Het antwoord van Boer op de
constatering van Berkhof
Wat
antwoordt Boer op de constatering van Berkhof dat in de middenorthodoxie vragen
leven die door de gereformeerde belijdenis niet worden beantwoord? Boer begint
met te stellen dat ook zij, die hun geloof verwoord vinden in de gereformeerde
belijdenis, in de moderne tijd leven en dat het tijdsklimaat hen niet
voorbijgaat. Echter, zo gaat hij verder als de vraag naar het bestaan van God
positief is beantwoord, dan beginnen pas de eigenlijke vragen. Die vragen
komen bij Berkhof niet naar voren. In het bijzonder gaat het dan om de vraag: Hoe
kan ik als schuldig mens God zonder vrees ontmoeten? Voor ieder mens is het
nodig zich de vraag te stellen: Hoe krijg ik een genadig God? Voor ieder mens
is nodig dat hij, terwijl hij zich in de geest voor Gods rechterstoel geplaatst
ziet, zichzelf leert veroordelen. Zo krijgt het Evangelie van Gods genade in
Christus waarde. Alleen op grond van de onverdiende, hem geschonken gerechtigheid
van Christus kan de mens voor God bestaan, is hij voor God rechtvaardig. Boer
noemt hier dan de namen van Augustinus, Luther, Calvijn en Kohlbrugge.
Wordt
zo geen schema over de inhoud van de Bijbel gelegd? Dat is het bezwaar van
Berkhof. Hij spreekt over een meervoud van geloofstypen. Niet elke ware
christen heeft naar zijn overtuiging geworsteld met zonde en schuld. Boer weet
van een grote variëteit in het geestelijke leven, maar onderstreept binnen
die variëteit de eenheid van geloof en in verbinding daarmee van
geloofsbeleving.
Er is eenheid in de belijdenis en beleving van verzoening met God door het bloed van Christus. Die eenheid is er, zo stelt Boer, tot aan de wederkomst van Christus. Nooit mogen vragen vanuit eigen cultuur en tijd de vragen overwoekeren die wij vanuit het bijbelse getuigenis zelf behoren te stellen. Wij moeten de Bijbel niet verstaan vanuit onze eigen situatie, maar onze eigen situatie verstaan in het licht van de Schrift. Hier ligt trouwens ook het grote onderscheid tussen de klassieke en (post)moderne bijbelse hermeneutiek.
Er is eenheid in de belijdenis en beleving van verzoening met God door het bloed van Christus. Die eenheid is er, zo stelt Boer, tot aan de wederkomst van Christus. Nooit mogen vragen vanuit eigen cultuur en tijd de vragen overwoekeren die wij vanuit het bijbelse getuigenis zelf behoren te stellen. Wij moeten de Bijbel niet verstaan vanuit onze eigen situatie, maar onze eigen situatie verstaan in het licht van de Schrift. Hier ligt trouwens ook het grote onderscheid tussen de klassieke en (post)moderne bijbelse hermeneutiek.
Terugkomend
op de relevantie van de Heidelbergse Catechis-mus: dit belijdenisgeschrift is
eigenlijk niet meer dan een bespreking van de Apostolische Geloofsbelijdenis
als weergave van ons geloof, van de Tien Geboden als norm voor ons handelen en
van het Onze Vader als regel voor ons bidden. Wie de relevantie van de
Heidelbergse Catechismus betwijfelt, betwijfelt daarmee feitelijk ook de
relevantie van de Apostolische Geloofsbelijdenis, de Tien Geboden en het Onze
Vader.
Ik
geef onmiddellijk toe dat de antwoorden van de Heidelbergse Catechismus lang
zijn. Het taalvermogen van de mens van de eenentwintigste eeuw is zeker op dit
punt in vergelijking met vorige generaties afgenomen. Dat probleem is echter
te verhelpen door de antwoorden in stukken te knippen. Daarnaast is het zinvol
verouderde woorden te vervangen. Echter, dan praten we over de vorm en niet
over de inhoud. Bij een bespreking van de Tien Geboden kunnen lijnen worden
doorgetrokken en in het licht van in het bijzonder technische ontwikkelingen,
actuele toepassingen worden gemaakt. Dan gaat het om de wijze van gebruik van
de Heidelbergse Catechismus en niet om de inhoud als zodanig.
