Birger Gerhardsson, The Reliability
of the Gospel Tradition, met een inleiding van de hand van Donald A. Hagner, Hendrickson Publishers, Peabody, Massachusetts 2001; ISBN 1-56563-667-8; pb.
143 pp., prijs $14,95.
De Zweedse nieuwtestamenticus Birger Gerhardsson heeft zich
decennia lang bezig gehouden met de overlevering van de mondelinge tradities
die tenslotte vast werden gelegd in de evangeliën. Hij voert pleidooi voor
betrouwbaarheid ervan. De wijze waarop overleveringen is wel gekleurd door de
situatie na Pasen, maar de inhoud van de overlevering is daarop niet terug te
voeren. Zij gaat terug op Jezus’ zelf. Dat geldt ook voor het zogenaamde
hoogheidbewustzijn van Jezus.
Het optreden van Jezus op aarde en Zijn onderwijs maakte duidelijk
dat Hij Zich meer wist te zijn dan een profeet. Gerhardsson heeft de
betrouwbaarheid van de overlevering van de tradities die zijn neergelegd in de
evangeliën onderbouwd door verwijzing naar de overlevering van rabbijnse
tradities. Dat placht uiterst nauwkeurig te gebeuren. Daar komt dan nog bij dat
het gezag van Jezus voor Zijn volgelingen van een volstrekt andere orde was dan
het gezag dat rabbijnen onder hun leerlingen hadden. De persoon van Jezus en
daarmee Zijn gezag was en is volstrekt uniek.
Mark D. Roberts, Can we trust the Gospels? Investigating the Reliability of Matthew,
Mark, Luke, and John, Crossway Books, Wheaton, Illinois 2007;
ISBN 978-1-58134-866-8; pb. 202 pp., prijs $12,99.
In dit boek verdedigt Mark D. Roberts, die als nieuwtestamenticus
aan Fuller Theological Seminary is verbonden, de betrouwbaar-heid van de
evangeliën. Hij laat zien dat we de canonieke evangeliën niet als elkaars
concurrenten mogen zien. In over-eenstemming met 1 Kor. 15:1v. vertolken zij
dezelfde boodschap. Formeel zijn de evangeliën anoniem.
Opmerkelijk is dat volgens de overlevering twee canonieke evangeliën geen apostel als schrijver hebben. Dat pleit voor de betrouwbaarheid van de overlevering ten aanzien van de persoon van de evangelisten. Het is wel zeker dat al in een heel vroeg stadium er naast mondelinge overlevering sprake was van schriftelijke vastlegging.
James D.G. Dunn, Christianity in the Making Volume 1. Jesus Remembered, Eerdmans, Grand Rapids, Michigan/Cambridge, U.K. 2003; ISBN 0-8028-3931-2; hb. 1019 pp.; prijs $58,--
Jesus Remembered is het eerste
deel in een trilogie die James D.G. Dunn schrijft over het vroegste
christendom. Dunn wil niet louter als historicus tewerk gaan bij het lezen van
het Nieuwe Testament. Hij beseft dat ieder zijn vooronderstellingen mee-brengt
en dat de aard van de nieuwtestamentische geschriften met zich meebrengt dat
zij niet op afstandelijke en (schijnbaar) objectieve wijze kunnen worden
benaderd. Hij wijst erop dat hoe minder portret van Jezus in overeenstemming
met (synoptische) evangeliën hoe meer het overeenkomt met agenda van hen die
portret ontwerpen.
Toch spreekt Dunn vaak aarzelend. Opvallend is in dit verband dat hij begint met de doop van Jezus in de Jordaan en niet bij Diens maagdelijke geboorte. Als hij zegt dat de evangelisten zich dat niet in rechtstreekse zin herinnerd hebben is dat waar, maar er is toch ook het getuigenis van Maria?! We mogen geloven en weten dat de discipelen via Maria van deze zaak hebben vernomen. Als het gaat om de opstanding, gaat Dunn uit van het historisch karakter ervan.
