Posts tonen met het label Romeinen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Romeinen. Alle posts tonen

donderdag 1 juni 2017

Een mooi commentaar op de eerste acht hoofdstukken van de brief aan de Romeinen

Als studenten of predikanten mij vragen naar een commen-taar dat zowel academisch is als behulpzaam voor de predi-king noem ik altijd de Concordia Commentary. Hoge acade-mische kwaliteit paart zich hier met bruikbaarheid voor de prediking. De auteurs van deze serie zijn allen lutheranen die de Bijbel als Gods stem erkennen en zich van harte ver-bonden weten met de lutherse belijdenis. 
Nu hebben de lutherse en gereformeerde belijdenis veel gemeen­schap­pelijk. Verschillen zijn er vooral als het gaat om de sacramenten.Van Luther zelf kunnen we zeggen dat zijn leer het potentiële gevaar van sacramentalisme heeft. Bij menige navolger van Luther is dat gevaar groter of zelfs een realiteit. 
Wie de com­men­taren uit deze serie Concordia Commentary gebruikt, moet zich hiervan bewust zijn. Het geldt zeker voor de delen over de nieuwtestamentische brieven. Gedoopt zijn en gelovig zijn lijken soms samen te vallen. Dan nog blijft er veel goeds over voor wie dit sacramentalisme uitfiltert. 
Temeer omdat in de Concordia Commentary in de lijn van Luther naar voren komt dat het verbonden zijn met Christus een existentieel karakter heeft. Beide zaken zijn terug te vinden in het commentaar dat Michael P. Middendorf op de brief aan de Romeinen schreef. Een commentaar dat in twee delen verscheen en waarvan in het eerste deel de hoofd-stukken Ro­meinen 1-8 worden behandeld. 
In deze recensie beperk ik mij tot het eerste deel. Dit deel bevat ook een uitvoerige inleiding op deze zo belangrijke brief van Paulus. Zoals de meeste exegeten gaat Middendorf ervan uit dat de lezers van deze brief in meer­derheid christenen waren van heidense achtergrond met een substantiële Joodse minderheid. Dat verklaart de aandacht van Paulus voor de blijvende betekenis van het Joodse volk in het licht van het ongeloof van het grootste deel ervan in het heden.
Van belang is wat Middendorf in zijn inleiding schrijft over her-meneutiek. Hij wijst de moderne arrogantie van een autonome rede van de hand. Tegen het postmodernisme houdt Midden­dorf vast aan een objectieve betekenis. Taal maakt commu-nicatie mogelijk. Dat geldt ook voor teksten uit het verleden en zeker de Bijbeltekst. 
De exegese heeft als doelstelling datgene wat de Bijbel-schrijver bedoelde – en dat is in het geval van de brief aan de Romeinen Paulus – op het spoor te komen. Als wij de fun-damentele uitgangspunten van Paulus over God en de mens en het geloof in Christus delen, verruimt dat zeer onze moge-lijkheden om Paulus op de juiste wijze te verstaan.
Zonder waarheidselementen in het nieuwe perspectief op Paulus te ontkennen, houdt Midden­dorf vast aan de klassiek reformatorische visie dat de rechtvaardiging door het geloof een soteriologische categorie is. Van fundamenteel belang is het juiste zicht op de plaats van de wet bij Paulus. De wet is bovenal een belichaming van waarheid, maar ze geeft aan de zondige mens niet de mogelijkheid rechtvaardig te zijn. 
De brief aan de Romeinen maakt ons duidelijk dat het recht-vaardig zijn voor God te maken heeft met vrijspraak in Gods gericht en daarmee verbonden persoonlijke toegang tot God. Dit goddelijke perspectief is gerelateerd aan de verlorenheid van de mens als een universele categorie. In dit verband spreekt Middendorf terecht over het antropologisch pessi-misme van Paulus. Een pessimisme dat hem onder­scheidt van het (proto)rabbinale Jodendom.
