De vraag naar de historie laat zich echter niet onderdrukken. Wie de historiciteit van de bijbelse geschiedenissen ontkent of relati-veert, ontneemt aan deze geschiedenissen de relevantie die zij zelf claimen.
Welcome on the weblog of dr. P. de Vries (As the labels indicate contributions are both in Dutch and English)
zaterdag 28 juni 2014
Het gezag van de Schrift. Een viertal recensies
De vraag naar de historie laat zich echter niet onderdrukken. Wie de historiciteit van de bijbelse geschiedenissen ontkent of relati-veert, ontneemt aan deze geschiedenissen de relevantie die zij zelf claimen.
zaterdag 21 juni 2014
Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 8 (slot)
Moet een
belijdenis artikelen uit de tweede laag bevatten?
De vraag is wel
gesteld of men in een belijdenis wel artikelen uit de tweede laag moet opnemen nog
afgezien van het feit dat het trekken van grenzen tussen lagen niet altijd even
eenvoudig is. Echter, binnen één gemeente kan men niet én de Heilige Doop als
teken van opname in de christelijke Kerk en zegel van Gods beloften zien én als
stempel op de geloofskeuze. In de prediking zal ook een keuze moeten worden
gemaakt. Telkens zal naar voren komen of men bij de Kerk in haar zichtbare vorm
het uitgangspunt neemt in Gods verbondstrouw dan wel in het persoonlijk geloof
van christenen.
Gemeenten die
stellen hierin gemeenteleden vrij te laten, plegen dan de Heilige Doop niet als
sacrament te zien. Daarbij komt dat een echte tegenstander van de kinderdoop
degenen die op jeugdige leeftijd werden gedoopt, als ongedoopten beschouwt.
Meerdere baptisten in de wereldkerk willen - zonder het christen-zijn van de
personen die anders denken te ontkennen – het Heilig Avondmaal alleen vieren
met hen die de Heilige Doop als teken op hun geloofskeuze hebben ontvangen. Van
de anderen zegt men – en dat is vanuit baptistische visie begrijpelijk – dat
zij aan de Koning van de Kerk ongehoorzaam zijn als het gaat om de Heilige
Doop. Zolang dat het geval is, ziet men geen basis voor een gemeenschappelijke
avondmaalsviering.
Op het punt van
de ambten en visie op bovenplaatselijke structuren moet altijd een keuze worden
gemaakt. De gereformeerde belijdenis geeft concreet aan welke keuzes dat moeten
zijn als het gaat om het verstaan van de sacramenten, de ambtsleer en de
kerkleer. Hooguit als het gaat om zaken die zich wel erg aan de rand van de
tweede naar de derde laag bevinden, ligt dat anders. Een belijdenis geeft
namelijk ook aan op welke wijze men samen het geloofsgoed begeert vast te
houden en door te geven.
Soms is het mogelijk
om mensen met een afwijkende visie gastlid van de gemeente te laten zijn. De
praktijk heeft mij geleerd dat dit gemakkelijker is wanneer iemand voor een wat
kortere tijd met de gemeente wil meeleven. Duurt het langer, dan kan het voor
een gastlid moeilijk worden om permanent geen gestalte te kunnen geven aan een
aantal overtuigingen en als gast die overtuigingen ook niet uit te kunnen dragen.
Slot
Heel belangrijk blijft
het dat gemeenteleden en jonge mensen deze gelaagdheid van het ons toevertrouwde
pand leren verstaan. Laten wij met de negentiende-eeuwse Schotse theoloog John
Duncan belijden dat we allereerst een christen moeten zijn, vervolgens gereformeerd,
in de derde plaats een voorstander van de kinderdoop en tenslotte een aanhanger
van de presbyteriaanse vorm van kerkregering en dat wij die volgorde niet kunnen
omkeren.
We moeten
doen wat onze hand vindt om te doen. Smeken of wij getrouw mogen zijn in het
bewaren van de geloofsleer en de praktijk van de godzaligheid. Veel kunnen we
leren van de heilige ontspannenheid van Luther. Onverschrokken – naar buiten
toe althans – beleed hij het Evangelie. Echter, hij wist bovenal dat God Zelf
Zijn Kerk in stand houdt en reformeert. Met die belijdenis plegen wij in Nederland
elke dienst te beginnen.
Luther
schreef twee dagen vóór zijn sterven dat wij vijf jaar met herders moeten
verkeren om de herdersgedichten van Vergilius te verstaan. Wij moeten wel
vijfentwintig jaar in de politiek hebben gezeten om de redevoeringen van Cicero
op hun juiste waarde te kunnen schatten. Men moet, zo zei Luther niet menen, de
Heilige Schrift genoeg te hebben gesmaakt als men niet honderd jaar met de
profeten de kerk geregeerd heeft. Hij besloot zijn ontboezeming met de woorden:
‘Wij zijn slechts bedelaars. Dat is waar.’
