De blijvende betekenis van ds. H.
Hofman
Na het overlijden van ds. H. Hofman plaatste het kerkbestuur van zijn gemeente een rouwadvertentie.
Boven de advertentie stonden de woorden uit Handelingen 20 vers 31: ‘Daarom
waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren lang nacht en dag niet opgehouden heb een
iegelijk met tranen te vermanen.’ Zesenveertig jaar had Hofman een vrije
gemeente in Schiedam gediend. Wat hem aan Paulus, en achter Paulus aan Christus
Zelf, verbond, was de begeerte om iedereen die op zijn weg werd geplaatst voor
Christus te winnen.
Hofman was door een genade een geredde zondaar, waarbij
zowel het eerste als het laatste niet mag worden ontkend. Wat het laatste betreft,
ook zijn inzichten en optreden vertoonden tekortkomingen. Wat echter zijn
fouten en gebreken waren, wie hem hoorde, bemerkte dat hij de zaligheid van
allen die onder zijn prediking kwamen op het oog had. Daarin droeg hij het
beeld van Zijn Meester. Het is juist om die reden dat ik iets over hem wil
door-geven.
Hofman had geen
theologische opleiding genoten. Zelfs de lagere school had hij niet volledig
afgemaakt. Reeds op tienjarige leeftijd werd hij knecht bij zijn vader, die
schipper was. Toch was Hofman als prediker niet alleen een man die een
stichtelijk woord sprak, maar ook een echte theoloog.
Dan denk ik aan Luther, die zei dat het er in de theologie op aan komt wet en evangelie te onderscheiden. Nu, dat had Hofman geleerd en dat kwam ook in zijn preken tot uiting. Hij kon van de wet geen evangelie en van het evangelie geen wet maken, omdat hij zelf mocht weten van het verdoemende vonnis van de wet, maar ook van de vrijmakende kracht van het evangelie.
Dan denk ik aan Luther, die zei dat het er in de theologie op aan komt wet en evangelie te onderscheiden. Nu, dat had Hofman geleerd en dat kwam ook in zijn preken tot uiting. Hij kon van de wet geen evangelie en van het evangelie geen wet maken, omdat hij zelf mocht weten van het verdoemende vonnis van de wet, maar ook van de vrijmakende kracht van het evangelie.
Wij horen wel
eens dat in de prediking het hart van Gods volk verklaard moet worden. Hofman
zou dat niet ontkend hebben en hij deed dat ook zelf. Zijn prediking had echter
een ander uit-gangspunt. Bediening van het evangelie was voor Hofman het
ver-klaren van wat er leeft in het hart van de Drie-enige God en van Jezus
Christus Zijn Zoon, de volkomen Zaligmaker, opdat dode zondaren worden levend
gemaakt en Gods volk vertroost.
Hofman typeerde zichzelf in de preek bij zijn
vijfentwintigjarig jubileum als een wegwijzer naar Sion en naar Christus. Hofman stelde in deze preek onder andere het
grote verval aan de orde dat over Nederland is gekomen na de Tweede
Wereldoorlog. Bij alle economische vooruitgang, was helaas geen sprake van
geestelijke bloei.
Hij ging toen als volgt verder: ‘In de ontzettende
moedeloosheid die me toen heeft aangegrepen, want ik wilde wel sterven, is
openbaar gekomen dat Christus toch Zijn kerk zou onderhouden. Dat was toch
zelfs in de dagen van koning Achab zo geweest. Ook toen waren er zevenduizend
die hun knieën voor Baäl niet gebogen hadden. Toen heb ik gevraagd: ‘O God, mag
ik dan alstublieft nog als een wegwijzer zijn? Die staat er zowel in de zon als
in de vorst, bij dag en nacht. Dronken automobilisten rijden hem soms omver. Er
wordt tegenaan gegooid en getrapt; maar o God, het geeft niet, het geeft
helemaal niet. Als het dan maar zijn mag dat ik een wegwijzer mag wezen: Dat is
de weg naar Sion.’
Dat is nu de bedoeling voor elke ware dienaar
van het Woord. Het is niet zo belangrijk wat de mensen van ons denken. Als we
voor anderen maar een wegwijzer naar het kruis mogen zijn. Er is immers alleen
vrede met God door het bloed van het kruis. Wie Christus heeft, heeft in Hem
barmhartigheid en genade en wie Hem niet heeft, mist met Hem ook al Zijn zegen.