Met betrekking tot de gerechtigheid van God waarvan in de brief aan de Romeinen sprake is, stelt Middendorf dat wij aller-eerst moeten denken aan het goede nieuws van Gods recht-vaardigheid in actie. Dat is Gods heilrijk handelen. Het woord hislatèrion in Rom. 3:25 wordt door de auteur opgevat als verzoenend offer en dan verzoenend in de zin dat de toorn van God erdoor wordt weggenomen. Hij wijst erop dat dit woord in de Septuaginta de vertaling is van het verzoendeksel. 
Met instemming constateer ik dat Middendorf meer dan menig ander nieuw­testamenticus het belang van de offerdienst voor het verstaan van de boodschap van Paulus onderstreept. Ik noem in dit verband ook zijn verstaan van de uitdrukking peri hamartias in Rom. 8:3. Zonder te bestrijden dat dit ‘vanwege de zonde’ of ‘omwille van de zonde’ kan betekenen, brengt hij onder de aandacht dat hiermee in de Septuaginta het zondoffer wordt aangeduid. Hij bepleit dan ook de vertaling ‘als een zondoffer.’
In de brieven van Paulus neemt de uitdrukking ‘het geloof van Christus’ een belangrijke plaats in. De eeuwen door is deze uitdrukking verstaan als het geloof in Christus. De Griekse geniti­vus van Christus wordt als een genitivus objectivus opgevat. In de twintigste eeuw is door meer­dere nieuwtesta-mentici gepropageerd dat het om een genitivus subjectivus gaat. Dan betekent de uitdrukking ‘het geloof van Christus’ ‘de trouw van Christus’. 
Middendorf wijst erop dat de kerkvaders voor wie Grieks de eerste taal was en die in de tijd veel dichter bij de apostelen stonden dan wij, nooit die gedachte hebben gehad. Het feit dat in de brieven van Paulus het geloof als geloof in Christus steeds tegenover de werken van de wet staat, is een door-slaggevende reden om aan een genitivus objectivus de voorkeur te geven. 
Nergens laat het Nieuwe Testament zich expliciet uit over de vraag of kinderen gedoopt mogen worden. Is het dopen van kinderen een ontwikkeling die hoe oud ze ook mag zijn, pas in de na-apostolische tijd is opgekomen? Deze veel voor-komende gedachte wordt door Middendorf bestreden. Ook kinderen van gelovigen werden bij de gemeente gerekend en konden daarom de doop als sacrament van intrede in de kerk ontvangen. 
De doop van kinderen sloot aan bij de besnijdenis van jongetjes op de achtste dag. Daarom is de doop van kinderen nooit een dis­cussiepunt in de Vroege Kerk geweest. Ik wijs er nog op dat als Tertullianus zijn voorkeur uitspreekt kinderen normaal gesproken ongedoopt te laten, dat niet te maken heeft met be­zwa­ren tegen het dopen van kinderen als zodanig, maar met zijn vrees dat de doop die tot een heilige wandel verplicht, ontheiligd zou worden. Daarom achtte hij uitstel beter.
Romeinen 6-8 laten ons zien dat een christen niet meer onder de macht van de zonde, de wet en de dood is, maar dat die de gelovigen toch nog beïnvloeden. Gelovigen zijn bevrijd van de slavernij van de wet en de zonde, maar toch moeten zij tot hun dood toe tegen de zonde strij­den. 
Vooral vanwege de goede bespreking van Romeinen 7 is de commentaar van Midden­dorf de moeite waard. Hij weerlegt dat het 'ik' in Rom. 7:7-26 niet op Paulus zelf zou slaan. In Rom. 7:7-13 kijkt Paulus vanuit het christelijke heden terug op zijn farizese verleden. Rom. 7:14-26 tekent de strijd van Paulus als christen.
Middendorf sluit hier aan bij James D.G. Dunn. Dunn is één van de verdedigers van het nieuwe perspectief, maar geeft als het gaat om Romeinen 7 een zeer klassiek geluid. In onder-scheid van Dunn verbindt Middendorf het woord nomos in alle gevallen waar het voorkomt, met de Pentateuch en de mozaïsche wetgeving. 