Als het gaat
om het verstaan van de Schrift beschikt de één over meer vaardigheden en hulpmiddelen
dan de ander. Echt verstaan van de Schrift gaat echter altijd samen met bedelen
aan de bron. Die houding moet de geleerdste theoloog met het eenvoudigste
gemeentelid verbinden. Ik citeer opnieuw Luther en nu uit zijn voorrede op de Grote
Catechismus:
‘Ik
ben ook een doctor en predikant, ja zo geleerd en ervaren als al die anderen,
die zulk een vermetelheid en zekerheid hebben. En toch doe ik als een kind
aan wie men de catechismus leert, en lees ze woord voor woord 's morgens, en
als ik tijd heb, het Onze Vader, de Tien Geboden, het Geloof, de Psalmen, enz.;
en ik moet nog dagelijks lezen en studeren en ben toch niet zoals ik graag zou
willen, ik moet een kind en leerling van de catechismus blijven en ik blijf
het graag.’
donderdag 19 juni 2014
Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 7
Het
katholieke karakter van de gereformeerde belijdenis
De gereformeerde
belijdenis is een katholieke belijdenis. Dat blijkt uit het feit dat de
Drie-eenheid wordt beleden en dat Jezus Christus God is Die mens werd. In de
ene Persoon van Jezus Christus zijn de goddelijke en menselijke natuur
ongedeeld en ongescheiden enerzijds en onvermengd en onveranderd anderzijds met
elkaar verbonden. Jezus Christus heeft plaatsvervangend aan het kruis de
toorn van God weggedragen.
Zalig worden is
alleen genade. In dat laatste is de gereformeerde belijdenis nadrukkelijker katholiek
dan Rome. De Rooms-Katholieke Kerk neemt hier de erfenis van Augustinus niet in
zijn geheel over. Als het daarover gaat, hebben de Reformatoren geheel gelijk
gehad met hun stelling dat Augustinus geheel de onze is.
De winst van de
Reformatie ligt in het nadrukkelijk onderscheiden van het gezag van de Schrift
en welke andere bron van gezag ook. De Schrift alleen heeft het hoogste gezag.
Daarnaast moet het onderscheid tussen rechtvaardiging en heiliging worden
genoemd. Ook in de eeuwen vóór de Reformatie is geroemd in de genadige
vergeving van zonden als enig houvast. Met het nadrukkelijk onderscheiden van
rechtvaardiging en heiliging hebben de Reformatoren onderstreept dat de enige
grond van vergeving ligt in het werk van Christus buiten ons en dat dit ook de
enige reden en grond is dat wij eenmaal onbevreesd God kunnen ontmoeten.
De gereformeerde
belijdenis bestaat voor het overgrote deel uit geloofsartikelen die tot de eerste
laag moeten worden gerekend. Wel is het van belang dat wordt aangegeven dat het
feit dat iemands verwoording van deze geloofsartikelen gebrekkig is, nog niet hoeft
te betekenen dat hij geen ware christen is. De eeuwen door heeft voor meerdere
christenen gegolden dat hun geloofservaring meer in overstemming met de
Schrift was dan hun verwoording van geloofsartikelen deed vermoeden.
Geloofsartikelen
van de tweede laag in de gereformeerde belijdenis
In de
gereformeerde belijdenis zijn ook een aantal zaken opgenomen die tot de tweede
laag moeten worden gerekend. Ik noem het pleidooi dat ook aan de kinderen van
christenouders het sacrament van de Heilige Doop behoort te worden bediend,
omdat de Heilige Doop niet het stempel op ons geloof is, maar het teken en
zegel van opname in de katholieke, Christelijke Kerk Die belijdt dat alleen het
bloed van Christus van alle zonden reinigt en wij alleen door wedergeboorte het
koninkrijk van God kunnen binnengaan.
Naast de
zienswijze op de betekenis van de Heilige Doop moet de belijdenis worden
genoemd dat de eerste dag van de week de nieuwtestamentische rustdag is. De
gereformeerde belijdenis gaat uit van de ambten van ouderlingen en diakenen.
Daarbij wordt het ambt van ouderling verdeeld in ouderlingen die alleen regeren
en ouderlingen die ook leren. De laatste kennen wij als predikanten. De
belijdenis gaat ervan uit dat gemeenten niet op zichzelf staan maar er
bovenplaatselijke verbanden zijn die meer dan een adviserend karakter hebben.
Te wijzen valt
ook op het feit dat de gereformeerde belijdenis ervan uitgaat dat de wederkomst
van de Heere Jezus Christus, het laatste oordeel en de neerdaling van het
nieuwe Jeruzalem samenvallen. Er is geen ruimte voor de zienswijze dat er een
duizendjarig rijk zal zijn tussen de wederkomst en het laatste oordeel.
Gelooft
men dat wij vóór de wederkomst niet alleen de bekering van Israël maar ook een
universele bloeitijd van de Kerk mogen verwachten, dan wordt met die verwachting
de structuur van de gereformeerde belijdenis niet aangetast. De gereformeerde
belijdenis doet hierover geen uitspraak. Zou dat wel het geval zijn, dan moet
iedereen die de belijdenis onderschrijft hierop aanspreekbaar zijn. De
vraag is of men mensen die dat niet geldt, wil uitsluiten. Niet elke waarheid
die een christen persoonlijk na aan het hart ligt, moet in de belijdenis worden
opgenomen.
In wat ik als de
tweede laag aangeef, zijn niet alle zaken van hetzelfde gewicht. Of men ook
kleine kinderen van christenouders behoort te dopen is van zwaarder gewicht dan
de vraag of er bovenplaatselijke kerkelijke structuren moeten zijn.
De belijdenis
is formulier van eenheid
Een belijdenis
is een kort geschrift (formulier) waarin wordt aangegeven waarover binnen de
Kerk in haar zichtbare gestalte eenheid of eenstemmigheid dient te zijn. De
gereformeerde belijdenis trekt dan niet alleen grenzen, maar schept ook
ruimte. Dat laatste wordt soms te weinig beseft. Echter in groepen waar men
formeel geen belijdenis heeft, pleegt te worden gevraagd dat er eenheid is in
alle theologische zienswijzen. Die zienswijzen worden dan één op één met de
boodschap van de Bijbel gelijk gesteld. Elke differentiatie of nuancering
ontbreekt.
