woensdag 25 september 2013

Hermanus Hofman (1902-1975): een wegwijzer naar Sion 12 (slot)

Voor wie zijn Gods beloften?
Hofman ging in zijn preek niet op academische wijze in op de vraag voor wie Gods beloften zijn. In de lijn van Kohlbrugge predikte hij dat Gods beloften voor zondaren zijn en hij vroeg zijn hoorders of zij wilden erkennen dat te zijn. Zo dat niet het geval was, dan drong hij erop aan de werkelijkheid onder ogen te zien. Ook de kennis van zonde en schuld bracht hij niet naar voren als een werk dat de mens eerst moet volbrengen, maar hij plaatste dat in het kader van Gods opzoekende zondaarsliefde. God zoekt het verlorene.
Hofman predikte Adam en Christus. Centraal stond voor hem de boodschap van de rechtvaardiging van de goddeloze enkel en alleen op grond van Christus’ verdienste en die aangenomen door het geloof alleen. Bij zijn veertigjarig jubileum als voorganger verwoordde hij het doel van zijn prediking als volgt:
‘Daar zag ik: al wat ik in Adam in het paradijs verloren had, dat was in Christus, in die tweede Adam en daar kon ik het weer terugkrijgen. Toen is de Koning Zijn hart gaan openen en daar heb ik zó diep ingezien, in Zijn Middelaarshart: daar spatten de vonken af in zondaarsliefde. Hij wil zondaars bezitten. Dat heeft een stempel gezet op mijn leven en prediking. Als ik nu bijvoor-beeld hoor (en ik hoor van alles en nog wat): “Och ja, mocht de Heere eens overkomen,” “Mocht het eens dit,” “Mocht het eens zó,” Mijn vrienden, nu zal ik eens ronduit praten, dat klinkt in mijn oren als vloeken. Want ik heb toen in het hart van de Koning gekeken en dát gezien. Daardoor draagt de prediking steeds weer dit stempel: de breuk ligt bij óns, bij jullie en bij mij, maar niet bij Hem. Want waar gaat het om? Gaat het om: “Mocht de Heere eens overkomen?” Neen, God ìs overgekomen. Maar nu moeten wij eens overkomen naar de kant van God. Wij moeten eens met onze schuld voor de dag komen zoals we zijn. (…) De naam van de Zaligmaker is toch Jezus. Hij zal Zijn volk zaligmaken van zonden! Waar zijn de zondaars die hongeren? Waar de dorstigen? Waar de amechtigen? Waar de ongelukkigen? Voor hen klopt er een liefdeshart, maar niet voor vroomheid en godsdienst.’
 
