afleggen. Dan zal de schepping niet meer zuchten onder de vergankelijkheid. Dan zal de strijd van christenen tegen de duivel, de wereld en het eigen ik voorbij zijn. Dan is ook de scheiding definitief. Wie hier op aarde niet door wedergeboorte het koninkrijk van God binnenging zal dan eeuwig buiten staan. Een christen is dan ook vanaf zijn wedergeboorte een pelgrim op reis naar een beter vaderland waar God alles is en dat in allen voor een ieder die hier gewassen en gereinigd werd door Christus’ bloed.

donderdag 12 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 3

Hoe trekt je de grenzen?

De grens tussen de eerste en tweede laag kan niet heel strak worden getrokken. Dat heeft daarmee te maken dat mensen ook leerstellig zaken in het licht van de Schrift gebrekkig en soms zelfs bedenkelijk kunnen verwoorden, terwijl hun geloofsbeleving meer in overeen­stem­ming is met de Schrift dan hun verwoording doet vermoeden. Ik denk aan de volgende uit­spraak van Herman Bavinck: ‘Op zijn knieën is elke ware christen een calvinist.’

Ik wijs er ook op dat in de gereformeerde belijdenis de Rooms-Katholieke Kerk een valse kerk wordt genoemd. Toch hebben gereformeerde theologen de mogelijkheid open gehouden dat ook binnen de Rooms-Katholieke Kerk – en dat ook in haar na-reformatorische gestalte – kinderen van God voorkwamen. Ik noem slechts Voetius, Brakel, Newton en Ryle. Newton denkt heel concreet aan Pascal en andere jansenisten.

In de Heidelbergse Catechismus wordt van de roomse mis heel expliciet gezegd dat het in de grond van de zaak een vervloekte afgoderij is. Reden is de leer van de transsubstantiatie met de daaraan verbonden praktijk dat aan de ele­men­ten van brood en wijn goddelijke eer werd gegeven. Toch blijft opmerkelijk dat de Heidelbergse Catechismus spreekt van ‘in de grond van de zaak’. Daarmee wordt aangegeven dat deelnemers aan de mis dat zo niet aanvoelden, al is het wel zo. Men heeft niet willen stellen dat onder hen die niet alleen in de Kerk van de Middeleeuwen maar ook in de Kerk van Rome na de Reformatie aan de eucharistie deelnamen geen ware christenen waren. Dan waren zij dat ondanks hun visie op de veranderingen van de elementen van brood en wijn in het lichaam van Christus en bleek hun christen-zijn in hun ootmoedig vertrouwen op Christus als Zaligmaker en uit hun ongeveinsde liefde tot Hem.

Bavinck heeft gezegd dat het niet eenvoudig is om uit te maken hoe weinig leerstellige kennis iemand kan hebben en met hoeveel dwalingen hij bezet kan zijn, terwijl men toch een ware christen is. Onze roeping is door onderwijzing hen die dwalen in het rechte spoor te brengen. Daarbij moeten ook wij bereid zijn van anderen te leren. Ook wij kennen ten dele. Vast moet echter staan dat elke ware christen weet heeft van Gods heiligheid, van eigen verdorvenheid en van de dierbaarheid van Christus.

Een christen nadert tot God de Vader door Christus in de wetenschap dat Diens bloed van alle zonden reinigt. Hij heeft leren leunen op Christus en wordt aan Zijn beeld gelijkvormig in en door de Heilige Geest Die hem heeft levend gemaakt. Kern van het christelijk geloof is dat wij de vergeving van zonden en eeuwig leven enkel uit genade om Christus’ wil verkrijgen.

 

De tweede en de derde laag

Terwijl de zienswijze op de Heilige Doop helemaal bovenaan in de tweede laag zit, gaan we binnen de tweede laag verder naar bene­den met de kwestie of bovenplaatselijke verbanden voor het kerk-zijn van belang zijn. Bij het zingen van alleen psalmen in de ere­dienst zit je nog weer een heel stuk lager, al is het heel goed hier aan vast te hou­den. De Psalmen zijn door Gods Geest geïnspireerd. Alle facetten van het geestelijk leven worden in de Psalmen bezon­gen. Calvijn heeft gezegd dat wij God lof moeten toebrengen met de liederen die Hijzelf aan ons gaf. Bij SV/HSV zitten we wel helemaal onderaan de tweede laag en voor een zeer groot deel zelfs in de derde.