Dat ligt bij de
gereformeerde belijdenis anders. Er is binnen de gestelde kaders alle vrijheid
om verschillende accenten te leggen. De eenheid in de leer betekent ook niet
dat er geen verscheidenheid in exegese kan en mag zijn. Soms raakt een
bepaalde exegese de leer, maar vaak hebben twee elkaar uitsluitende
verklaringen van een Bijbeltekst geen leerstellige consequenties. Als
voorbeeld kan worden genoemd: ‘En van de dagen van Johannes den Doper tot nu
toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen
hetzelve met geweld.’ (Mattheüs 11:12).
Bij de geweldigers kan gedacht worden aan de
tegenstanders van het koninkrijk van God. Zij wenden alles wat tot hun
beschikking staat aan om de voortgang van het koninkrijk van God te
verhinderen. Echter, het is ook mogelijk deze tekst als een oproep te lezen het
koninkrijk van God binnen te gaan. Dan is het geweld juist positief.
De gereformeerde
belijdenis wil ons bij de eenheid van het katholieke geloof in haar gereformeerde
vorm bewaren. Daar binnen is er alle ruimte voor verscheidenheid en variatie.
Het vastleggen van accenten leidt onvermijdelijk tot sektarisme en een gebrek
aan katholiciteit. Daarbij komt dat het accent dat de ene generatie nodig
heeft, het probleem voor de volgende kan worden. Telkens is terug naar de
Schrift zelf nodig. De belijdenis beperkt zich dan ook heel terecht tot
hoofdzaken.
woensdag 18 juni 2014
Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 6
De Schrift:
de enige norm en bron van ons geloof
In de botsing
met de kerkelijke hiërarchie hebben de Reformatoren dieper dan vóór hen was
gedaan de relatie tussen het gezag van de Schrift en het gezag van de Kerk in
haar zichtbare vorm doordacht. Zij konden daarmee wel aansluiten bij tendensen
die al in de middeleeuwse theologie aanwezig waren.
Hoeveel wij ook
van de kerkgeschiedenis kunnen leren, de Schrift is de uiteindelijke norm en
bron van ons geloof. Waar kerkelijke tradities en inzichten van mensen hoe
belangrijk ook hun positie is in kerk of samenleving, moeten wij de Schrift
gehoorzamen. In onze tijd is het uitgangspunt van sola scriptura vooral van
belang als het gaat om de vraag hoe de Kerk in haar zichtbare gestalte op
culturele ontwikkelingen moet reageren.
De Kerk kan en
mag nooit meegaan met culturele ontwikkelingen die afvoeren van de inhoud van
de Bijbelse openbaring. Dan geldt dat alleen het Woord de bron en norm van ons
geloof is. Het kan ook zo worden gezegd: tegen culturele ontwikkelingen die
wegvoeren van Gods Woord, het Evangelie.
Rechtvaardiging
en heiliging
In onderscheid
met de theologie vóór haar hebben de Reformatoren een onderscheid leren maken
tussen rechtvaardiging en heiliging zonder de nauwe samenhang tussen die twee
te ontkennen. want
het is voor het geloofsleven van groot belang.
Voor Augustinus
betekende de rechtvaardiging door het geloof en door genade dat een mens door
geloof en louter uit genade rechtvaardig gemaakt was. Dat wil zeggen dat hij
tot een nieuw schepsel wordt gemaakt en het beeld van Christus gaat dragen.
Augustinus gebruikt het woord ‘rechtvaardiging/rechtvaardigmaking’ waar de
gereformeerde theologie ‘wedergeboorte’ of ‘heiliging’ gebruikt.
De Reformatoren
hebben mogen verstaan dat rechtvaardiging vrijspraak is in Gods gericht en deze
vrijspraak is niet gebaseerd op iets wat God in ons heeft gewerkt (de
innerlijke gerechtigheid), maar op het werk van Christus voor ons en buiten
ons of anders gezegd de aan ons toegerekende gerechtigheid van Christus.
Al draagt een
christen in dit leven maar heel ten dele het beeld van Christus, toch mag hij
weten dat hij volkomen rechtvaardig voor God is en niets hem van Gods liefde
zal scheiden. God de Vader heeft namelijk dat wat Christus voor hem en in zijn
plaats deed, op zijn naam gesteld. Het feit dat zij zo duidelijk
rechtvaardiging en heiliging van elkaar hebben onderscheiden, betekende dat de
Reformatoren in onderscheid met Augustinus konden betuigen dat een christen
zeker kan en mag zijn dat hij bij Gods uitverkorenen behoort en dat God Die hem
liefheeft van vóór de grondlegging van de wereld hem nooit zal verlaten.
Het is een
misverstand te menen dat er rechtvaardigend en zaligmakend geloof kan zijn
zonder een nieuw leven. Elke ware christen heeft een diepe begeerte Christus
gehoorzaam te zijn en niet naar sommige van Zijn geboden en bevelen te leven,
maar naar al Zijn geboden en bevelen.