Door dit alles verschilt het portret wat Dunn van Jezus schildert, ook al hecht hij veel grotere waarde aan het historische karakter van de evangeliën dan meerdere andere nieuwtestamentici doen, toch wezenlijk van het portret dat de evangeliën zelf van Hem geven. Wie op dit punt een doorwrocht ander geluid wil vernemen, wijs ik The Pre-existent Son van Simon Gathercole (Eerdmans, Grand Rapids/Cambridge, U.K. 2006). Gathercole laat zien dat volgens de synoptische evangeliën, Jezus van Zijn pre-existentie heeft getuigd, al is het meer verhuld dan het evangelie naar Johannes.
Wanneer Dunn de historiciteit van de geboortegeschiedenissen bekritiseert, gaat het feitelijk om metafysische aanname. Immers ook hier is sprake van herinnering aan Jezus. dat de geboorte-geschiedenissen pas vrij laat een wijdere verspreiding vonden, kan verklaard worden uit de terughoudendheid erover te spreken, terwijl Maria, op wie de informatie daarover terugging, nog in leven was. Dunn aanvaardt de opstanding als de meest logische verklaring van de data.
Belangrijk is ook hier het onderscheid dat Dunn maakt tussen ‘events’, ‘data’ en ‘facts’. ‘Events’ zijn de gebeurtenissen uit het verleden. De ‘data’ zijn de aanwijzingen die er zijn voor een ‘event’. Van tal van ‘events’ zijn geen ‘data’ en zijn dus, ook al zijn ze werkelijk geschied, niet meer voor een latere generatie via onderzoek toegankelijk. Een ‘fact’ is de interpretatie van concrete data die heenwijzen naar een ‘event’. Stephen Davis merkt op dat een dergelijke definitie van ‘fact’ verwarrend is.
Omdat Dunn de opstanding wel een ‘fact’ wil noemen, maar onduidelijk is over het feit of het ook een ‘event’ is, wordt niet helder of hij werkelijke de historiciteit van de opstanding wil aanvaarden. Wie de boeken van Dunn ter hand neemt, moet deze kritische appreciatie niet ongelezen laten.
Opmerkelijk is dat volgens de overlevering twee canonieke evangeliën geen apostel als schrijver hebben. Dat pleit voor de betrouwbaarheid van de overlevering ten aanzien van de persoon van de evangelisten. Het is wel zeker dat al in een heel vroeg stadium er naast mondelinge overlevering sprake was van schriftelijke vastlegging.
Roberts gaat ook de discussie aan met Bart Ehrmann. Ehrmann scheef
een boek met de titel Misquoting Jesus
over de hand-schriften van het Nieuwe Testament. Ehrmann wijst op de vele
verschillen tussen handschriften. Echter, uit boek zelf blijkt dat hooguit 1%
procent daarvan enige betekenis heeft en dan nog wordt op geen enkele wijze de
inhoud van het christelijke geloof aangepast. De mogelijkheid om de tekst vast
te stellen door Ehrmann niet betwist. Zijn uitgesproken doel blijkt de
onder-mijning van het geloof in Nieuwe Testament.
Buigen voor het getuigenis van het Nieuwe Testament wordt niet
alleen veroorzaakt door kennisname met argumenten voor de betrouwbaarheid ervan.
Dat maakt die argumenten niet onbelang-rijk of overbodig. Wetenschap is nooit
volledig neutraal. Voor de nieuwtestamentische wetenschap blijkt dat
duidelijk in de werken van Ehrmann. Het geldt ook voor Roberts maar met dit
verschil dat Ehrmann wetenschap bedrijft in dienst van het ongeloof en Roberts
in dienst van het geloof.
Paul Rhodes Eddy en Gregory A. Boyd, The Jesus Legend: A Case for the Historical
Reliability of the Synoptic Jesus Tradition,
Baker Academic, Grand Rapids, Michigan 2007; ISBN 978-0810-3114-4; pb.
479 pp., $32,--
Paul Rhodes Eddy en Gregory A. Boyd publiceerden inmiddels al weer
een aantal jaar geleden het resultaat van hun een onderzoek naar de
historische betrouwbaarheid van datgene wat de synoptische evangeliën ons over
Jezus meedelen. Hun studie voegt echt iets toe aan de vele studie die op dit
terrein zijn verschenen. Zij benadrukken het belang en de betrouwbaarheid van
mondelinge overlevering en wijze op het geweldige vermogen tot memorisatie in
culturen. Vermeldenswaard is dat hun studie in 2008 de Book Award Winner werd van het toonaangevende
tijdschrift Christianity Today.