Bij de derde laag gaat het om de culturele zaken die geen principiële betekenis hebben. Overal waar de christelijke kerk functioneert, doet zij dat op een bepaalde culturele wijze. Wij kun­nen nooit zonder een cultureel bepaalde vorm. Op het moment dat wij een bepaalde vorm niet meer hanteren, komt een andere naar binnen. Dat laatste wordt wel eens vergeten. Bij de derde laag reken ik zaken als ritmisch of isometrisch zingen, het feit dat een predikant zo niet in het zwart dan toch wel stemmig gekleed is, in de eredienst een toga draagt enz.

Je kunt ook denken aan het gaan staan bij het gebed of bij het zingen. Hoewel je voor die zaak ook nog een bijbels argument kan aanvoeren. Dat laat trouwens zien dat de grenzen tussen de drie lagen die ik onderscheid, vloeiend zijn. Zo is niet altijd even gemakkelijk de grens te trekken tussen een bijbels principe en een puur cultureel bepaalde vorm. Dat geldt trouwens ook voor de vraag welke geloofsartikelen bij de eerste en welke bij de tweede laag horen.

Dan nog blijft van groot gewicht dat wij het verschil van gelaagdheid in ons geloofsgoed onderkennen en vooral het verschil tussen Bijbelse principes en culturele vormgeving. Doen wij dat niet, dan kan de Schrift niet echt als uiteindelijke bron en norm van ons geloof func­tioneren. Ik denk in dit verband aan de uitspraak van John Murray (de eerste hoogleraar dogmatiek aan Westminster Theological Seminary in Philadelphia) in Principles of Conduct: ‘Wie vandaag verbiedt, wat God toelaat, laat morgen toe wat God verbiedt.’

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 2

Moet de kerk de omliggende cultuur volgen?

Meer dan eens wordt gesteld dat veranderingen in de cultuur vragen om een heroverweging van de afwijzende houding ten opzichte van samenwonen, homoseksualiteit en dergelijke ethische kwesties, omdat deze gekoppeld zijn aan een bepaalde manier van Bijbelgebruik. Het gaat hier om de vraag of je de Bijbel als stem van God ziet en de menselijke factor niet verzelfstandigt ten opzichte van de goddelijke inspiratie. Voor wie zo naar de stem van God luistert, zijn veranderingen in de samenleving op genoemde punten geen aanleiding de bood­schap bij te stellen.

Ik wijs er nog op dat met betrekking tot de genoemde zaken de christelijke kerk toen zij haar intrede deed in de antieke samenleving van de eerste eeuw na Chr. juist op deze zaken met de toenmalige cultuur botste en zich niet heeft aan­gepast. Wie door de Heilige Doop in de Kerk wenste te worden opgenomen, werd heel nadrukkelijk ge­vraagd – en dat niet in de laatste plaats op het terrein van de seksuele moraal - de wereld te ver­zaken. Vooral de kerkvader Tertullianus beklemtoonde wel heel sterk dat een christen in zijn levensstijl breekt met het zondige eertijds.

Indrukwekkend wordt in de Brief aan Diognetus aan een buitenstaander verwoord wat het diep­ste geheim is van de christelijke levenswandel en wordt de bete­ke­nis van het christelijk geloof duidelijk ge­maakt. Heel sterk komt in dit geschrift naar voren dat chris­tenen vreemdelingen op de aarde zijn. Tot op ze­kere hoogte kunnen zij zich overal op de wereld thuis voelen, maar ten diepste voe­len zij zich nergens thuis, omdat zij een beter vaderland hebben.

 

Gelaagdheid van het geloofsgoed

Hoe moeten gemeenteleden worden toegerust bij de veranderingen in kerk en samenleving? Laat worden duidelijk gemaakt dat er in ons geloofsgoed, en zeker in de wijze waarop wij het kerkelijk leven gestalte geven, een gelaagdheid is. Minstens drie lagen zijn te onder­schei­den. Zeker in de eerste en tweede laag kan nog weer een differentiatie worden aangebracht.

Bovenaan staan de Bijbel als Gods stem, de Drie-enige God als God van volkomen zalig­heid, de bood­schap van verzoening door het bloed van Jezus Christus, de Midde­laar Die God en mens is, de rechtvaardiging door het geloof en het heilig leven daarmee verbonden, het blijvend zon­daar zijn van een christen en het geloof als gave Gods.