De praktijk blijft
wel dat wij – al is het niet in het oog van mensen - dan wel voor het gevoel
van ons eigen geweten telkens weer falen. Daarom blijft het enige houvast:
Vaste
rots van mijn behoud,
als
de zonde mij benauwt,
laat
mij steunen op uw trouw,
laat
mij rusten in uw schaûw,
waar
het bloed door U gestort,
mij
de bron des levens wordt.
dinsdag 17 juni 2014
Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 5
De
gereformeerde belijdenis is een katholieke belijdenis
In de eerste
eeuwen na Chr. was nog geen kerkbrede consensus over het antwoord op de vraag
welke geschriften canoniek en apostolisch waren. Die consensus kwam er pas in
de vierde eeuw. Echter, vanaf het begin besefte men dat een apostolisch
geschrift een door Gods Geest geïnspireerd geschrift was. Wie naar de stem van
de Heilige Geest zoals die tot ons komt in de profetische geschriften van het
Oude Testament en de apostolische geschriften van het Nieuwe Testament
luistert, luistert naar God Zelf en wie die stem ongehoorzaam is, is aan Gods
Zelf ongehoorzaam.
Reeds in de
tweede eeuw na Chr. werd in de christelijke Kerk de zogenaamde geloofsregel geformuleerd.
Die regel was een bondige weergave van de boodschap van het Oude en Nieuwe
Testament. Feitelijk kwam zij overeen met de Apostolische Geloofsbelijdenis
die in haar grondvorm als doopbelijdenis van de gemeente van Rome is ontstaan.
De Apostolische Geloofsbelijdenis maakt ons duidelijk dat de Drie-enige God
de God is van volkomen zaligheid en Jezus Christus Gods Zoon de enige en
volkomen Zaligmaker.
Breder worden
deze zaken verwoord in de vier eerste zogenaamde oecumenische concilies, namelijk
die van Nicea in 325, van Constantinopel in 381, van Efeze in 431 en van Chalcedon
in 451. De eerste twee gingen over de Drie-eenheid en de andere twee over de
persoon van Jezus en dan vooral de vraag hoe de goddelijke en menselijke natuur
in Hem met elkaar zijn verbonden. De Reformatie nam het geloofsgoed van deze
vier oecumenische concilies over.
De gereformeerde
belijdenisgeschriften zijn feitelijk niets anders dan een nadere ontvouwing en
diepere uiteenzetting van datgene wat in de Apostolische Geloofsbelijdenis naar
voren komt. De Kerk van de Reformatie is de heilige, katholieke Kerk in haar
gereformeerde of hervormde gestalte. Een echte protestant is daarom niet ook
maar juist katholiek.
Geloof als
genadegift van God en de verzoening door voldoening
Met de kerkvader
Augustinus beleed de Reformatie dat geloof een gift is van God. Gods keuze voor
de mens die metterdaad de eeuwige zaligheid ontvangt, gaat vooraf aan en is
oorzaak van de keuze van de mens voor God. God stort door Zijn Geest Zijn
liefde uit in het hart van de mens en stelt zo de mens in staat en maakt hem zo
gewillig in Zijn Zoon te geloven en tot Zijn eer te leven.
Augustinus heeft
ook beklemtoond dat een christen zijn leven lang een zondaar blijft. Nooit komt
hij dit leven uit boven de klacht: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit
het lichaam dezes doods?’ (Romeinen 7:24). Als we ergens de eeuwen door
continuïteit zien in geloofservaring over confessionele grenzen heen, is het dat
het gaat dat zalig worden enkel genade is en dat een christen hier op aarde een
bedelaar blijft. Vanuit de Bijbel zelf loopt er via Augustinus en door de
Middeleeuwen - waarbij ik denk aan mensen als Bernardus van Clairvaux en
Anselmus van Canterbury een lijn naar de Reformatie. Een lijn die via hun
geestelijke nazaten tot op heden kan worden doorgetrokken.
In hun verstaan
van de betekenis van de kruisdood van Christus hebben de Reformatoren zich aangesloten
bij de gedachten die de zo juist genoemde middeleeuwse theoloog Anselmus van
Canterbury ontvouwde in zijn boek Waarom God mens werd. Op één van de
tegenwerpingen van Boso tegen de argumenten die hij ontvouwt, antwoordt
Anselmus: ‘U hebt nog niet overwogen van welk gewicht de zonde is.’
Gods eer is door
de zonde aangetast. Er staan nu twee wegen open: óf de zonden worden gestraft
óf er vindt genoegdoening van Gods eer plaats. Dat laatste is gebeurd in het
offer van Christus. Om Gods recht te verheerlijken is God mens geworden.
Anselmus gebruikt hier het woord ‘satisfactio’, dat wil zeggen ‘genoegdoening’.
Met Zijn dood aan het kruis heeft Christus genoegdoening verschaft aan de eer
van God.
Dieper dan wie
ook vóór hem in de geschiedenis van de christelijke Kerk heeft Anselmus van
Canterbury de betekenis van de kruisdood van Christus doordacht. De
reformatoren zijn in hun leer van de verzoening verder gegaan in het spoor van
Anselmus. Daarbij zijn er wel een aantal verschillen op grond waarvan wij mogen
zeggen dat het zicht van de Reformatoren op de betekenis van de kruisdood van
Christus die van Anselmus nog overtreft.
Voor Anselmus
was er de keuze tussen het straffen van de zonde óf het genoegdoen aan Gods
eer. De reformatoren hebben gesteld dat Christus aan het recht van God heeft
genoeg gedaan door plaatsvervangend de straf over de zonden te dragen. Hij
heeft de vloek van de wet op Zich genomen en Hij heeft als Vertegenwoordiger
van al de Zijnen in Gods gericht gestaan, opdat zij zouden worden
vrijgesproken. God straft de zonden wel, maar Hij heeft dat plaatsvervangend
aan Christus gedaan. Zo is er aan Gods heilig recht genoegdoening gedaan.
maandag 16 juni 2014
Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 4
Waarin mag
de kerk veranderen en wat moet zij vasthouden?
