Het fundament van de zekerheid
De Reformatie heeft geleerd dat zekerheid tot
het wezen van het geloof behoort. Dat was echter niet met de bedoeling om van
zekerheid van het geloof een soort nieuwe wet te maken. In ons klassieke avondmaalsformulier
worden degenen die gebukt gaan onder de zwakheden en ge-breken van hun geloof,
vertroostend onderwezen. Ik noem ook De Christen- en Christinnereize
van Bunyan. Daar komen we niet alleen figuren als Christen, Getrouw en Groothart
tegen maar ook Hoop, Klein Geloof en Altijd Bevreesd. Bunyan wenste niet het
minst ook deze laatste categorie te troosten en te leiden.
We mogen en moeten zeggen dan aan het ware
geloof altijd zekerheid is verbonden, al is de mate ervan nog zo klein. Dat
kunnen wij niet omkeren. Zekerheid als zodanig is nog geen bewijs van geloof.
Vóór zijn bekering meende Paulus ook te weten dat hij een kind van God was. Alleen
was het een ongegronde en ongefundeerde zekerheid. Echte zekerheid is gebaseerd
op de persoon en het werk van Christus. Daarom is ook de vraag of wij geloven
dat onze zonden ons om Christus’ wil vergeven zijn. Op de woorden ‘om
Christus’ wil’ moet alle nadruk vallen.
De eerste daad van het zaligmakende geloof is,
dat we als een verdoemelijk zondaar vluchten tot Christus om door Zijn bloed
gereinigd te worden. Het waarachtige geloof wordt in de diepten geboren. Waar
wij de grond uit al ons zoeken, bidden en zuchten verliezen, komt de Heere
over. Dat is dan het begin van het geestelijk leven. Daar krijgt namelijk
Christus waarde voor ons. Daarvóór zochten we het nog in de werken der wet.
Kennis van zonden dient uit te drijven tot
Christus
Daarom wijs ik erop dat soms het woord
‘bekommerde’ in een andere betekenis wordt gebruikt, dan ik zojuist deed. Dan
denkt men aan mensen die weliswaar diep overtuigd zijn van het feit dat zij God
niet kunnen ontmoeten, maar nadrukkelijk aangeven dat zij geen zicht hebben op
Christus en geen band aan Hem. Nu is God de laatste Rechter, maar afgaande op
de woorden van de mensen die zo spreken, moeten wij ervan uitgaan dat zij in
zekere zin de enge poort dicht genaderd zijn, maar er nog niet doorheen zijn
gegaan.
Een prediker als MacCheyne, de dichter van het bekende lied Eens was
ik een vreemd’ling voor God en mijn hart, maakte dan ook terecht een
onderscheid tussen een ontwaakte zondaar en een geredde zondaar. Kennis van
zonden die niet vermengd is met het toevlucht nemen tot Christus is nog geen
zaligmakende, maar een algemene kennis van zonde. Van der Groe schreef, om
tegen die zienswijze te waarschuwen, een boekje met de titel Het schadelijk misbruik van een algemene overtuiging tot een valse
grond van rust voor de ziel. De titel
alleen is al een preek en dat in de goede zin van het woord.
Als in De Christenreis Evangelist Christen tegenkomt al
zuchtend onder het pak van zijn zonden, gaat hij er dan ook niet van uit dat
God reeds Zijn goede werk in het leven van deze man is begonnen. Hij wijst hem
op de Enge poort. Daar moet de man met het pak op zijn rug naar toe. Dat wil
zeggen de man wordt gewezen op Christus Die de Weg, de Waarheid en het Leven
is. Wie echt last heeft van zijn kwalen, gaat naar de dokter. Wie werkelijk
bekommerd is over zijn zonden, vlucht tot Christus. Als we dat nog kunnen
laten, heeft de bekommernis over onze zonden geen geestelijke waarde. Eigenlijk
is het dan dubbel ingrijpend, dat wij in zekere zin zo dicht bij de enge poort
zijn en er toch niet doorgaan.