Petrus Datheen en de Heidelbergse Catechismus
Petrus Datheen schreef een boekje met de titel Christelijke
samenspraak tot troost van bekommerde harten. Daarin geeft hij gesprekken
weer dat hij zelf gehad heeft met een zekere Elisabeth de Graaf. Deze dame kan
niet geloven dat zij rechtvaardig voor God is. Zij struikelt immers nog zo
veel en haar geloof is zo zwak.
Datheen zegt haar niet dat zij een crisiservaring nodig
heeft om tot de begeerde zekerheid van het geloof te komen, maar wijst er haar
op dat de grond van onze zaligheid niet in het werk van Gods Geest in ons ligt
en dat onze rechtvaardiging niet gebonden is aan een bepaalde mate van geloof.
Met andere woorden Datheen troost Elisabeth met het feit dat zij reeds
rechtvaardig voor God is en geeft haar daarin onderwijs. Dat is ook de lijn
die wij in onze Catechismus vinden.
Als het gaat om de sleutelen van het hemelrijk lezen we
met betrekking tot de verkondiging van het Woord het volgende: "Vraag 84:
Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des Heiligen Evangelies ontsloten en
toegesloten? Antwoord: Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de
gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat
hun, zo dikwijls als zij de beloftenis des Evangelies met een waar geloof
aannemen, waar-achtiglijk al hun zonden van God, om der verdiensten van
Christus' wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet
van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de
eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk
getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende
leven." Ook hier zien we de samenhang tussen het leven uit het geloof in
Gods beloften en het leven uit Christus.
Een crisiservaring is niet noodzakelijk voor het komen
tot zekerheid van het geloof
Menig voorstander van de geschetste leer van
rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten stelt dat christenen die wel
wedergeboren zijn maar geen weet hebben van de genoemde ervaring, uit hun
bevinding en niet uit Christus leven. Men geeft hiermee blijk van een verward
en innerlijk tegenstrijdig zicht op de betekenis van de bevinding in het leven
van een christen. Immers het geneesmiddel dat men deze wedergeboren christenen
aanwijst, is niet het directe en gedurige zien op Jezus, maar het staan naar
een heel bijzondere bevinding. Men is zelf niet trouw aan het uitgangspunt dat
een mens niet op zijn bevinding moet steunen.
De leer van de rechtvaardiging in de vierschaar van het
geweten waarbij deze wordt opgevat als een crisiservaring, houdt eenvoudige
christenen in het donker en plaatst anderen op een voet-stuk. Zowel het een als
het ander is fout. Feitelijk komen de voorstanders van de leer van de
rechtvaardiging in vierschaar van het geweten heel dicht bij Rome uit. Rome
stelt dat er geen zekerheid van het geloof mogelijk is tenzij men een
bijzondere openbaring heeft gehad.
Onze Dordtse vaderen hebben heel uitdrukkelijk
afgewezen dat er een bijzondere ervaring nodig is om tot zekerheid van het
geloof te komen. In hoofdstuk V, paragraaf 10 van de Dordtse Leerregels lezen
we het volgende: ‘En diensvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit enige
bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied, maar uit het
geloof aan de beloften Gods, die Hij in zijn Woord zeer overvloedig tot onzen
troost geopenbaard heeft; uit het getuigenis des Heiligen Geestes, die met
onzen geest getuigt, dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn (Romeinen 8 vers
16); eindelijk, uit de ernstige en heilige oefening van een goede geweten en van goede werken. En zo de uitverkorenen Gods deze vasten troost in deze
wereld niet hadden, dat zij de overwinning behouden zullen, mitsgaders dit
onbedriegelijk pand der eeuwige heerlijkheid, zo zouden zij de ellendigste van
alle mensen zijn.’