De zondag als nieuwtestamentische rustdag is een heel groot goed, maar toch van een ander ge­wicht, al is het een grote bedreiging voor het geestelijk en kerkelijk leven als deze ziens­wijze op de zondag verdwijnt en een verrijking waar zij ingang vindt. Laten wij ook in de wereld­kerk deze week van zondagsheiliging uitleggen en voorleven, De zienswijze dat de eerste dag van de week de voorzetting is van de oudtestamentische rustdag, heeft niet die evidentie als het Schriftgetuigenis dat wij binnen en buiten het huwelijk rein en kuis moeten leven.

Zelf ben ik een zeer warm voorstander van de overtuiging dat de Heilige Doop ook aan kin­deren van christenouders behoort te worden bediend. Kern van de Heilige Doop is namelijk niet dat er een stempel op ons geloof wordt gezet, maar dat wij het teken en zegel ont­vangen van opname in de heilige, katholieke Kerk. Niet ons 'ja' of dat van onze ouders is het belangrijkste van de Heilige Doop, maar het feit dat God Zijn stempel op ons zet. Dat Hij Zijn beloften die in Christus 'ja en amen' zijn aan ons verzegelt. Of wij nu als kind of als vol­was­sene zijn gedoopt, zelfonderzoek is nodig of wij een levend lid zijn van die Kerk.

Toch kan de visie op de Heilige Doop niet tot de eerste laag worden gerekend, maar hoort hij tot de tweede. De tweede laag bevat die waarheden waarvan de erkenning van groot belang is voor het welzijn van de kerk en voor een gezond geestelijk leven. Alleen kan niet worden gezegd dat afwij­king ervan onverenigbaar is met het toebehoren aan Christus. In de tweede laag staat de Heilige Doop als teken en zegel van Gods verbond en van lidmaatschap van Gods Kerk wel helemaal bovenaan. Echter, de evidentie voor de kinderdoop is niet van dezelfde kracht als die dat het geloof een genadegift van God is. De zaak is - hoe belangrijk ook – niet van hetzelfde gewicht als dat van de wedergeboorte als werk van God alleen en dat alleen het bloed van Christus van alle zonden reinigt en door Zijn kruisdood de toorn van God plaatsvervangend is wegge­dragen.

 

woensdag 11 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 1

Inleiding

Niemand zal ontkennen dat zowel maatschappelijk als kerkelijk zich in Nederland allerlei veranderingen hebben voltrokken en dat die veranderingen nog steeds doorgaan. Hoe moet te midden daarvan het Evangelie worden bewaard en doorgegeven? On­­ge­acht hoe mensen denken mag en moet aan hen worden verkondigd en doorgegeven dat een mens sinds de zondeval vervreemd is van God en dat er de eeuwen door alleen maar toegang tot God is door Jezus Christus en dat wie werkelijk een christen is dat is dankzij het ingrijpen van God in zijn of haar leven. Een wonder dat de Bijbel wedergeboorte noemt. Het gaat er aller­eerst om dat ook nu men­sen de Drie-enige God als God van vol­komen zaligheid leren belijden.

Laat de kerk ouders ertoe oproepen dit geloofsgoed in hun gezinnen door te geven. In overstemming met het klassieke huwelijksformulier moet duidelijk blijven dat een christelijk huwelijk aangaan, betekent dat je in principe bereid bent van meet af aan kinderen te ontvangen. De taak van een getrouwde vrouw ligt allereerst in haar gezin. Dat geldt bij­zonder als het huwelijk met de kinderzegen wordt bekroond. Het doorgeven van het geloofs­goed is een taak van beide ouders maar zeker voor de eerste levensjaren toch wel heel in het bijzonder van de moeder. Zeker op dit terrein is in het kerkelijk leven een nadere reformatie nodig.

 

Sola scriptura

Ik merk de invloed van de tijdgeest, niet in de laatste plaats als het gaat om het Schriftgezag. Ook mijn cate­chisanten kunnen de vraag stellen: Kan een moslim geen kind van God zijn? Kan iemand die de Drie-eenheid niet aanvaardt een christen zijn of iemand die Jezus niet als Zoon van God erkent? Mijn antwoord is: Hij kan het worden. Daar moeten wij vurig om bidden, maar hij kan het nog niet zijn. Een christen word je als je als een schuldig zondaar tot God nadert door Jezus Christus. Heel duidelijk spreekt artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis over de ken­merken van een ware christen. Deze kenmerken veranderen niet in de loop van de tijd. Een christen gehoorzaamt Christus en neemt telkens weer de toevlucht tot Zijn bloed juist ook omdat aan onze gehoorzaamheid nog zo veel ontbreekt, maar aan de Zijne niet.

