vrijdag 13 september 2013

Hermanus Hofman (1902-1975): een wegwijzer naar Sion 3

Prediking met gezag
De prediking van Hofman was met macht en met gezag. Toen inmiddels al weer vele jaren geleden in de krant een aankondiging had gestaan dat ik in Elspeet een kerkhistorische lezing over Hofman zou houden, ontving ik van een goede bekende een brief met onder andere de volgende passage: ‘Ook u al het goede toegewenst en dat u Christus centraal mag stellen in de bediening van het Woord. U haalt in uw stukjes in de kerkbode nogal eens ds. Hofman aan, maar ook ik denk nog wel met heim­wee aan hem terug. Veel ‘rechtse prediking’ zowel in de Hervormde Kerk als daarbuiten is toch in de verte zelfs niet vergelijkbaar met wat hij bracht.’
Ik kan dat helaas alleen maar be­amen, als ik hoor wat er soms wordt gezegd en lees wat er wordt geschreven. Ik ben wel eens bang dat meerdere predikanten Christus niet persoonlijk kennen. In ieder geval valt op dat zij de volle zekerheid missen dat zij het eigendom van Christus zijn en hun zonden hun zijn ver­geven. In plaats dat men dit eerlijk erkent, loopt men aan zichzelf voorbij en zoekt men een stand op te houden, waarbij het allemaal meer moet lijken dan het is. Vandaar dat men zijn kracht zoekt in zware, en voor het eenvoudige gemeentelid vaak onbegrijpelijke, termen in plaats dat men zichzelf eens flink onderhanden neemt om zélf in de schuld te komen en te mogen weten van de vrijspraak in Christus.
Hofman had een uitgesproken visie op kerk en staat. De neutrale staat zoals die in 1795 in Nederland was ontstaan, verwierp hij hartgrondig. Dat Christus de Overste is van de koningen der aarde diende naar zijn overtuiging ook consequenties te hebben voor het politiek bestel. De breuk van de kerk van Nederland betreurde hij. Zijn eigen gemeente zag hij als een nood­dak buiten de Hervormde Kerk. Alleen deze kerk was naar zijn overtuiging in volle zin de naam ‘kerk’ waardig.
Zonder te ontkennen dat er in de kringen van Afscheiding en Doleantie geestelijk leven was, was hij toch kritisch ten opzichte van het kerkelijk streven dat daar achter zat. Met name de kerkelijke hoogmoed waartoe dit kerkelijk streven meer dan eens heeft geleid, verwierp hij hartgrondig. Wanneer bepaalde afge-scheidenen konden zeggen dat dege­nen die werkelijk bekeerd waren, zich bij hun kerkverband zouden voegen, placht hij op te merken dat deze mensen zelf nog bekeerd moesten worden, zo niet tot God Zelf, dan toch in ieder geval van hun kerkisme.
Hofman was er diep van overtuigd dat bij het gezond gees­telijk leven het betreuren van de verbrokkeling van de kerk behoort. Daarbij voelen wij ons verbonden met de nood en schuld van heel de kerk van Nederland en leren wij die nood als onze eigen nood voelen en die schuld als onze eigen nood zien. Het ging Hofman om een her­stelde, nationale, gereformeerde kerk en hij getuigde dat wij zo’n herstel van de kerk mogen verwachten.