Als het gaat om het feit dat Paulus in Rom. 7:14-26 spreekt als christen noemt Middendorf ook de uitdrukking ‘inwendige mens’. De manier waarop Paulus elders deze uitdrukking gebruikt, laat zien dat het gaat om een mens die met Christus verbonden is. 
Middendorf laat zien dat Rom. 8:1-4 zowel het voorafgaande afsluit, als het erna opkomende inleidt. De commentaar van Middendorf op het eerste deel van de brief aan de Romeinen loopt uit op een bespreking van Rom. 8:31-39. De passage die bekend staat als het zegelied van de apostel Paulus. 
Met betrekking tot ‘deze dingen’ in Rom. 8:31 merkt Middendorf op dat wij daarbij moeten denken aan alles wat aan deze passage vooraf is gegaan. Hij brengt ook naar voren dat de uitdrukking ‘voor ons’ in Rom. 8:31, 32 en 34 in alle ge-vallen een forensische klank heeft. God neemt het als Rechter Die ons heeft vrijgesproken voor ons op. 
Nogmaals: Middendorf biedt een diepe uitleg van de brief aan de Romeinen. Het eerste deel eindigt, zo geeft hijzelf aan, op een bergtop in de brief aan de Romeinen. Zoals het eerste lezers nieuwsgierig zal hebben gemaakt naar wat nu nog volgt, kan het ons nieuwsgierig maken naar het tweede deel van de commentaar van Middendorf op de brief aan de Romeinen.

Michael P. Middendorf, Romans 1-8, Concordia Commentary (Saint Louis: Concordia Publi­shing House, 2013), hb. xxxix + 802 p., $54,99 (ISBN 978-0-7586-3882-3)

zaterdag 1 november 2014

Commentaren op de brief aan de Romeinen

Inleiding
De brief aan de Romeinen neemt onder de boeken van de Bijbel een bijzonder plaats in. Dat maakt ook de werking ervan in de kerkge­schie­denis duidelijk. In het leven van Augustinus vond een doorbraak plaats toen hij de Bijbel open­sloeg bij Rom. 13:13-14: ‘Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen; niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkameren en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; Maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden.’ Voor het verstaan van de Schrift als geheel, is voor Augustinus de brief aan de Romeinen steeds be­langrijker geworden.
De kerkvader is door het intensief bestuderen van de brief aan de Romeinen anders gaan denken over de ver­houding tussen de menselijke wil en Gods genade. De wil is niet vrij, maar verkeerd. Alleen Gods genade kan een mens tot het geloof brengen en bij het geloof behouden. Dit inzicht van Augustinus is weer heel na­druk­ke­lijk door de Reformatie en in het bijzonder de gerefor­meerde Reformatie opgenomen.
Luther kwam tot zijn reformatorische inzichten, toen hij als doctor in de godgeleerdheid en hoogleraar in de theologie aan de univer-siteit van Wittenberg de brief aan de Romeinen bestu­deerde, met het oog op colleges die hij gaf. In de voorrede op een herdruk van zijn Latijnse wer­ken in 1545, vertelt Luther hoe hij worstelde met de zinsnede uit Rom. 1:17 ‘de gerech­tig­heid van God.’
Ik geef Luther zelf het woord: ‘Dag en nacht worstelde ik, totdat ik eindelijk de samen­hang zag tussen de gerechtigheid van God en de uitspraak: de rechtvaardige zal door het ge­loof leven. Ik begon tenslotte te verstaan dat die gerechtigheid Gods, die door het evan­ge­lie geopen­baard wordt, passief is, door welke ons de barm-hartige God door het geloof recht­­­vaardigt, zoals geschreven staat: ‘De recht­vaar­dige zal uit het geloof leven.’ Daar ge­voelde ik mij geheel en al opnieuw geboren en door een open deur trad ik het paradijs zelf bin­nen. De ge­hele Schrift kreeg voor mij een nieuwe bete­ke­nis. (…) Met zo grote haat als ik te­­voren dat woord ‘gerechtigheid Gods’ gehaat had, met zo’n grote liefde kreeg ik het lief als het aller­liefste goed. Zo is mij dit woord van Paulus inder­daad een poort tot het paradijs ge­worden.’