Een andere vraag die binnen de gemeente gesteld kan worden, is deze: Is er dan toch geen ruimte voor een homoseksuele relatie in liefde en trouw? Kan iemand die het zo praktiseert of breder die visie uitdraagt toch niet een christen zijn? De vraag verraadt al een visie. De Bijbel ge­bruikt liefde en trouw nooit in relatie tot zondig gedrag of je moet denken aan het feit dat men de duisternis liever heeft dan het licht.

Als iemand nu zo denkt?! Dat laat zien dat geloof en bekering nodig zijn als Gods­geschenk, want je denkpatroon - en trouwens ook je gedragspatronen – veranderen, gaat je eigen capaciteiten te boven. Zo wordt concreet dat het geloof een genadegift is. Verdrietig is als met een beroep op hermeneutiek de Schrift mond­dood wordt gemaakt. Hermeneutiek is bepaald geen neutrale aangelegenheid. Een goede hermeneutiek wordt beheerst door het zelfgetuigenis van de Schrift en is geen zelfstandige factor daarnaast. Was in de Reformatietijd het sola Scriptura actueel richting kerke­lijke tradities, nu is het actueel richting de tijdgeest en dan noem ik in het bijzonder de visie op seksualiteit en op de positie van de vrouw.

Groen van Prinsterer: A Dutch statesman who confessed the Gospel of Christ 7 (end)

The end of Groen van Prinsterer’s life.
On May 19 of the year 1876 Groen van Prinsterer passed away in Christ. Mrs. Groen van Prinsterer formulated the text of the mourning-letter thus: ‘Today my very beloved husband Guillaume Groen van Prinsterer passed away, in an unshakable faith in his Lord and Saviour, to Whom he had dedicated his life.’ In the Decem­ber issue of 1875 of the periodical  Nederlandse Gedachten (Dutch Thoughts) Groen van Prin­sterer had written his spiritual testament, as he felt his end nea­ring.
That reads as follows: ‘I am going to die with the prayer of the Publican: O God! Be merciful to me a sinner! With the words of the Heidelberg Catechism: my only comfort in life and death. With the shout of joy: I thank God through Jesus Christ, our Lord. With the battle-song of the Reformati­on: put on the whole armour of God, and the sword of the Spirit, which is God’s Word. With the motto: not a statesman, but a confessor of the Gospel.’
Might all those who are really Reformed live by this heritage, in the church and in politics; not only in the Netherlands and in Europe but also all over the world.
 

 
  



