Inleiding
In
1956 wordt in het blad Woord en Dienst een briefwisseling gevoerd tussen
dr. H. Berkhof (1914-1995), die toen rector was van het Hervormd Seminarie in
Driebergen, en ds. G. Boer (1913-1973), de toenmalige voorzitter van de
Gereformeerde Bond. Berkhof was reeds in
de jaren vijftig van de vorige eeuw één van de toonaangevende theologen van de
middenorthodoxe richting in de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij was afkomstig
uit een behoudend confessioneel milieu. Aanvankelijk stond hij nog betrekkelijk
dicht bij de gereformeerde orthodoxie. Uit deze periode dateert zijn boekje Crisis
der midden-orthodoxie. Ook het werk Christus, de zin der geschiedenis
kan hier worden genoemd. Tijdens zijn professoraat in Leiden groeide hij
steeds verder weg van de orthodoxie. Hij kreeg toen kritiek op de fundamentele
christelijke leerstukken van de drie-eenheid en de tweenaturen-leer.
De
briefwisseling tussen Berkhof en Boer is later uitgegeven in een klein boekje
onder de titel Gedachtewisseling over de positie en problemen van de
Gereformeerde bond in de Hervormde kerk. Deze titel wekt niet het vermoeden
dat de inhoud ervan nu nog actueel zou kunnen zijn en toch is dat juist het
geval. De titel van het boekje dekt maar heel ten dele de inhoud. Aanleiding
tot de briefwisseling is het feit, dat in de kringen van de Gereformeerde Bond
het gevoelen leeft, dat mensen uit hun kring bij universitaire benoemingen
en benoemingen van leidinggevende kerkelijke posten worden gepasseerd. In de
feitelijke briefwisseling is dit weliswaar het vertrekpunt, maar zowel
Berkhof als Boer stellen ook inhoudelijke zaken aan de orde.
Deze
briefwisseling draagt naar beide kanten alles behalve de trekken van het verdedigen
van partijbelangen of van groeps-denken. Waar het vooral om gaat is of ook nu
nog de gereformeerde belijdenisgeschriften als adequate samenvatting van de
bijbelse boodschap kunnen worden gezien. Deze vraag wordt door Berkhof - met
alle waardering die ook hij voor de belijdenisgeschriften heeft – ontkennend
beantwoord en door Boer juist met heel veel klem bevestigd.
Zijn de vragen die in de
gereformeerde belijdenisgeschriften voorkomen, ook nu nog brandende vragen?
Voor
Berkhof is dat niet het geval. Vragen die in de belijdenisgeschriften worden
beantwoord, worden nu niet meer gesteld, zo zegt hij. In onze tijd, zo brengt
hij naar voren, is niet de grote vraag: Hoe word ik met God verzoend? Hoe krijg
ik vrede met God? Nu is, zo zegt Berkhof de grote vraag: Is er wel een God? Is
Hij geen illusie of projectie? In onderscheid van degenen die tot de
gereformeerde orthodoxie behoren, zo brengt Berkhof naar voren, zijn wij
door het nihilisme en existentialisme heengegaan. Berkhof spreekt dan van genade
als men toch in God en Zijn bestaan mag blijven geloven.
Berkhof
noemt dan als theologen die in deze worsteling van groot belang zijn geweest
onder andere de namen van Gunning, Chesterton, Barth, Brunner, Miskotte, Kraemer
en Noordmans. Als wij een beetje thuis zijn in het kerkelijke leven, zien wij
direct al iets van de actualiteit van de discussie die in 1956 wordt gevoerd.
Diezelfde theologen worden nu gewaardeerd in een groot deel van de
Gereformeerde Bond, de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde
Kerken Vrijgemaakt. Dezelfde visie op de Schrift die de middenorthodoxe
richting binnen de Nederlandse Hervormde Kerk huldigde en nog altijd huldigt,
vindt nu ingang in de Gereformeerde Bond, de Christelijke Gereformeerde Kerken
en de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt.
Velen
wat nu nog als de gereformeerde gezindte bekend staat, kunnen de relevantie van
de gereformeerde belijdenis niet zien. De binding eraan is eigenlijk alleen
maar een historische kwestie maar geen zaak van doorleefd geloof. Het is niet
zo dat men welbewust zijn geloof met de gereformeerde belijdenis wil
verwoorden. Toerusting via een vierhonderd jaar oude catechismus is volstrekt
ondoelmatig, zo kan men horen. De belijdenisgeschriften zetten de vragen naar
het persoonlijke heil in het centrum. Echter, voor velen zijn dat helemaal geen
vragen. Dat geldt ook binnen de zogenaamde gereformeerde gezindte. Ik zeg niet
dat dit voor iedereen opgaat, maar helaas wel voor meerderen.
Nederland
is in vergelijking met de situatie in de jaren vijftig in vergaande mate geseculariseerd.
Toen was er in de volksvertegenwoordiging een confessionele meerderheid. Nu
halen de confessionele partijen nog geen vijftien procent van de stemmen. In de
jaren vijftig moest de grote omslag binnen de Gereformeerde Kerken nog komen.
Nu zien wij, dat alom bewust en expliciet of onbewust vragen bij de relevantie
van de gereformeerde belijdenis worden gesteld. In onze tijd weet een veel
kleiner deel van de Nederlandse kerken dan in de jaren vijftig van de vorige
eeuw het geval was zich nog zonder reserve verbonden met de gereformeerde
belijdenis. Dat klimaat ademen wij allemaal in en als wij er niet voor worden
bewaard, gaan wij daarin mee.