Er zijn
culturele veranderingen waar je als kerk zonder bezwaar in mee kunt gaan, al
moeten in een plaatselijke gemeente veranderingen altijd met wijsheid worden
ingevoerd. Ik noem een aantal voorbeelden van veranderingen uit het verleden.
In de negentiende eeuw kwam in de Angelsaksische kerk het verschijnsel van
mannenverenigingen en vrouwenverenigingen op. Er bleek behoefte te zijn zich op
deze wijze in het Woord te verdiepen. In de twintigste eeuw heeft steeds breder
dit verschijnsel ook in kerkelijk Nederland zijn plaats gekregen.
In onze
individualistische tijd moeten mensen vaak moeite doen elkaar te ontmoeten. In
meerdere gemeenten ontstaat de gewoonte om met een zekere regelmaat na de
dienst koffie te drinken. In een gemeente waar mensen elkaar doordeweeks
nauwelijks zien – en dat is behalve gemeenten in dorpen – bijna overal het
geval, zal die behoefte vaak ontstaan. Koffie drinken na de dienst is dan een
vorm om hieraan tegemoet te komen. Te hopen is dat in de gesprekken ook de
inhoud van de prediking - en nog dieper: het Evangelie van Gods genade - ter
sprake komt, maar dat geldt ook voor gesprekken op het kerkplein.
Nu voltrekken er
zich echter tal van culturele veranderingen die strijdig zijn met Gods Woord. We
kunnen vooral denken aan de visie op seksualiteit en gezin. De Westerse samenleving
onttrekt zich aan normen en waarden ontleend aan het christelijk geloof die
haar eeuwenlang hebben gestempeld. Daarin moet de Kerk, wil zij Kerk zijn en
blijven, niet meegaan. Dan kunnen we veel leren van de Vroege Kerk uit de
periode vóór Constantijn. Een ware christen is tot lijden bereid.
Rentmeester
maar bovenal pelgrim
Kenmerkend voor
het christen-zijn zijn pelgrimschap en vreemdelingschap. Ongetwijfeld heeft de
christen ook de roeping hier op aarde een rentmeester te zijn en zich verantwoordelijk
te weten voor de ordening en het welzijn van de samenleving. Echter, het rentmeesterschap
staat principieel onder de koepel van het vreemdelingschap. Gods koninkrijk is
namelijk niet van deze wereld. De boodschap van het koninkrijk is een boodschap
van vergeving van zonden en bekering tot God. De vernieuwing daaraan verbonden
– ook in sociaal opzicht – kan nooit losgemaakt worden van persoonlijk geloof
en bekering.
Waar het
Evangelie machtig op harten beslag legt, zal de zegenrijke werking van het
Evangelie ook in de samenleving zichtbaar worden. Er is dan echter hooguit
indirect een verbinding met de boodschap van Gods koninkrijk. Nergens in het
Nieuwe Testament wordt vernieuwing en verbetering van de samenleving als een
directe opdracht van de christelijke kerk gezien. In haar eigen midden dienen
de onderlinge verhoudingen door het Evangelie te worden gestempeld.
Werkt dat door
in de samenleving, dan sprak Augustinus over een uiterlijke vrede die hij
terecht heel nadrukkelijk van de vrede van het Evangelie onderscheidde. In het
voetspoor van Augustinus maakt Calvijn in het slothoofdstuk van de Institutie
onderscheid tussen de geestelijke en de burgerlijke gerechtigheid. Omdat de
Kerk uitziet naar de volle manifestatie van het koninkrijk van God predikt zij
het Evangelie van geloof en bekering en ziet zij met brandend verlangen uit
naar de wederkomst van Christus.
Dan en niet
eerder zal het koninkrijk van God haar verborgen gestalte afleggen. Dan zal de
schepping niet meer zuchten onder de vergankelijkheid. Dan zal de strijd van
christenen tegen de duivel, de wereld en het eigen ik voorbij zijn. Dan is ook
de scheiding definitief. Wie hier op aarde niet door wedergeboorte het
koninkrijk van God binnenging zal dan eeuwig buiten staan. Een christen is dan
ook vanaf zijn wedergeboorte een pelgrim op reis naar een beter vaderland waar
God alles is en dat in allen voor een ieder die hier gewassen en gereinigd werd
door Christus’ bloed.
donderdag 12 juni 2014
Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 3
Hoe trekt
je de grenzen?
De grens
tussen de eerste en tweede laag kan niet heel strak worden getrokken. Dat heeft
daarmee te maken dat mensen ook leerstellig zaken in het licht van de Schrift
gebrekkig en soms zelfs bedenkelijk kunnen verwoorden, terwijl hun
geloofsbeleving meer in overeenstemming is met de Schrift dan hun verwoording
doet vermoeden. Ik denk aan de volgende uitspraak van Herman Bavinck: ‘Op zijn
knieën is elke ware christen een calvinist.’
Ik wijs er
ook op dat in de gereformeerde belijdenis de Rooms-Katholieke Kerk een valse
kerk wordt genoemd. Toch hebben gereformeerde theologen de mogelijkheid open
gehouden dat ook binnen de Rooms-Katholieke Kerk – en dat ook in haar na-reformatorische
gestalte – kinderen van God voorkwamen. Ik noem slechts Voetius, Brakel, Newton
en Ryle. Newton denkt heel concreet aan Pascal en andere jansenisten.