Het grote bezwaar van de beide auteurs tegen de zogenaamde
vormkritiek is dat die ervan uitgaat dat de overgeleverde verhalen van
oorsprong afzonderlijk functioneerden. Van meet af vormden die een onderdeel
van een grotere vertel- en overleveringstraditie. Stilering van de weergave van
gebeurtenissen is geen reden de historiciteit ervan te betwijfelen. Het was
een middel om memorisatie te vereenvoudigen. Te weinig pleegt hier te worden
beseft dat vóór de uitvinding van de boekdrukkunst bepaalde zaken anders
functioneerden.
De auteurs wijzen erop dat het portret dat van Jezus wordt getekend altijd is verbonden met een visie op de betrouwbaarheid van de evangeliën en die visie staat weer niet los van de wereldbeschouwing die ment heeft. De zoektocht naar de historische Jezus die vanaf de achttiende eeuw ontstaat, had niet tot maken met nieuwe feiten die aan het licht waren gekomen, maar met een verandering in wereldbeschouwing.
Velen geloofden niet langer in een God Die van buiten deze werkelijkheid in deze werkelijkheid ingrijpt. Dat betekende dat men de verslagen van de wonderen bij voorhand als onhistorisch van de hand deed. Dat alleen al leidde uiteraard tot een heel ander portret van Jezus dan het portret wat geschilderd wordt in de evangeliën.
Verschillen tussen de drie synoptische evangeliën moeten niet bij voorbaat worden toegeschreven aan het accent dat de respectie-velijke schrijvers ervan wensten te leggen. Het is zeer wel mogelijk dat die verschillen al in de mondelinge tradities die zij kenden, voorkwamen.
Wij moeten er ook van uitgaan dat voor ons moeilijk plaatsbare verschillen tussen de evangeliën door hen die de evangeliën destijds mondeling hoorden voordragen, wel konden worden geplaatst, omdat zij over meer informatie beschikten. We moeten ook verdisconteren dat Jezus dezelfde dingen meer dan eens vertelde en niet altijd met exact dezelfde pointe
De auteurs wijzen erop dat het portret dat van Jezus wordt getekend altijd is verbonden met een visie op de betrouwbaarheid van de evangeliën en die visie staat weer niet los van de wereldbeschouwing die ment heeft. De zoektocht naar de historische Jezus die vanaf de achttiende eeuw ontstaat, had niet tot maken met nieuwe feiten die aan het licht waren gekomen, maar met een verandering in wereldbeschouwing.
Velen geloofden niet langer in een God Die van buiten deze werkelijkheid in deze werkelijkheid ingrijpt. Dat betekende dat men de verslagen van de wonderen bij voorhand als onhistorisch van de hand deed. Dat alleen al leidde uiteraard tot een heel ander portret van Jezus dan het portret wat geschilderd wordt in de evangeliën.
Verschillen tussen de drie synoptische evangeliën moeten niet bij voorbaat worden toegeschreven aan het accent dat de respectie-velijke schrijvers ervan wensten te leggen. Het is zeer wel mogelijk dat die verschillen al in de mondelinge tradities die zij kenden, voorkwamen.
Wij moeten er ook van uitgaan dat voor ons moeilijk plaatsbare verschillen tussen de evangeliën door hen die de evangeliën destijds mondeling hoorden voordragen, wel konden worden geplaatst, omdat zij over meer informatie beschikten. We moeten ook verdisconteren dat Jezus dezelfde dingen meer dan eens vertelde en niet altijd met exact dezelfde pointe
Craig S. Keener, The Historical Jesus of the Gospels, Eerdmans
Publishing, Grand Rapids, Michigan/Cambridge, U.K. 2009; ISBN 978-0-8028-6888-6; pb. 831 pp.,
prijs $52,--.