De Reformatoren hebben gesteld dat de brief aan de Romeinen de sleutel biedt om de gehele boodschap van de Schrift te leren verstaan. Paulus geeft in deze brief aan de gemeente van Rome die nog nooit door hem was bezocht een samenvatting zijn apostolische verkondiging.

Arland J. Hultgren, Paul’s Letter to the Romans: A Commen-tary, Eerdmans, Grand Rapids, Michigan/Cambridge, U.K. 2011; ISBN 978-0-8028-2609; hb. 804 pp.; prijs $60,--.
Arland J. Hultgren, hoogleraar Nieuwe Testament aan het Luther Seminary te St. Paul, Minne­sota schreef een uitgebreid commen-taar op de brief aan de Romeinen. Hij laat zien dat het hoofddeel van deze brief uit drie delen bestaat met Rom. 9-11 als centrum en wijst erop dat de opties van een gelegen­heids­brief of theo-logisch traktaat geen mogelijkheden zijn die el­kaar uitsluiten.
Wat Paulus schrijft over de relatie tussen sterken en zwakken in de gemeente hoeft niet te wijzen op een verschil in inzicht tussen hem en de geadresseerden. De rustige toon waarop Paulus deze zaak aan de orde stelt, wijst er eerder op dat hier sprake is van een ge­za­men­­lijk gedeelde zienswijze die door Paulus nog eens wordt onderstreept. Hultgren be­strijdt dat Paulus bij de werken der wet slechts aan de zogenaamde ceremoniële aspecten van de wet zou denken.
Het woord ilastèrion uit Rom. 3:25 vertaalt Hultgren met ‘ver-zoendeksel’. In de Septuaginta heeft dit woord inderdaad deze betekenis. Ik zou niet willen ontkennen dat die notie hier mee­speelt, maar het toch daartoe niet willen beperken. Dan verdient de vertaling van de Staten­ver­taling ‘verzoening’ de voorkeur.
De Engelse taal heeft dan de mogelijkheid om ex­pliciet dui­delijk te maken dat het daarbij gaat om het wegnemen van Gods toorn door, zoals King James Version doet, met ‘propitiation’ te verta-len. Deze zienswijze vinden we reeds in de Vul­­gata van Hiëronymus.
De wijze waarop Hultgren het oordeel van Paulus over homo-seksualiteit bespreekt, is uiter­ma­te onbevredigend. Volgens hem had men in de Bijbelse tijden niet de kennis van seksuele oriën­ta­tie zoals wij die hebben, en doet de Bijbel er dan ook geen uit-spraak over. Daarom is naar zijn overtuiging een homo­sek­suele relatie gebaseerd op wederzijdse trouw van hen die homosek-sueel georiënteerd zijn, acceptabel.
Bij de opvatting dat men in de oudheid niet wist dat een homo-seksuele oriëntatie diep gewor­teld kan zijn, vallen al vragen te stellen. Veel belangrijke is dat de Bijbel geoorloofde seksua­liteit altijd relateert aan de scheppingsorde en aan het hu­we­lijk tus­sen man en vrouw. Seksua­li­teit buiten het huwelijk is altijd een vorm van hoererij. Daarbij gaat het Nieuwe Testament veel strikter dan het Oude Testament uit van het mono­game huwelijk. De schep-pings­orde is door Christus alleen maar geïnten­si­veerd in plaats van opgeheven.