De Heilige Doop en het Heilig Avondmaal
In de prediking en het pastoraat van Hofman hadden de sacra­men­ten een grote betekenis. Hij hield zijn gemeente voor, dat God ons in de sacramenten Zijn onwankelbare verbondstrouw betekent en verze­gelt. Aan het doopformulier was hij zeer gehecht. Dat blijkt wel uit de vol­gende uitspraak: ‘Het doopformulier tekent ons zeer helder de oneindi­ge liefde en de barmhartigheid Gods, daar er in voorkomt: “Want u komt de belofte toe en uw kinderen.” Zo hebt gij dan een pleitgrond zowel voor uzelf, als voor uw zaad, om wel getroost te leven en te ster­ven. Wees dan gebonden aan de troon van Gods genade, pleitend op Zijn be­lof­tenissen en toezeg­ging.’
Hofman leerde zijn hoorders, dat de Heilige Doop een vaste pleitgrond is, waar ouders en kinderen vrijmoedig gebruik van mogen maken. Hij wees ouders op de grote verantwoordelijkheid die zij ten opzichte van hun kinderen hebben: ‘’t Is waar, God moet door Zijn Geest alles werken en ook de betekenende zaak van de Doop toepassen. Nochtans behaagt het Hem de kinderen door de ouders te regeren en ons zwakke mensen, die het in zichzelf aan alles ontbreekt, te gebrui­ken om onze kinderen voor te gaan in de lering en vermaning des Hee­ren.’
Elke vorm van verbonds­automa­tisme was hem echter vreemd. Het ging hem om de levende geloofsworstelin­gen. De beloften die God ons heeft toege­zegd, worden aan ons vervuld en in ons bevestigd, als wij vast lopen met onszelf. Daarom spoorde hij doopou­ders ertoe aan: ‘Pak de zonde en de schuld aan, van jezelf en van je vrouw en kinderen erbij en steek dan je kinderen maar omhoog, die in hetzelfde oordeel liggen, maar aan wie niet minder de belofte van ge­nade, zaligheid en leven wordt toege­zegd dan aan de volwassenen.’
Hofman droeg ook zelf de kinderen, aan wie hij het sacrament van de Heilige Doop bediende, vurig aan de Heere op. Meer dan eens kreeg hij de zekerheid, dat hij nog eens Avondmaal zou mogen vieren met de kinderen die hij gedoopt had. Niet minder dan de Heilige Doop hield hij ook het Heilig Avondmaal in hoge eer. Hij wees erop, dat het onmo­ge­lijk is om waarlijk de dood des Heeren te verkondigen, als wij de Ko­ning niet hebben leren kennen. De Koning nodigt aan de dis dege­nen die hebben leren schuilen onder Zijn vleuge­len. Allen bij wie dat het ge­val was, hoe zeer zij ook aange­vochten werden, moedigde Hof­man aan, hun geloof te sterken door middel van het sacrament dat Chris­tus ingesteld heeft.
Hofman wist zowel van de waarde van het Heilig Avondmaal, als van de vreugde, die de viering ervan kan geven. Dit kwam onder andere naar voren in het dank­woord dat hij bij zijn veertigjarig ambtsjubi­leum uit­sprak. Toen hij zich tot zijn familie richtte, zei hij: ‘Voor­ts, bro­ers en zus­ters: vader zat, toen ik nog maar vier jaar oud was, met ons op zijn knieën te huilen; hij wist niet waar hij naar toe moest. Toen is Gods Woord tot hem ge­weest, dat in die dag, dien Hij maken zou, het onder­scheid ge­zien zou worden tus­sen dien die God die­nt en dien die Hem ­niet dient. Jaren en jaren later, in 1945, de eer­ste keer na de oor­log dat hier het Avondmaal bediend werd, was vader in Schie­dam en broer Bas lag hier met zijn schip en daar zaten we met zijn achten aan tafel, vader met zijn eigen kinderen en aange­trouwde kinde­ren en toen bracht God terug, na 39 jaar: in die dag die Ik maken zal, zal het onder­scheid gezien worden. Wat was vader toen aangedaan en verwonderd! Die man heeft indertijd lopen zuchten en bid­den, hij wist geen raad en nu moet je eens zien welk een vrucht.’
 
Slot
Het is niet voor niets dat de levensbeschrijving van Hofman de titel kreeg Verheugd, van zorg ontslagen. Vreugde in God stem-pelde zijn leven en prediking. Een vreugde die de wereld niet geven kan en zal. Hofman kende zelf die vreugde en wenste dat anderen erin zouden delen.
In de stijl van Hofman zelf besluit ik deze levensschets met een verhaal uit één van zijn preken waaruit die vreugde spreekt: ‘Een oude man die al in de negentig was en meer dan zeventig jaar bruid van Koning Jezus, was on­derweg naar zijn broer. Hij reed met een wagen mee, waarvan het paard schrok en in de Graafstroom sprong. Er waren onmiddellijk toeschouwers bij de hand om die mensen eruit te halen. Toen hij aan de wal was, zei­den ze: “Maar Bons, u bent zeker wel vreselijk geschrokken: zó oud en dan on­ver­wacht te water.” Maar toen zei die oude man: “Neen, dat kan ik niet zeggen. Je moet weten: als je in Christus bent, dan is het net zo goed onder water als erboven.’