Terwijl Bart Ehrmann tijdens zijn studie theologie van een
fundamentalistisch christen een agnost werd, werd Graham Keener juist tijdens
zijn studie van een atheïst een christen. Keener wijst op het grote verschil
tussen de apocriefe en canonieke evangeliën. Hij benadrukt dat wij Jezus moeten
zien in de context van het Jodendom van de Tweede Tempel. Daarbij moeten we
wel onder ogen zien dat Jezus als persoon echt uniek was en is en dat niet
alleen in de voorstelling van Zijn navolge-lingen. Wie dat niet wil
verdisconteren, komt nooit tot een echt zicht op de historische Jezus.
In navolging van de biografen uit de oudheid vinden we in de
evangeliën zowel de overdacht van feiten als retorische stilering. Vooral Lukas
doet zich retorisch als een antiek historicus kennen.
Zijn evangelie vormt samen met het boek Handelingen een
tweeluik. Dat laatste boek is in termen van de toen gehanteerde genres geen
biografie maar een historiografie.
Keener stelt dat de kruisiging van Jezus vanuit puur historisch oogpunt gezien onweersprekelijk is, Zijn begrafenis zeer waar-schijnlijk en Zijn opstanding de beste verklaring van de beschikbare feiten. Duidelijk is dat wij altijd bij een grens naderen als het gaat om historische zekerheden waar een christen die weet mag hebben van het innerlijke getuigenis van de Heilige Geest als het gaat om de betrouwbaarheid van de Schrift, overheen is gegaan. Graag had ik gezien dat Keener dit uitdrukkelijk had verwoord. Behoudens deze kanttekening gaat het om een zeer waardevolle studie.
Keener stelt dat de kruisiging van Jezus vanuit puur historisch oogpunt gezien onweersprekelijk is, Zijn begrafenis zeer waar-schijnlijk en Zijn opstanding de beste verklaring van de beschikbare feiten. Duidelijk is dat wij altijd bij een grens naderen als het gaat om historische zekerheden waar een christen die weet mag hebben van het innerlijke getuigenis van de Heilige Geest als het gaat om de betrouwbaarheid van de Schrift, overheen is gegaan. Graag had ik gezien dat Keener dit uitdrukkelijk had verwoord. Behoudens deze kanttekening gaat het om een zeer waardevolle studie.
James D.G. Dunn, Christianity in the Making Volume 1. Jesus Remembered, Eerdmans, Grand Rapids, Michigan/Cambridge, U.K. 2003; ISBN 0-8028-3931-2; hb. 1019 pp.; prijs $58,--
Toch spreekt Dunn vaak aarzelend. Opvallend is in dit verband dat hij begint met de doop van Jezus in de Jordaan en niet bij Diens maagdelijke geboorte. Als hij zegt dat de evangelisten zich dat niet in rechtstreekse zin herinnerd hebben is dat waar, maar er is toch ook het getuigenis van Maria?! We mogen geloven en weten dat de discipelen via Maria van deze zaak hebben vernomen. Als het gaat om de opstanding, gaat Dunn uit van het historisch karakter ervan.
De oudste christelijke getuigenissen laten ons eenparig zien dat de
volgelingen van Jezus van het lichamelijke karakter van de opstanding van hun
Meester overtuigd waren. Zij getuigden van verschijningen en niet van
visioenen. In de lijn van Barth kan Dunn echter ook zeggen dat de opstanding
een gebeurtenis is die zich onttrekt aan geschiedenis als wetenschap. De
vraag is dan: wat wordt daarmee bedoeld?
Immers als je overtuigt ben door de historische gegevens van het
Nieuwe Testament ben je ook overtuigd van het feitelijke en historische
karakter van de opstanding en is het niet mogelijk te stellen dat je wel als
gelovige maar niet als historicus overtuigd bent. Wat Dunn precies aangaande
de historiciteit van de opstanding geloofd, is onduidelijk. Wel geeft hij aan
dat het geloof in Zijn pre-existentie niet bij de historische Jezus behoort.