Paulus gebruikt niet alleen in de brief aan de Romeinen maar ook in zijn andere brieven meer dan eens de uitdrukking ‘het geloof van Christus’ voorafgegaan door een voorzetsel. De eeu­wen door is deze uitdrukking opgevat als ‘het geloof gericht op/in Christus’. Vanaf de twin­tigste eeuw wordt in meerdere commentaren de zienswijze verdedigd dat het in deze uitdruk­king gaat om de trouw van Christus. Aan de hand van een keur van argumenten laat Hultgren zien dat de tradi­tionele opvatting de voorkeur heeft. Bij Paulus is ‘doen’ (poieoo) verbonden met de werken van de wet in tegenstelling tot het geloof. Dat is gericht op Jezus Christus.
In Rom. 5:12-21 vinden we de tegenstelling tussen velen of allen aan de ene kant en één aan de andere kant. Wat wil het nu zeggen dat, als in Rom. 5:18 wordt gesteld dat de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking komt, iedereen wordt behou-den? Hultgren beantwoordt deze vraag positief. Echter, daarom doet hij geen recht aan wat Paulus schrijft over de nood­zaak van het geloof en de realiteit van de toekomende toorn waarvan de mens moet worden verlost.
Calvijn suggereert bij de uitleg van deze tekst dat het zou gaan om het aanbod van genade, al wijst hij er nadrukkelijk op dat slechts zij die geloven in de rechtvaardiging delen. Tot dat laatste beperken zich de kanttekeningen van de Statenvertaling. De uitleg van Calvijn is niet geheel over­tuigend.
Heel nadrukkelijk staat er namelijk dat de ‘allen’ over wie het gaat metterdaad de­len in de rechtvaardiging. Daarom verdient hier de zienswijze die onder andere door Charles Hodge is verdedigd de voorkeur, namelijk dat het gaat om allen die Christus toe­be­horen. Chris­­­tus staat als hoofd van de nieuwe mensheid tegenover Adam als hoofd van de oude mens­heid.
Ten aanzien van Rom. 7 neemt Hultgren het op voor de ziens-wijze dat Rom.7:7v op zijn minst ten dele autobiografisch is en dat ook zij die in Christus zijn nog altijd tegen het vlees hebben te strijden, ook al woont de Geest van God in hen. In zijn bespreking van de teksten over de verkiezing stelt Hultgren de vraag of de verkiezing persoonlijk is dan wel collectief niet uitdrukkelijk aan de orde, maar in zijn bespreking gaat hij er feitelijk vanuit dat het eerste het geval is en dat Gods genade voorafgaat aan het menselijk geloof.
Al met al gaat het hier om een commentaar dat ik met gemengde gevoelens heb gelezen. Aan de ene kant valt het op door grote linguïstische bekwaamheid en verdediging van meerdere klas-sieke zienswijzen. Aan de andere kant blijkt de auteur toch uit-eindelijk uit te gaan van de alverzoening en capi­tu­leert hij in zijn kijk op homoseksualiteit voor het moderne levens­ge­voel.

Frank. J. Matera, Romans, Padeia Commentaries on the New Testament, Baker Academics; Grand Rapids, Michigan 2010; ISBN 978-0-8010-3189-2; pb. 382 pp.; prijs $30,--.
Evenals Hultgren wijst Matera, hoogleraar Nieuwe Testament aan de Katholieke Universiteit van Amerika, erop dat wij de brief aan de Romeinen in drie delen moeten verdelen. Matera laat er in zijn uitleg geen misverstand over bestaan dat Paulus alle vormen van homoseksua­li­teit afwijst. Uitgangspunt is voor Paulus de schep-pingsorde. Matera gaat niet mee met het nieu­we perspectief. Bij de rechtvaardiging gaat het om Gods genadig handelen in Christus uit enkel genade.
Omdat Matera, Paulus heel erg voor zichzelf laat spreken, zijn er nauwelijks zaken te noemen waar zijn rooms-katholieke achter-grond een belemmering blijkt te zijn voor het verstaan van de brief aan de Romeinen. Opmerkelijk vond ik dat Matera als rooms-katho­liek exegeet erop wijst dat het spreken van Paulus over de verkiezing in Rom. 9 niet alleen een collectief maar ook een per­soonlijk aspect heeft.