maandag 9 juni 2014

Groen van Prinsterer: A Dutch statesman who confessed the Gospel of Christ 6

Groen van Prinster as a champion of a state governed by biblical principles 2

As a member of the Second Chamber of the Dutch Parliament Groen van Prinsterer spoke again and again in favour of the Protestant character of Dutch society. He saw the principles of the revolution as a threat, not only to the Gospel, but also to the constitutional state, gover­ned by law and right. The ideology of absolute equality transforms the nations into ungovernable masses and spiritless individu­als. When this ideology becomes the pattern for the govern­ment, this will lead to an absolute, totalitarian state, which imposes this ideology on her subjects. But Groen van Prin­sterer declared that a constitutional state could only exist and flourish in the sphere of the Gospel.
As against the totali­ta­rian, absolute state Groen van Prinsterer maintained the special significance of church, school and family who all have their own sphere and rights. This thought was later on elabo­rated by his spiritual pupil in politics dr. Abraham Kuyper in his doctrine of ‘sovereignty in its own sphere’. The original ideal of Groen van Prinsterer was that the Protestant character of the Netherlands was acknowledged in the constitution. Later in he accepted the neutral state as a space in which the various religious and ideological persuasions can unfold them­selves. He emphasized in this context that the neutrality of the state ought in this case to be a real neutrality and not a choosing for the ideological principles of the French Revolution making in this way that principles a new kind of state religion.
For Groen van Prinsterer the neutrality of that the state was nothing more than an emergency solution, not the ideal one. That distin-guished him from Kuyper who was a champion of ‘a free church in a free sta­te’ from principle. The reason was that Groen van Prinsterer was deeply convinced that finally it is also for the state not possible to be strictly neutral. In the last analysis neutrality is impossible in the church, in science and in the state. For Groen van Prin­sterer it was God’s revela­tion in the Bible that has given its defini­te stamp to the histo­ry, not just of the Netherlands, but also of Europe and North-America as the root of the constitutional, lawful state. I remind you of his motto: ‘It is written, it has happe­ned.’
For Groen van Prinsterer it was clear that when loosened from these roots the leaves and flo­wers of the constitutional state will wither. Just as a person cannot be neutral, a government cannot be neutral. A so-called neu­tral state will very easily become an anti-Christian state. The policy of a government will somehow be defined by some prin­ciples. Groen van Prinsterer opposes the principles of the French Revolution, viz. freedom, equality and fraternity to the contents of  God’s revelation, the Gospel of God’s grace in Christ.
We could also say that Groen van Prinsterer opposed the ideology of the French Revolution to theocracy rightly under-stood? Theocracy understood as the fact that God reigns and that his revelation is the foundation of all real free­dom, also in society at large. The government whatever form she has (a republic, democracy, monarchy or a mix of them) ought to acknowledge God’s commandments as the principles to order society and so recognize God as King.
Groen van Prinsterer is not only of actual significance for the Netherlands. In America also Christians begin to discover signi-ficance. The American constitution is in fact an amalgam of the principles of the Puritans, with their emphasis on the divine right that is always superior to the position of sovereign, and the principles of the French Revolution.
The separation in the constitution between one national church and government has been interpre­ted in the course of time more and more as an absolute separa­tion between religion in general and Christian faith in particular and government. By this the state is factu­ally surrendered to an anti-Christian ideology. Neutrality is a myth. Several Ameri­can Christians who plead for recognition of a certain bond between government and religion are listening with deep interest to Groen van Prin­ste­rer’s words.
In the light of both the Word of God and the history of the Nether-lands Groen van Prinsterer’s political ideal was a state governed by the principles of historic Protestantism which at the same time gave full religious freedom to all different persuasions. He accepted the neutral state as makeshift contrivance emphasizing that the state must than be really neutral and not choosing for the ideological principles of the French Revolution but giving within the bounds of the constitution all freedom to develop themselves on all areas of life to the different persuasions.
Protestants Christians had to use this free development to form Christian institutions and especially free, Christian schools to permeate the nation with historic Protestantism and so win it back for God and his Word. The Christian school as a school with the Bible in distinction with the public school as a school without the Bible became for Groen one of the most important means for the preservation and disseminating of the gospel of Jesus Christ also with regard to its relevance for the structuring of the society. The Christian school with the Bible ought to become the rule and the public school without the Bible the exception.



 

zaterdag 7 juni 2014

Groen van Prinsterer: A Dutch statesman who confessed the Gospel of Christ 5

Groen van Prinsterer as a champion a state governed by biblical principles 1

Groen van Prinsterer has been a member of Parliament –the so called Second Chamber the Dutch equivalent of House of Commons or House of Representatives- from 1849 till 1857 (a short interval excepted), and again from 1862 till 1866. There Groen van Prinsterer confessed the significance of the Gospel for all society, as opposed to the principles of the French Revolution. In the 19th century there were not yet political parties as we have them now. But there were two main currents: conservatives and liberals. But for Groen van Prinsterer the differences between them were not fundamental.
When the deepest principles were taken into account, Groen van Prinsterer saw a certain connec­tion between liberalism and socialism. All these currents were connected by their proceeding from autonomous man. In certain aspects Groen van Prinsterer was nearest to the conservati­ves. But their refusal of the principles of the Revolution was more from opportunistic motives, than from good principles, as he saw it.
Only by the light of God’s revelation, and by living in that light can we really hold fast to the essential an immuta­ble norms and values for the organisation of society. So we must interpret Groen van Prinsterer’s saying: ‘in our isolated position lies our strength.’ He meant an isolation as Daniel and his three friends in Babel; being in Babel doing with all the talents God gave you your work in Babel but being at the same time a citizen of the new Jerusalem. A Christian intermingles with other people and tries to win them for Christ but realises always that he sees all things in a completely other perspective: the perspective of God’s revelation.
So, Groen van Prinsterer was an advocate of an isolated position in a spiritual sense. He wanted to the meaning and consequences of biblical revelation, not just for personal and ecclesias­tical life, but also for society at large. Groen van Prinste­rer is the father of the formation of Protestant-Christi­an political parties in the Netherlands. For him the formation of Protestant- Christian institutions however was not an aim as such, but a means to win back to whole nation to God and his Word. Against the principles of the Revolution he emphasised the authority of God and his infallible Word.
The French Revolution had started with the declaration of the human rights, and acknowledging God’s rights could only conquer that position. From the history of the Netherlands Groen van Prinsterer pleaded for the Protes­t­ant character of the Dutch nation. Therefore he could also speak about the anti-revolutionary or Christian-historical persuasion. A Christian ought to reject the principles of the French Revolution. The Bible must be his only rule for faith and practice, his guide for all areas of life. A Christian ought also to think along historical lines. 

