donderdag 12 september 2013

Hermanus Hofman (1902-1975): een wegwijzer naar Sion 2

De blijvende betekenis van ds. H. Hofman
Na het overlijden van ds. H. Hofman plaatste het kerkbestuur van zijn gemeente een rouw­advertentie. Boven de advertentie stonden de woorden uit Handelingen 20 vers 31: ‘Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren lang nacht en dag niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen.’ Zesenveertig jaar had Hofman een vrije gemeente in Schiedam gediend. Wat hem aan Paulus, en achter Paulus aan Christus Zelf, verbond, was de begeerte om iedereen die op zijn weg werd geplaatst voor Christus te winnen.
Hofman was door een genade een geredde zondaar, waarbij zowel het eerste als het laatste niet mag worden ontkend. Wat het laatste betreft, ook zijn inzichten en optreden vertoonden tekortkomingen. Wat echter zijn fouten en ge­bre­ken wa­ren, wie hem hoorde, bemerkte dat hij de zalig­heid van al­len die onder zijn predi­king kwamen op het oog had. Daarin droeg hij het beeld van Zijn Meester. Het is juist om die reden dat ik iets over hem wil door-geven.
Hofman had geen theologische opleiding genoten. Zelfs de lagere school had hij niet volledig afgemaakt. Reeds op tienjarige leeftijd werd hij knecht bij zijn vader, die schipper was. Toch was Hofman als prediker niet alleen een man die een stichtelijk woord sprak, maar ook een echte theoloog.
Dan denk ik aan Luther, die zei dat het er in de theologie op aan komt wet en evangelie te onderscheiden. Nu, dat had Hofman geleerd en dat kwam ook in zijn preken tot uiting. Hij kon van de wet geen evangelie en van het evangelie geen wet maken, omdat hij zelf mocht weten van het verdoemende vonnis van de wet, maar ook van de vrijmakende kracht van het evangelie.
Wij horen wel eens dat in de prediking het hart van Gods volk verklaard moet worden. Hofman zou dat niet ontkend hebben en hij deed dat ook zelf. Zijn prediking had echter een ander uit-gangspunt. Bediening van het evangelie was voor Hofman het ver-klaren van wat er leeft in het hart van de Drie-enige God en van Jezus Christus Zijn Zoon, de volkomen Zalig­maker, opdat dode zondaren worden levend gemaakt en Gods volk vertroost.
Hofman typeerde zichzelf in de preek bij zijn vijfentwintigjarig jubileum als een wegwijzer naar Sion en naar Christus. Hofman stelde in deze preek onder andere het grote verval aan de orde dat over Nederland is gekomen na de Tweede Wereldoorlog. Bij alle economische vooruitgang, was helaas geen sprake van geestelijke bloei.
Hij ging toen als volgt verder: ‘In de ontzettende moedeloosheid die me toen heeft aangegrepen, want ik wilde wel sterven, is openbaar gekomen dat Christus toch Zijn kerk zou onderhouden. Dat was toch zelfs in de dagen van koning Achab zo geweest. Ook toen waren er zevenduizend die hun knieën voor Baäl niet gebogen hadden. Toen heb ik gevraagd: ‘O God, mag ik dan alstublieft nog als een wegwijzer zijn? Die staat er zowel in de zon als in de vorst, bij dag en nacht. Dronken automobilisten rijden hem soms omver. Er wordt tegenaan gegooid en getrapt; maar o God, het geeft niet, het geeft helemaal niet. Als het dan maar zijn mag dat ik een wegwijzer mag wezen: Dat is de weg naar Sion.’
Dat is nu de bedoeling voor elke ware dienaar van het Woord. Het is niet zo belangrijk wat de mensen van ons denken. Als we voor anderen maar een wegwijzer naar het kruis mogen zijn. Er is immers alleen vrede met God door het bloed van het kruis. Wie Christus heeft, heeft in Hem barmhartigheid en genade en wie Hem niet heeft, mist met Hem ook al Zijn zegen. Laat u dan met God verzoenen.
In een preek die hij in 1973 hield, verwoordde hij dat als volgt: ‘Paulus wilde nergens anders in roemen dan in Christus. Hij roemde dus niet in zijn ervaring of heldere bekering. De bekering, waardoor wij God leren kennen, is het werk van de Heilige Geest, maar de bekering op zichzelf beschouwd is onze zaligheid niet. Want: “Die God is onze zaligheid.” Als Paulus spreekt over roem, dan is het: “Het zij verre van mij dat ik zou roemen anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus.” Dus alleen roem in Zijn ganse Middelaarsarbeid, want Hij is uit God tot wijsheid, recht-vaardigheid, heiligmaking en verlossing. Vervolgens zegt Paulus: “Door Welke de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld.” Is dat niet een wonderlijk woord? Nee, mijn vrienden. De wereld grijpt naar ieder mens en wij hebben van nature een wereldsgezind hart dat omgekeerd ook naar de wereld grijpt. Die dingen zijn niet anders! Laat ons dat steeds voor ogen houden. Maar bij Paulus is het zo: Christus’ werk heeft hem zo inge­nomen dat heel de wereld en alles wat daartoe behoorde bij hem gekelderd is. Dat noemt hij door welke de wereld mij gekruisigd is.
Toen opengekomen was dat ook ik nog zalig kon wor­den, ben ik naar Bogaard gegaan. Want dát was wat. Dat anderen zalig werden dat was al geweldig, maar nu ik ook. Dat God mij bedoelde en wilde bezitten. Toen heb ik heel mijn hart uitge-sproken. Ten slotte zei ik: “Nu ben ik eenentwintig jaar en is het is voor mij in zeker op­zicht of ik een oude man ben, want ik spuw van heel de wereld en wat de wereld toebehoort.”
Toen stond Bogaard op en gaf mij de hand en zei: “Jongen, op wat je hebt gezegd zeg ik amen, maar dat laatste raakt mij het meest. Hoe kwam het dat ik toen zei dat ik de wereld spuugzat was? Ik heb, mijn vrienden, vanaf mijn jeugd een doel gezocht. Gezocht naar een doel in het leven, maar ik kon het niet vinden. Maar toen God Zijn liefdeshart opende, had ik in één keer een doel. Dat was om Gód te kennen. Daarbij is de wereld in het niet gezonken.’
Hofman wist van zijn verlorenheid en schuld. Daarvan zocht hij ook zijn hoorders te over­tuigen. Hij mocht echter ook uit persoon-lijke beleving vertellen van de schoonheid en heer­lijkheid van Christus, en dat op een wijze dat het ook voor kinderen en buitenstaanders was te begrijpen. Zoals Christus door gelijke-nissen sprak, zo vertelde Hofman in zijn preek tal van verhalen. Uit de kerkgeschiedenis, maar ook wat hijzelf of mensen die hij goed kende, hadden ondervonden en meegemaakt.