Heilige gevatheid: zondaren voor Christus winnen
Hofman kon, zoals ik aangaf, zeer gevat zijn. Door
genade was deze gevatheid niet in de laatste plaats geheiligd om zondaren voor
Christus te winnen. Ik vermeld twee voorvallen waaruit dat blijkt. Hij
bezocht eens één van zijn gemeenteleden in het Dijkzigtziekenhuis te
Rotterdam. Toen hij een lift binnen stapte die al behoorlijk vol was, merkte
één van de aanwezigen op: ‘Daar heb je weer zo'n doodgraver.’
Onmiddellijk reageerde Hofman met de woorden: ‘Meneer,
dat hebt u fout, ik ben geen begrafenisbedienaar, maar ik zit in de handel.’
Al de mensen in de lift luisterden inmiddels belangstellend. ‘Waar handelt u
dan in?,’ vroeg de man die hem eerst een doodgraver genoemd had.
Toen vertelde Hofman dat hij in goud handelde en het
voor niets weg wilde geven, maar dat niemand er belang bij had. In nog geen
paar minuten tijd legde hij het Evangelie van verzoening door vol-doening uit.
Toen hij uit de lift stapte, zeiden al de mensen in de lift: ‘Dag, dominee.’
Zij hadden begrepen en bemerkt, dat zij met een dienstknecht van Christus te
doen hadden, en hij had hen het goud aangeboden om niet.
Het tweede voorval vond plaats aan het einde van de
jaren veertig. Aan ds. Hofman werd gevraagd de begrafenis te leiden van een
vrouwtje uit een volksbuurt in Schiedam. Toen hij aan het sterfhuis kwam, voelde
hij bij de familieleden de tegenstand. Zij moesten van een dominee in zijn
zwarte pak niets hebben.
Zij ontdooiden echter wat, toen Hofman zei dat hij
eigenlijk helemaal geen dominee was, maar slechts een eenvoudige
schippersjongen. De zoons van de overledene kwamen er openlijk voor uit dat
zij C.P.N. stemden, een partij die toen in havenbuurten zeer populair was.
Tot hun grote verbazing, antwoordde ds. Hofman: ‘Dat kan ik goed begrijpen,
want ik ben vroeger ook een communist geweest.’ Nu was het ijs helemaal
gebroken. Daar wilden zij meer van weten.
Hij ging hen toen vertellen dat hij vroeger enkel en alleen
zijn eigen ik had gezocht. Hij wilde zelf heer en meester zijn, en zich door
niemand laten gezeggen. ‘Het echte communisme,’ zo ging hij voort, ‘is dat wij
het belang van de ander zoeken en wat wij over hebben met anderen willen
delen.’ ‘Maar zo was het bij mij niet,’ zei hij. ‘Ik wilde er alleen zelf beter
van worden. Ik dacht niet aan een ander, maar alleen aan mezelf.’
De ruwe havenarbeiders gaven eerlijk toe, dat het bij
hen eigenlijk niet anders was. ‘Eigenlijk zijn wij dan geen goede communisten,’
zei Hofman. ‘Feitelijk is er maar één echte communist.’ Nu, de mannen
waren benieuwd wie dat wel was.
‘De enige, echte communist,’ zo zei Hofman, ‘is God
Zelf.’ Dat hadden die havenarbeiders nog nooit gehoord. Heel eenvoudig heeft
hij toen verteld dat God Zijn Zoon heeft gezonden niet om er Zelf beter van te
worden, maar om verloren zondaren te redden. Hij betuigde hoe de Heere hem te
sterk was geworden en hij met al zijn eigen goede bedoelingen overboord was
gegaan om de zaligheid in Christus te vinden.
De tijd vloog om. Toen hij opstapte, zei de familie:
‘Wij hadden nooit geweten dat een dominee zo was.’ Zonder enige problemen kon
ds. Hofman de rouwdienst leiden en de familie heeft met eerbied en aandacht
geluisterd.