woensdag 28 augustus 2013

Mijn herinneringen aan ds. Jac. van Dijk 3 (slot)

Persoonlijke herinneringen
Ik noemde dat ik meester Van Wijk uit Kinderdijk en zijn vader Aaike van Wijk uit Gameren de naam van Van Dijk meer dan eens heb horen noemen. Zelf volgde ik als student meer dan eens via de radio zijn diensten in de Alledagkerk. Ik moet eerlijk zeggen, dat het mij meer dan eens niet meeviel.
Soms was de preek niet veel meer dan een aaneenschakeling van anekdotes en grappen. Daardoor heeft hij meerdere mensen uit de gere­for­meerde gezindte van zich ver­vreemd. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Van Dijk, die fei­te­lijk een tot neer-slachtigheid ge­­neigd karakter had, kon zich op de preekstoel wel eens al te wei­nig beheersen als het ging om het maken van een grap.
Er is ook een andere kant. Eenmaal bezocht ik samen met mijn broers, zussen en vrienden een dienst waarin ds. Van Dijk voor-ging. Het was op een tweede pinksterdag in Slikkerveer. Het moet 1977 of 1978 zijn geweest. Hoe­wel we redelijk op tijd aan-kwamen, was het kerkgebouw al overvol. De preek ging over Efeze 1:13: ‘In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waar­heid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij ge­loofd hebt, zijt verzegeld ge­worden met den Heiligen Geest der belofte.’
Van Dijk begon de preek met te vertellen dat hij de dag ervoor in Den Haag had gepreekt en daar na afloop van de dienst een oud-leerling had gesproken. Van Dijk was namelijk een aan­tal jaren godsdienstleraar geweest. Hij had die oud-leerling gevraagd hoe het met hem ging. Die had geantwoord dat het goed ging. ‘Is er dan wat gebeurd in je leven?’ was de vraag van Van Dijk geweest. De oud-leerling had dat bevestigd. In de tijd dat hij op de middelbare school zat, luisterde hij graag naar Hilversum 3 (toen de popzender) en inmiddels luisterde hij lie­ver naar Hilversum 4 (de zender van klassieke muziek).
Ik weet nog dat ik mij afvroeg wat we hiermee aan moesten. Dat werd direct duidelijk. Van Dijk vertelde dat hij zijn loop­baan als vrijzinnig predikant was begonnen, maar nu rechtzinnig was. Was dat echter het eni­ge, dan zou hij de ellendigste van alle mensen zijn. ‘Dat zou net zijn’, zo zei hij, ‘als even aan het knop­je van de radio draaien en je gaat over van popmuziek op klassieke muziek.’ Zo kan je over­­gaan van oppervlakkige godsdienst op degelijke gereformeerde godsdienst.
Van Dijk haal­­de toen in zijn preek de oudvader Lodensteijn aan. Die heeft eens gezegd dat een onbe­keerd gereformeerd mens in Gods ogen niet beter is dan een atheïst. Dit was de inleiding van de preek waarin aan alle hoorders werd duidelijk gemaakt, dat voor ieder van hen de weder­ge­boorte als een eenzijdig wonder van God nodig was. Het is één van de door mij gehoorde pre­ken die ik mij nog bijna woordelijk kan herinneren.
Later heb ik een enkele keer wel cassettebandjes met preken van Van Dijk in de auto beluis­terd en eigenlijk altijd met instemming. Wie op internet zoekt, vindt daar een aantal preken. Zelf downloadde ik een preek over Jesaja 55:6: ‘Zoekt den HEERE, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is.’ Ik heb die onlangs in de auto op mijn mp3-speler beluis­terd. Het is een klassiek gereformeerde preek met een voluit bevindelijk karakter.
Van Dijk be­klemtoont dat we God pas gaan zoeken, als we Hem kwijt zijn. Wie echt iets kwijt is en nodig heeft, blijft zoeken, totdat hij gevonden heeft. Als zien we dat als wij God kwijt zijn niet, wanneer wij Hem gevonden hebben, gaan we verstaan dat Hij ons zocht en wij gevonden wer­den. Zowel het eenzijdige werk van God, als het klemmende appèl God te zoeken komen in die preek voluit tot hun recht. Wie een bijbelse preek wil horen, kan ik aanraden naar deze preek te luisteren.
 
Levensavond
Toen hij zeventig jaar was schreef Van Dijk op aandrang van zijn vrouw en op verzoek van uit­­geverij Callenbach een soort auto­bio­grafie. Na zijn emeritaat kreeg Van Dijk in toe­ne­men­de mate last van depressiviteit. Zijn vrouw zag goed in, dat schrijven over het eigen leven daarbij als medicijn kon functioneren. Van Dijk gaf deze bundel de titel mee Het nooit ver­lo­ren vergezicht.
Het is een rommelig en weinig samenhangend boek. Een boek helemaal in de stijl van Van Dijk, vol met anek­do­ten. Vooral ook een boek waarin doorklinkt dat Van Dijk zich door God vastge-grepen wist en dat daarom het vergezicht ontstond op de stad die fun­da­menten heeft. Een vergezicht ook dat bleef, al kon Van Dijk er aan het einde van zijn leven niet altijd bij.
Heel zwaar kwamen zijn amb­­telijke tekorten op Van Dijk af. Zijn wandel voor het aangezicht was lang niet altijd wat het had moeten zijn. Het enige wat overbleef was dat het bloed van Christus echt van alle zonden reinigt. Daarom sprak dit boek mij zo aan, ook al laat ik bepaalde in­zichten, zoals dat heet, voor rekening van de schrijver.
Er verschijnen nog al eens levens­be­schrij­vingen over predi­kanten en kinderen van God, waar­in de beschreven per­soon het na zijn b­­ekering zo ongeveer altijd goed lijkt te hebben ge­daan. Ik denk in dit verband aan Lina van der Kolk. Deze christin die toen reeds een hoge leef­tijd had bereikt, leerde ik kennen in de tijd dat ik in Opheusden stond. Formeel behoorde zij tot de Gereformeerde Gemeente in Nederland van Opheusden. Nog voordat deze gemeente in de jaren vijftig van de vorige eeuw scheurde, was zij echter thuis gaan lezen.
Lina van der Kolk had een zwakke ge­­­­­zondheid en de afstand van haar woning naar het kerkgebouw werd voor haar, die op zon­dag van geen enkel ver­voersmiddel gebruik wilde maken, wat lang. Wat haar feitelijk het zwaarst woog, was de ver­kil­ling van het kerkelijke leven. Zij was om die reden er meer en meer tegenop gaan zien naar de kerk te gaan.
Zij zei mij eens: ‘Er blijft zoveel overeind staan wat onderste boven moet. Predikanten die te hoog met zichzelf staan. Ambts­dragers en be­keer­­de mensen die op een voetstuk worden gezet en onbekeerde kerk­gangers die om hun recht­­­zinnig­heid en dege-lijkheid worden geprezen.’
Welke kanttekening je ook bij Het nooit verloren ver­ge­zicht van Van Dijk zou kunnen plaatsen, deze kant­teke­ningen niet. Van Dijk spaarde geen mensen en hij spaarde vooral zichzelf niet. Daarom bleef voor hem in de avond van zijn leven alleen maar over:
Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den Heer', godvruchte schaar, houd moed!
Hij is getrouw, de bron van alle goed.
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer'.