vrijdag 6 juni 2014

Groen van Prinsterer: A Dutch statesman who confessed the Gospel of Christ 4

Groen van Prinsterer and his significance for church and state
Groen van Prinsterer always remained a member of the national Dutch Reformed Church. After his return from Brussels to The Hague he visited the Walloon Reformed Church, a French speaking congregation belonging to the national church where the rev. Secretan was the minis­ter, just like Merle d’ Aubigné a man of the Reveil-movement, or the Reformed Church were the orthodox-Reformed rev. Molenaar prea­ched.
Although Groen could not follow the people that had separa­ted from the Dutch Reformed Church, he felt himself inwardly united with them. In this connection he distinguished between the national church as a community of true believers, and between the national church as an institution.
The people that had left ‘the insti­tution’ belonged, as Groen van Prinsterer saw it, still to the national Dutch Reformed Church as a community of true believers. To say it in other words: for Groen van Prinsterer the unity of the church both nationally and worldwide was first of all a unity of faith and not a unity in structures.
In this context he used to speak about ‘the Reformed persua­sion or party’ which united dissenters and orthodox and evangelical Christians in the Dutch Reformed Church and ultimately of true believers during the centuries and all over the world. The Reformed persuasion was for Groen van Prinsterer an expression to indicate the unity in the faith of the free grace of God revealed in Christ and applied to the heart by the Holy Spirit.
In the nineteenth century Dutch society Groen van Prinsterer was an advocate for the rights of the people of the Reformed persuasion in the church, the school and society. He looked forward to the restoration of the Reformed Church as ‘the soul of the nati­on’, in order that the dissenters could return to her.
His ideal was that in the Dutch constitution the Protestant character of the Dutch nation should be explicitly acknowledged. In a fierce way he turned himself against the harsh measures, which the government had taken against the dissenters. In 1837 he wrote his The measures against the Dissenters compared with constitutional law.
The government prohibited the meetings of the dissenters because they were seen as ‘a new religi­ous sect’, which could not claim religious freedom as stipula­ted by the const­itution which only guaranteed freedom for the existing religious persuasions.
But Groen van Prinsterer declared: ‘but the dissenters are no new religious sects, as they are members of the Reformed persuasion. It is very well known that they are Reformed, Reformed pre-eminently. Perhaps they are disloyal to the church as an institution, but surely they are loyal members of the Reformed persuasion, of the real church. The confession, which is the expression of the common faith, is the mark of this persuasion. The dissenters do not leave the Reformed confession, but they keep closely to it, they embrace it, if I may say it that way.’
The repression by the government of the dissenters was for Groen van Prinsterer the evidence that the so-called liberals were in fact very intolerant. The tolerance about which they spoke was only applied to those who held the views of the French Revolution.
So Groen van Prin­sterer could speak of the intolerance of the tolerant. Among other points, it is here that we perceive how very timely Groen van Prinsterer’s thoug­hts are. Everywhere in western society there are forces active that wish to impose to the whole of society their ideology of absolute equality.
By this ideology the differences between marriage and ‘other forms of living together’, and between the different positions of man and women in marriage, church and society are wiped out. When this ideology is not accepted they speak in a very misleading way of intolerance. Everyone who does not accept the ideology is considered as intolerant and sometimes it is suggested that they reject the ideology, must be compelled to be tolerant.
 