In de Heidelbergse
Catechismus wordt van de roomse mis heel expliciet gezegd dat het in de
grond van de zaak een vervloekte afgoderij is. Reden is de leer van de
transsubstantiatie met de daaraan verbonden praktijk dat aan de elementen van
brood en wijn goddelijke eer werd gegeven. Toch blijft opmerkelijk dat de Heidelbergse
Catechismus spreekt van ‘in de grond van de zaak’. Daarmee wordt aangegeven
dat deelnemers aan de mis dat zo niet aanvoelden, al is het wel zo. Men heeft
niet willen stellen dat onder hen die niet alleen in de Kerk van de
Middeleeuwen maar ook in de Kerk van Rome na de Reformatie aan de eucharistie
deelnamen geen ware christenen waren. Dan waren zij dat ondanks hun visie op de
veranderingen van de elementen van brood en wijn in het lichaam van Christus en
bleek hun christen-zijn in hun ootmoedig vertrouwen op Christus als Zaligmaker
en uit hun ongeveinsde liefde tot Hem.
Bavinck heeft
gezegd dat het niet eenvoudig is om uit te maken hoe weinig leerstellige kennis
iemand kan hebben en met hoeveel dwalingen hij bezet kan zijn, terwijl men toch
een ware christen is. Onze roeping is door onderwijzing hen die dwalen in het
rechte spoor te brengen. Daarbij moeten ook wij bereid zijn van anderen te
leren. Ook wij kennen ten dele. Vast moet echter staan dat elke ware christen
weet heeft van Gods heiligheid, van eigen verdorvenheid en van de dierbaarheid
van Christus.
Een christen
nadert tot God de Vader door Christus in de wetenschap dat Diens bloed van alle
zonden reinigt. Hij heeft leren leunen op Christus en wordt aan Zijn beeld
gelijkvormig in en door de Heilige Geest Die hem heeft levend gemaakt. Kern van
het christelijk geloof is dat wij de vergeving van zonden en eeuwig leven enkel
uit genade om Christus’ wil verkrijgen.
De tweede
en de derde laag
Terwijl de
zienswijze op de Heilige Doop helemaal bovenaan in de tweede laag zit, gaan we binnen
de tweede laag verder naar beneden met de kwestie of bovenplaatselijke
verbanden voor het kerk-zijn van belang zijn. Bij het zingen van alleen psalmen
in de eredienst zit je nog weer een heel stuk lager, al is het heel goed hier
aan vast te houden. De Psalmen zijn door Gods Geest geïnspireerd. Alle
facetten van het geestelijk leven worden in de Psalmen bezongen. Calvijn heeft
gezegd dat wij God lof moeten toebrengen met de liederen die Hijzelf aan ons
gaf. Bij SV/HSV zitten we wel helemaal onderaan de tweede laag en voor een zeer
groot deel zelfs in de derde.
Bij de derde
laag gaat het om de culturele zaken die geen principiële betekenis hebben.
Overal waar de christelijke kerk functioneert, doet zij dat op een bepaalde
culturele wijze. Wij kunnen nooit zonder een cultureel bepaalde vorm. Op het
moment dat wij een bepaalde vorm niet meer hanteren, komt een andere naar
binnen. Dat laatste wordt wel eens vergeten. Bij de derde laag reken ik zaken
als ritmisch of isometrisch zingen, het feit dat een predikant zo niet in het
zwart dan toch wel stemmig gekleed is, in de eredienst een toga draagt enz.
Je kunt ook
denken aan het gaan staan bij het gebed of bij het zingen. Hoewel je voor die
zaak ook nog een bijbels argument kan aanvoeren. Dat laat trouwens zien dat de
grenzen tussen de drie lagen die ik onderscheid, vloeiend zijn. Zo is niet
altijd even gemakkelijk de grens te trekken tussen een bijbels principe en een
puur cultureel bepaalde vorm. Dat geldt trouwens ook voor de vraag welke
geloofsartikelen bij de eerste en welke bij de tweede laag horen.
Dan nog
blijft van groot gewicht dat wij het verschil van gelaagdheid in ons
geloofsgoed onderkennen en vooral het verschil tussen Bijbelse principes en
culturele vormgeving. Doen wij dat niet, dan kan de Schrift niet echt als
uiteindelijke bron en norm van ons geloof functioneren. Ik denk in dit verband
aan de uitspraak van John Murray (de eerste hoogleraar dogmatiek aan
Westminster Theological Seminary in Philadelphia) in Principles of Conduct:
‘Wie vandaag verbiedt, wat God toelaat, laat morgen toe wat God verbiedt.’
Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 2
Moet de
kerk de omliggende cultuur volgen?
Meer dan eens
wordt gesteld dat veranderingen in de cultuur vragen om een heroverweging van
de afwijzende houding ten opzichte van samenwonen, homoseksualiteit en
dergelijke ethische kwesties, omdat deze gekoppeld zijn aan een bepaalde manier
van Bijbelgebruik. Het gaat hier om de vraag of je de Bijbel als stem van God
ziet en de menselijke factor niet verzelfstandigt ten opzichte van de
goddelijke inspiratie. Voor wie zo naar de stem van God luistert, zijn
veranderingen in de samenleving op genoemde punten geen aanleiding de boodschap
bij te stellen.