Bij de Joden die in het geloof Jezus als de Christus belijden, gaat het niet alleen om een groep tot wie deze prediking komt, maar ook en tenslotte vooral om per­so­nen die daaraan gehoor hebben gegeven en dat laatste is enkel toe te schrijven aan Gods roe­ping. Er zijn gereformeerde exegeten die hier een minder helder geluid laten horen dan Matera.
Wel teken ik hierbij aan dat hij de tweede helft van Rom. 7 ziet als een tekening van de mens voordat hij deelt in Gods genade. Evenals andere exegeten meent Matera dat Paulus zich niet in de laatste plaats in Adam verplaatst. Elk gedeelte dat hij be­spreekt, opent Matera met een inleiding. Daar­na volgt een bespreking waar­bij Paulus op de voet wordt gevolgd. Er wordt afgesloten met een weergave van de zaken uit het besproken ge­deelte die van theologisch belang zijn. Deze weergave maakt deze commentaar heel toe­gankelijk.

Paul Barnett, Romans: The Revelation of God’s Righteous-ness, Christian Focus Publica­tions, Fearn, Ross-shire, Schot­land 2003; ISBN 1-85792-727-3; pb. 393 pp.; prijs ₤8,99.
De Australische anglicaanse bisschop en nieuwtestamenticus Paul Barnett schreef in de serie Focus on the Bible een deel op de brieven van Paulus aan de Romeinen en op de eerste brief aan de ge­meente van Korinthe. In deze serie wordt geen uitleg vers voor vers gegeven, maar worden tel­­kens enkele verzen samen-genomen. Het gaat om niet al te uitvoerige commentaren die een goede introductie willen geven in de betekenis van de tekst.
Barnett gaat ervan uit dat de brief aan de Romeinen geschreven is aan christenen te Rome, verspreid over meerdere huis­ge­meen­ten waarvan sommigen overwegend joodse gelovigen bevatten. Hij meent dat na de ver­drij­ving van de joden en daarmee ook van de joodse christenen uit Rome, Petrus opnieuw het fun­dament van de christelijke gemeente aldaar heeft gelegd. Voor deze visie op de be­te­kenis van Petrus voor de gemeente van Rome lijkt me geen grond te bestaan.
Barnett schenkt aandacht aan het zogenaamde nieuwe per-spectief op Paulus. Hij noemt als winstpunt dat meer aandacht is gekomen voor de context waarbinnen Paulus over de recht­vaar­­­diging schreef, namelijk de eenheid van joden en heidenen bin-nen de gemeente van Chris­tus. Zijn bezwaren overwegen echter.
Opvallend is dat Paulus met betrekking tot de recht­­­vaardiging vooral de noodzaak ervan voor joden beklemtoont. Recht-vaardiging is vrij­­spraak van schuld en straf op grond van het werk van Christus. Deze vrijspraak is ook de basis van de zekerheid van het geloof.
Barnett wijst erop dat wij het evangelie alleen zuiver kunnen bewaren als we zowel van de historiciteit van de opstanding van de Heere Jezus Christus als van de zondeval van Adam uit­gaan. Barnett laat zien dat Paulus in zijn ethische vermaningen nauw aansluit bij het onder­wijs van de Heere Jezus Christus.
Zijn spreken over de liefde als de vervulling van de wet, sluit aan bij de samenvatting van de wet gegeven door de Heere Jezus Christus; zijn oproep geen kwaad voor kwaad te vergelden bij de Bergrede en zijn beroep om zich aan de overheid te onderwerpen bij de woorden van de Heere Jezus: Geef de keizer wat des keizers is.
Ver­mel­denswaard acht ik de opmerking van Barnett dat ‘God’ het woord is dat het meest in de brief aan de Romeinen voorkomt, gevolgd door die van ‘Christus’, ‘wet’ en ‘zonde’. Hier zegt de fre-quentie al veel over de inhoud. Het evangelie is op God gericht en heeft Christus als in­houd die verlost van de vloek van de wet en de zonde.