 

woensdag 4 juni 2014

Groen van Prinsterer: A Dutch statesman who confessed the Gospel of Christ 3

A confessor of the Gospel of redemption by penal substitution
Groen van Prinsterer was a convinced confessor of the Gospel of redemption by penal substitution. This he expressed very clearly in his book Unbelief and Revolution. A word of war­ning: his way of writing was far from simple, and his language is that op the 19th century. A quotation from this book: ‘The indis­pensability of the Gospel truths appears very strikingly when they are absent. These truths are no mysteries to which one is introduced by the profoundness or the frivolity of some form of human philosophy. These are the secrets that the Lord makes known to the lowly and the meek.
The truths, which are expressed in Holy Scripture, are as clear as they are simple: peace by the blood of the cross. A sacrifice by which the ransom for many was paid; a change of heart, being visible in the activity of love and in good works; all this being an object of manifold resistance. But of this the Saviour says: I thank Thee, o Father! Lord of heaven and earth, that Thou hast hid these things from the wise and the prudent, and hast revealed them unto babes" (Luke 10:21) the childlike accepta­ti­on of these things is the first condition in learning to understand the secrets of this knowledge.’
Groen van Prinsterer typified himself as a Calvinist, but then as a Calvinist that was stamped by the Reveil. From the central motive of atonement by the blood of the cross he learned to value the confes­sions of the Reformed Church, and he pleaded for their uphol­ding in the church in both an unequivocal way and in a way that could not be designated as narrow-minded. He never desig­ned a ‘system’, nor in dogmatic, nor in politics. For such a buil­ding of systems time lacked him; and moreover, it did not suit his character.
As a man of the Reveil Groen van Prinste­rer emphasized that real orthodoxy is ‘the orthodoxy of the heart’ (an expression dear to the men and women of the Reveil) . All emphasis was laid on the central truths of faith which all Protestants share, and which unite them, as redemption by penal substitution, justifi­cation by faith alone, the necessity of a renewal by the Holy Spirit, and the full authority of the Bible.
As to the Reformed orthodoxy in post-Reformation times Groen van Prin­sterer had some reser­ves. It was his conviction that the church had not always escaped dogmatic hair-splitting, and in formulating distinc­tions that had hardly any meaning for the edification of the congregations. I think there is more than just a measure of truth in all this.
When Groen van Prinsterer speaks about a upholding of the con-fession in a way that could not be designated as narrow-minded, this applies to his vision on the Canons of Dort. He had some re-servations about this confession of the church. He himself confes­sed the truth of those Canons, and on his deathbed he was com-forted by the truth of God’s eternal and sovereign election.  Never-theless, he thought that the Canons of Dort were first and foremost a thing for the theological colleges, and not for the church.
In the 19th century there were according to Groen van Prinsterer other fronts in the spiritual battle than the fronts of the Canons of Dort, and the doctrine of the pre­destination should not be pro-minent. I can agree with Groen van Prinsterer wish of coope-ration between all evangelicals Christians, but I must honestly confess that I have another view of the Canons of Dort and on the importance of the doctrine of predestination for the church than Groen van Prinsterer had.
Although it is true that the Reformed doctrine of predestination sometimes has been isola­ted from its biblical context and therefore abused, the truth and mea­ning of predes­tination in the church as confessed by the fathers of Dort in such a well-balanced way remain of eminent weight. It makes clear that salvation is all of God. Neglecting this doctrine ultimately leads to a religion that is man-centred instead of God-centred.