Ik wijs er
nog op dat met betrekking tot de genoemde zaken de christelijke kerk toen zij
haar intrede deed in de antieke samenleving van de eerste eeuw na Chr. juist op
deze zaken met de toenmalige cultuur botste en zich niet heeft aangepast. Wie
door de Heilige Doop in de Kerk wenste te worden opgenomen, werd heel
nadrukkelijk gevraagd – en dat niet in de laatste plaats op het terrein van de
seksuele moraal - de wereld te verzaken. Vooral de kerkvader Tertullianus
beklemtoonde wel heel sterk dat een christen in zijn levensstijl breekt met het
zondige eertijds.
Indrukwekkend
wordt in de Brief aan Diognetus aan een buitenstaander verwoord wat het
diepste geheim is van de christelijke levenswandel en wordt de betekenis van
het christelijk geloof duidelijk gemaakt. Heel sterk komt in dit geschrift
naar voren dat christenen vreemdelingen op de aarde zijn. Tot op zekere
hoogte kunnen zij zich overal op de wereld thuis voelen, maar ten diepste voelen
zij zich nergens thuis, omdat zij een beter vaderland hebben.
Gelaagdheid
van het geloofsgoed
Hoe moeten
gemeenteleden worden toegerust bij de veranderingen in kerk en samenleving?
Laat worden duidelijk gemaakt dat er in ons geloofsgoed, en zeker in de wijze
waarop wij het kerkelijk leven gestalte geven, een gelaagdheid is. Minstens
drie lagen zijn te onderscheiden. Zeker in de eerste en tweede laag kan nog
weer een differentiatie worden aangebracht.
Bovenaan
staan de Bijbel als Gods stem, de Drie-enige God als God van volkomen zaligheid,
de boodschap van verzoening door het bloed van Jezus Christus, de Middelaar
Die God en mens is, de rechtvaardiging door het geloof en het heilig leven
daarmee verbonden, het blijvend zondaar zijn van een christen en het geloof
als gave Gods.
De zondag als
nieuwtestamentische rustdag is een heel groot goed, maar toch van een ander gewicht,
al is het een grote bedreiging voor het geestelijk en kerkelijk leven als deze
zienswijze op de zondag verdwijnt en een verrijking waar zij ingang vindt.
Laten wij ook in de wereldkerk deze week van zondagsheiliging uitleggen en
voorleven, De zienswijze dat de eerste dag van de week de voorzetting is van de
oudtestamentische rustdag, heeft niet die evidentie als het Schriftgetuigenis
dat wij binnen en buiten het huwelijk rein en kuis moeten leven.
Zelf ben ik
een zeer warm voorstander van de overtuiging dat de Heilige Doop ook aan kinderen
van christenouders behoort te worden bediend. Kern van de Heilige Doop is
namelijk niet dat er een stempel op ons geloof wordt gezet, maar dat wij het
teken en zegel ontvangen van opname in de heilige, katholieke Kerk. Niet ons 'ja'
of dat van onze ouders is het belangrijkste van de Heilige Doop, maar het feit
dat God Zijn stempel op ons zet. Dat Hij Zijn beloften die in Christus 'ja en
amen' zijn aan ons verzegelt. Of wij nu als kind of als volwassene zijn
gedoopt, zelfonderzoek is nodig of wij een levend lid zijn van die Kerk.
Toch kan de
visie op de Heilige Doop niet tot de eerste laag worden gerekend, maar hoort
hij tot de tweede. De tweede laag bevat die waarheden waarvan de erkenning van
groot belang is voor het welzijn van de kerk en voor een gezond geestelijk
leven. Alleen kan niet worden gezegd dat afwijking ervan onverenigbaar is met
het toebehoren aan Christus. In de tweede laag staat de Heilige Doop als teken
en zegel van Gods verbond en van lidmaatschap van Gods Kerk wel helemaal
bovenaan. Echter, de evidentie voor de kinderdoop is niet van dezelfde kracht
als die dat het geloof een genadegift van God is. De zaak is - hoe belangrijk
ook – niet van hetzelfde gewicht als dat van de wedergeboorte als werk van God
alleen en dat alleen het bloed van Christus van alle zonden reinigt en door
Zijn kruisdood de toorn van God plaatsvervangend is weggedragen.
woensdag 11 juni 2014
Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 1
Inleiding
Niemand zal
ontkennen dat zowel maatschappelijk als kerkelijk zich in Nederland allerlei
veranderingen hebben voltrokken en dat die veranderingen nog steeds doorgaan.
Hoe moet te midden daarvan het Evangelie worden bewaard en doorgegeven? Ongeacht
hoe mensen denken mag en moet aan hen worden verkondigd en doorgegeven dat een
mens sinds de zondeval vervreemd is van God en dat er de eeuwen door alleen
maar toegang tot God is door Jezus Christus en dat wie werkelijk een christen
is dat is dankzij het ingrijpen van God in zijn of haar leven. Een wonder dat
de Bijbel wedergeboorte noemt. Het gaat er allereerst om dat ook nu mensen de
Drie-enige God als God van volkomen zaligheid leren belijden.
Laat de kerk
ouders ertoe oproepen dit geloofsgoed in hun gezinnen door te geven. In overstemming
met het klassieke huwelijksformulier moet duidelijk blijven dat een christelijk
huwelijk aangaan, betekent dat je in principe bereid bent van meet af aan
kinderen te ontvangen. De taak van een getrouwde vrouw ligt allereerst in haar
gezin. Dat geldt bijzonder als het huwelijk met de kinderzegen wordt bekroond.