Laat u dan met God verzoenen.
In een preek
die hij in 1973 hield, verwoordde hij dat als volgt: ‘Paulus wilde nergens
anders in roemen dan in Christus. Hij roemde dus niet in zijn ervaring of
heldere bekering. De bekering, waardoor wij God leren kennen, is het werk van
de Heilige Geest, maar de bekering op zichzelf beschouwd is onze zaligheid
niet. Want: “Die God is onze zaligheid.” Als Paulus spreekt over roem, dan is
het: “Het zij verre van mij dat ik zou roemen anders dan in het kruis van onze
Heere Jezus Christus.” Dus alleen roem in Zijn ganse Middelaarsarbeid, want Hij
is uit God tot wijsheid, recht-vaardigheid, heiligmaking en verlossing.
Vervolgens zegt Paulus: “Door Welke de wereld mij gekruisigd is, en ik der
wereld.” Is dat niet een wonderlijk woord? Nee, mijn vrienden. De wereld grijpt
naar ieder mens en wij hebben van nature een wereldsgezind hart dat omgekeerd
ook naar de wereld grijpt. Die dingen zijn niet anders! Laat ons dat steeds
voor ogen houden. Maar bij Paulus is het zo: Christus’ werk heeft hem zo ingenomen
dat heel de wereld en alles wat daartoe behoorde bij hem gekelderd is. Dat
noemt hij door welke de wereld mij gekruisigd is.
Toen opengekomen was dat ook ik nog zalig kon worden, ben ik naar Bogaard gegaan. Want dát was wat. Dat anderen zalig werden dat was al geweldig, maar nu ik ook. Dat God mij bedoelde en wilde bezitten. Toen heb ik heel mijn hart uitge-sproken. Ten slotte zei ik: “Nu ben ik eenentwintig jaar en is het is voor mij in zeker opzicht of ik een oude man ben, want ik spuw van heel de wereld en wat de wereld toebehoort.”
Toen stond Bogaard op en gaf mij de hand en zei: “Jongen, op wat je hebt gezegd zeg ik amen, maar dat laatste raakt mij het meest. Hoe kwam het dat ik toen zei dat ik de wereld spuugzat was? Ik heb, mijn vrienden, vanaf mijn jeugd een doel gezocht. Gezocht naar een doel in het leven, maar ik kon het niet vinden. Maar toen God Zijn liefdeshart opende, had ik in één keer een doel. Dat was om Gód te kennen. Daarbij is de wereld in het niet gezonken.’
Toen opengekomen was dat ook ik nog zalig kon worden, ben ik naar Bogaard gegaan. Want dát was wat. Dat anderen zalig werden dat was al geweldig, maar nu ik ook. Dat God mij bedoelde en wilde bezitten. Toen heb ik heel mijn hart uitge-sproken. Ten slotte zei ik: “Nu ben ik eenentwintig jaar en is het is voor mij in zeker opzicht of ik een oude man ben, want ik spuw van heel de wereld en wat de wereld toebehoort.”
Toen stond Bogaard op en gaf mij de hand en zei: “Jongen, op wat je hebt gezegd zeg ik amen, maar dat laatste raakt mij het meest. Hoe kwam het dat ik toen zei dat ik de wereld spuugzat was? Ik heb, mijn vrienden, vanaf mijn jeugd een doel gezocht. Gezocht naar een doel in het leven, maar ik kon het niet vinden. Maar toen God Zijn liefdeshart opende, had ik in één keer een doel. Dat was om Gód te kennen. Daarbij is de wereld in het niet gezonken.’
Hofman wist van zijn verlorenheid en schuld. Daarvan zocht hij ook
zijn hoorders te overtuigen. Hij mocht echter ook uit persoon-lijke beleving
vertellen van de schoonheid en heerlijkheid van Christus, en dat op een wijze
dat het ook voor kinderen en buitenstaanders was te begrijpen. Zoals Christus
door gelijke-nissen sprak, zo vertelde Hofman in zijn preek tal van verhalen.
Uit de kerkgeschiedenis, maar ook wat hijzelf of mensen die hij goed kende,
hadden ondervonden en meegemaakt.