Door dit alles verschilt het portret wat Dunn van Jezus schildert, ook al hecht hij veel grotere waarde aan het historische karakter van de evangeliën dan meerdere andere nieuwtestamentici doen, toch wezenlijk van het portret dat de evangeliën zelf van Hem geven. Wie op dit punt een doorwrocht ander geluid wil vernemen, wijs ik The Pre-existent Son van Simon Gathercole (Eerdmans, Grand Rapids/Cambridge, U.K. 2006). Gathercole laat zien dat volgens de synoptische evangeliën, Jezus van Zijn pre-existentie heeft getuigd, al is het meer verhuld dan het evangelie naar Johannes.
Robert B. Stewart en Gary R. Habermas (red.), Memories of Jesus: A Critical Appraisal of
James D.G. Dunn of Jesus Remembered, Broadman & Holman Publications, Nashville,
Tennessee 2010; ISBN 978-0-8054-4840-5; pb. 334 pp., prijs $29,99.
Deze studie een kritische appreciatie van boek Jesus Remembered
van James D.G. Dunn. Gewezen wordt op de grote rol die herinneringen innemen
in het boek van Dunn. Wij kunnen volgens hem slechts over Jezus spreken zoals
Hij door Zijn eerste navolgelingen werd herinnerd. In deze appreciatie komt
naar voren dat methodisch het grote manco van Dunn is dat hij niet een relatie
legt tussen deze herinneringen en Jezus zelf. Als herinneringen zuiver en adequaat
zijn zeggen zij namelijk echt iets over Zijn persoon en werk. Op deze wijze functioneren
immers ook getuigenissen voor een rechtsgang. In onderscheid met Bauckham gaat
Dunn niet uitdrukkelijk in op de plaats en betekenis van de ooggetuigen bij het
proces van herinnering. Wanneer Dunn de historiciteit van de geboortegeschiedenissen bekritiseert, gaat het feitelijk om metafysische aanname. Immers ook hier is sprake van herinnering aan Jezus. dat de geboorte-geschiedenissen pas vrij laat een wijdere verspreiding vonden, kan verklaard worden uit de terughoudendheid erover te spreken, terwijl Maria, op wie de informatie daarover terugging, nog in leven was. Dunn aanvaardt de opstanding als de meest logische verklaring van de data.
Belangrijk is ook hier het onderscheid dat Dunn maakt tussen ‘events’, ‘data’ en ‘facts’. ‘Events’ zijn de gebeurtenissen uit het verleden. De ‘data’ zijn de aanwijzingen die er zijn voor een ‘event’. Van tal van ‘events’ zijn geen ‘data’ en zijn dus, ook al zijn ze werkelijk geschied, niet meer voor een latere generatie via onderzoek toegankelijk. Een ‘fact’ is de interpretatie van concrete data die heenwijzen naar een ‘event’. Stephen Davis merkt op dat een dergelijke definitie van ‘fact’ verwarrend is.
Omdat Dunn de opstanding wel een ‘fact’ wil noemen, maar onduidelijk is over het feit of het ook een ‘event’ is, wordt niet helder of hij werkelijke de historiciteit van de opstanding wil aanvaarden. Wie de boeken van Dunn ter hand neemt, moet deze kritische appreciatie niet ongelezen laten.
Paul Barnett, Gospel Truth: Answering the New Atheist
attacks on the Gospels, IVP, Nottingham 2012; ISBN
978-1-84474-594-4; pb. 220 pp., prijs £9,99.
In antwoord op de zogenaamde nieuwe atheïsten geeft de Australische
Anglicaan Barnett dat hun intuïtie terecht is dat wanneer de evangeliën in hun
getuigenis aangaande Jezus niet betrouwbaar zijn, het hart van het
christelijke geloof wordt getroffen. Hij gaat in op de belangrijkste zaken die
in dit verband van belang zijn en laat zien dat wij de evangeliën als een betrouwbaar
getuigenis van Godswege aangaande Jezus Christus mogen zien.
Het feitenmateriaal
als zodanig is allesbehalve ontoereikend. Wie dat wel meent, heeft een houding
tegenover dit materiaal dat ideologisch vijandig is gekleurd. Niet de feiten
als zodanig leidden tot vraagtekens bij de geloofwaardigheid van het
evangelie, maar een houding ten opzichte van die feiten. Dat verschil in
houding kwam overigens al voor in de eerste eeuw na Chr.