Het doorgeven van het geloofsgoed is een taak van beide ouders maar zeker voor
de eerste levensjaren toch wel heel in het bijzonder van de moeder. Zeker op
dit terrein is in het kerkelijk leven een nadere reformatie nodig.
Sola
scriptura
Ik merk de
invloed van de tijdgeest, niet in de laatste plaats als het gaat om het
Schriftgezag. Ook mijn catechisanten kunnen de vraag stellen: Kan een moslim
geen kind van God zijn? Kan iemand die de Drie-eenheid niet aanvaardt een
christen zijn of iemand die Jezus niet als Zoon van God erkent? Mijn antwoord
is: Hij kan het worden. Daar moeten wij vurig om bidden, maar hij kan het nog
niet zijn. Een christen word je als je als een schuldig zondaar tot God nadert
door Jezus Christus. Heel duidelijk spreekt artikel 29 van de Nederlandse
Geloofsbelijdenis over de kenmerken van een ware christen. Deze kenmerken
veranderen niet in de loop van de tijd. Een christen gehoorzaamt Christus en
neemt telkens weer de toevlucht tot Zijn bloed juist ook omdat aan onze
gehoorzaamheid nog zo veel ontbreekt, maar aan de Zijne niet.
Een andere vraag
die binnen de gemeente gesteld kan worden, is deze: Is er dan toch geen ruimte
voor een homoseksuele relatie in liefde en trouw? Kan iemand die het zo
praktiseert of breder die visie uitdraagt toch niet een christen zijn? De vraag
verraadt al een visie. De Bijbel gebruikt liefde en trouw nooit in relatie tot
zondig gedrag of je moet denken aan het feit dat men de duisternis liever heeft
dan het licht.
Als iemand nu
zo denkt?! Dat laat zien dat geloof en bekering nodig zijn als Godsgeschenk,
want je denkpatroon - en trouwens ook je gedragspatronen – veranderen, gaat je
eigen capaciteiten te boven. Zo wordt concreet dat het geloof een genadegift is.
Verdrietig is als met een beroep op hermeneutiek de Schrift monddood wordt
gemaakt. Hermeneutiek is bepaald geen neutrale aangelegenheid. Een goede
hermeneutiek wordt beheerst door het zelfgetuigenis van de Schrift en is geen
zelfstandige factor daarnaast. Was in de Reformatietijd het sola Scriptura
actueel richting kerkelijke tradities, nu is het actueel richting de tijdgeest
en dan noem ik in het bijzonder de visie op seksualiteit en op de positie van
de vrouw.
Groen van Prinsterer: A Dutch statesman who confessed the Gospel of Christ 7 (end)
maandag 9 juni 2014
Groen van Prinsterer: A Dutch statesman who confessed the Gospel of Christ 6
As a member of the Second Chamber of the Dutch Parliament Groen van Prinsterer spoke again and again in favour of the Protestant character of Dutch society. He saw the principles of the revolution as a threat, not only to the Gospel, but also to the constitutional state, governed by law and right. The ideology of absolute equality transforms the nations into ungovernable masses and spiritless individuals. When this ideology becomes the pattern for the government, this will lead to an absolute, totalitarian state, which imposes this ideology on her subjects. But Groen van Prinsterer declared that a constitutional state could only exist and flourish in the sphere of the Gospel.
The separation in the constitution between one national church and government has been interpreted in the course of time more and more as an absolute separation between religion in general and Christian faith in particular and government. By this the state is factually surrendered to an anti-Christian ideology. Neutrality is a myth. Several American Christians who plead for recognition of a certain bond between government and religion are listening with deep interest to Groen van Prinsterer’s words.
Protestants Christians had to use this free development to form Christian institutions and especially free, Christian schools to permeate the nation with historic Protestantism and so win it back for God and his Word. The Christian school as a school with the Bible in distinction with the public school as a school without the Bible became for Groen one of the most important means for the preservation and disseminating of the gospel of Jesus Christ also with regard to its relevance for the structuring of the society. The Christian school with the Bible ought to become the rule and the public school without the Bible the exception.
zaterdag 7 juni 2014
Groen van Prinsterer: A Dutch statesman who confessed the Gospel of Christ 5
vrijdag 6 juni 2014
Groen van Prinsterer: A Dutch statesman who confessed the Gospel of Christ 4
The people that had left ‘the institution’ belonged, as Groen van Prinsterer saw it, still to the national Dutch Reformed Church as a community of true believers. To say it in other words: for Groen van Prinsterer the unity of the church both nationally and worldwide was first of all a unity of faith and not a unity in structures.
His ideal was that in the Dutch constitution the Protestant character of the Dutch nation should be explicitly acknowledged. In a fierce way he turned himself against the harsh measures, which the government had taken against the dissenters. In 1837 he wrote his The measures against the Dissenters compared with constitutional law.
But Groen van Prinsterer declared: ‘but the dissenters are no new religious sects, as they are members of the Reformed persuasion. It is very well known that they are Reformed, Reformed pre-eminently. Perhaps they are disloyal to the church as an institution, but surely they are loyal members of the Reformed persuasion, of the real church. The confession, which is the expression of the common faith, is the mark of this persuasion. The dissenters do not leave the Reformed confession, but they keep closely to it, they embrace it, if I may say it that way.’
So Groen van Prinsterer could speak of the intolerance of the tolerant. Among other points, it is here that we perceive how very timely Groen van Prinsterer’s thoughts are. Everywhere in western society there are forces active that wish to impose to the whole of society their ideology of absolute equality.