Bijbelse gegevens die de eenheid van geloof
en geloofs-beleving onderstrepen
Zijn
er bijbelse gegevens te noemen die ons duidelijk maken dat de vraag naar
verzoening met God en het bijbelse antwoord daarop in het centrum dienen te
staan? Die zijn er vele. Ik beperk mij tot het noemen van een paar ervan. Ik
begin bij Jesaja 6. Het bekende hoofdstuk van de roeping van Jesaja. Het
hoofdstuk waarin het trisagion voorkomt: ‘Heilig, heilig, heilig is de HEERE
der heirscharen.’ (Jes. 6:3). Daar is dan weer het bekende gezang op gebaseerd:
Heilig,
heilig, heilig
Heere
God almachtig,
vroeg
in de morgen wordt U mijn zang gewijd.
Heilig,
heilig, heilig,
liefdevol
en machtig,
Drie-enig
God, Die één in wezen zijt.
Jesaja
ziet dat de zomen van Gods heerlijkheid, die als een kleed wordt voorgesteld,
de tempel vervullen. Geconfronteerd met Gods heerlijkheid roept Jesaja uit: ‘Wee
mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het
midden eens volks, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning,
den HEERE der heirscharen gezien.’ (Jes. 6:5). God reageert daarop op de
volgende wijze: ‘Maar een van de serafs vloog tot mij, en had een gloeiende
kool in zijn hand, die hij met de tang van het altaar genomen had. En
hij roerde mijn mond daarmede aan, en zeide: Zie, deze heeft uw lippen
aangeroerd; alzo is uw misdaad van u geweken, en uw zonde is verzoend.’
(Jes. 6:6-7).
Wat
Jesaja ervaart, is paradigmatisch. Het heeft een voor-beeldfunctie. Zijn
prediking wordt erdoor gestempeld. Hij wenst dat zijn hoorders mogen ervaren
wat hij ervoer. In Jesaja 40 vinden we een uitbreiding van het roepingsvisioen
van Jesaja. Daar lezen we: ‘Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en
roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend
is, dat zij van de hand des HEEREN dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden.
Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht
in de wildernis een baan voor onzen God. Alle dalen zullen verhoogd worden, en
alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden; en wat krom is, dat zal recht,
en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden. En de
heerlijkheid des HEEREN zal geopenbaard worden; en alle vlees te gelijk zal
zien, dat het de mond des HEEREN gesproken heeft.’ (Jes. 40:1-5).
Ik
wijs ook op de structuur van de brief van Paulus aan de Romeinen. Na een
inleiding (Rom. 1:1-15) en een samenvatting van zijn boodschap (Rom. 1:16-17),
schrijft Paulus eerst over de verlorenheid van de mens. De toorn van God rust
op het gehele menselijke geslacht (Rom. 1:18-3:20). Daarna betuigt hij dat er
voor Jood en heiden verlossing is door het bloed van Christus en geloof in Hem
(Rom. 3:21-11:36). De hoofdstukken Romeinen 9-11 zijn speciaal gewijd aan de
vraag of er nog een blijvende plaats is voor Israël, voor het Joodse volk onder
de nieuwe bedeling. Een vraag die hij bevestigend beantwoordt.
Vanaf Romeinen 12 krijgen we ethische vermaningen. De bekende driedeling van de Heidelbergse Catechismus (ellende, verlossing en dankbaarheid) is ontleend aan het grondpatroon van de brief aan de Romeinen. Wie stelt, dat toerusting via een vierhonderd jaar oude catechismus volstrekt ondoelmatig is, zal ook moeite krijgen met de relevantie van de Bijbel zelf en geneigd zijn via een (post)moderne bijbelse hermeneutiek, waarbij de eigen culturele situatie mede de betekenis van de Bijbel bepaalt, naar antwoorden te zoeken.
Vanaf Romeinen 12 krijgen we ethische vermaningen. De bekende driedeling van de Heidelbergse Catechismus (ellende, verlossing en dankbaarheid) is ontleend aan het grondpatroon van de brief aan de Romeinen. Wie stelt, dat toerusting via een vierhonderd jaar oude catechismus volstrekt ondoelmatig is, zal ook moeite krijgen met de relevantie van de Bijbel zelf en geneigd zijn via een (post)moderne bijbelse hermeneutiek, waarbij de eigen culturele situatie mede de betekenis van de Bijbel bepaalt, naar antwoorden te zoeken.