maandag 2 juni 2014

Groen van Prinsterer: A Dutch statesman who confessed the Gospel of Christ 2

Who was Groen van Prinsterer?
In 1801 Guillame (the French name for William) Groen van Prinsterer was born in The Hague. He grew up in a wealthy, aristo-cratic family. His father was a physician, who was for a time a member of the Council of State, the highest advisory council to the government. His parents belonged to the liberal wing of the Reformed Church. Like almost all of the leading elite of that time, they were averse of what they saw as extreme opinions, both in reli­gion and in society. Groen van Prinsterer was a very gifted man. On December 17th, 1823, he graduated at 10 o’clock in law, and at 11 o’clock in literature. Something that is quite unique.
While at Leyden University, Groen van Prinsterer had visited the ‘private lectures’ by mr. Bilderdijk, the father of the Reveil in Holland. The Reveil was an international movement in Switzer­land, France and Holland, where believing Christians tried to edify each other in a true and living faith. Though it is true that Groen van Prinsterer never fully accepted all Bilder­dijk’s thoughts, yet the seed sown by Bilderdijk later on came to full fruition. Bilderdijk was an advocate of the absolute monar­chy, while Groen van Prinsterer was a champion of a constitu­tional monarchy. In 1827 Groen van Prinsterer was appointed chief of the cabinet of the king, in fact the king’s private secretary. A year later he married Betsy van der Hoop. Like Groen van Prinsterer himself she came from a wealthy family. Her signi­ficance for her husband has been enormous, not in the last place in a spiritual respect.
In his official function Groen van Prinsterer was in Brussels during the prelude of the seces­sion of Belgium from Holland. This was one of the fac­tors that changed his political views. Till that time he had been like many in his time, a conservative libe­ral, or a liberal conservative, accor­ding to the circumstan­ces. But he became more and more conscious of the deadly danger that lies in the principles of the French Revolution. And also they both experienced a spiritu­al change, first his wife, and later on he himself. That was instru-mentally by the influence of the court chaplain Merle d’Aubigné, a Swiss preacher who was a representative of the Reveil Movement and has become famous as historian of the Reformation. All this led to a change in the lifestyle of the young couple. Without speaking much about it, they stopped visiting the theatre and balls.
Quite in accordance with Groen van Prin­sterer’s character this change in his life went on gradu­ally. In 1831 Groen van Prinsterer wrote to his friend Van Rappard: ‘But that faith, by which one becomes a new creature, by which instead of my own will, the desire to serve God rules, that faith I do not have, or in such a small measure that I am almost unconscious of it. But having that faith is absolutely necessary. It must be given to us. Daily prayer and reading the Bible are the means to get it. Conti­nually I acknowledge God’s guidance in my vicissitu­des, and I trust more and more in God’s help, Who hath begun a good work in me, will comple­te it.’
In January 1833 Groen van Prinsterer became seriously ill. To the great joy of his wife he was not just restored to good health, but he found rest for his soul in the complete surren­der of his person to Christ, as a complete Saviour. That year he resigned from his function. Not just because of his he­alth, but also because he did not fully like his present func­tion. Already in 1831 he had been charged with the super­vision of the archives of the House of Orange-Nassau. From that time on he could dedicate all his time to that new function, which was comple­tely in accordance with his gifts and interests.  
By publishing in the French language his book Archives de la Maison Orange-Nassau he made a name in all learned Europe. His later work, Manual of the History of our Country, is a fruit of his studying these Archives. The main characteristic of the Manual is Groen van Prinsterer’s firm conviction that God reigns over all the world according to His council, and that the birth of the Netherlands as an independent state was closely connected with the birth of the Reformed Church. And apart from this bond between church and state, there was the bond that connected both with the House of Orange-Nassau. In the 16th century William I, Prince of Orange, had been the leader of the struggle of the Dutch Provinces against Spain. He died by the hands of a murderer, who had been hired by the king of Spain. His last words were: ‘My God, have compassion with me and with this poor people.’
Groen van Prinsterer never neglected to emphasise the impor­tance of the House of Orange for the Dutch state, and for the Re­formed Church in the Netherlands. He correctly stressed the fact William III of Orange was not only important for Protestantism in the Netherlands but also in the whole of Europe because of the Glorious Revolution. By coming to Britain with his army he was in the providence of God the means that preserved Protestantism both in the Britain and in the British colonies in America.
The motto of Groen van Prinsterer ever was: ‘It is written, it has hap­pened.’ For him, Holy Scripture was the highest and final autho­rity. By the light of God’s Word he viewed history, and did he point to God’s hand in history. The historic develop­ment of such institutions as the state and the church was for Groen van Prinsterer a weighty factor. In this he was a disci­ple, among others, of the English parliamentarian and thinker Edmund Burke. Groen van Prinsterer frankly spoke about his convicti­ons, and he always fought the view that it is impossible to be neutral in church, state and society.
Groen taught that only those who are well conscious of their own principles, can be fair towards others who proceed from other principles. ‘It is written’ points to the biblical revelation. And: ‘It has happened’ points to that which God has done in history, and very surely also in the history of the Netherlands. And also God’s revelation itself has the form of history. It speaks to us of God’s great acts in Christ Jesus. By the light of God’s revelation in His Word Groen van Prinsterer wanted to view history, in his conviction that only in this way the deepest significance of history becomes visible; namely that Christ Jesus gathers and protects His church. Only in the light of God’s Word this becomes clear to us.