Posts tonen met het label puriteinen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label puriteinen. Alle posts tonen

maandag 29 februari 2016

Puriteinse theologie

Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw is er in de Engelstalige wereld sprake van een her­nieuwde oriëntatie op de puriteinen in de overtuiging dat hun geschriften actuele betekenis hebben. Tal van werken van puriteinse schrijvers zijn herdrukt waaronder meerdere her­druk­ken van edities van hun complete werken uit de negentiende eeuw. Niet in de laatste plaats moeten hierbij de uitgeverijen The Banner of Truth en Soli Deo Gloria (een aantal jaren gele­den overgenomen door Reformation Heritage Books) worden genoemd.
Deze hernieuwde be­langstelling heeft ook de wetenschappelijke studie van het puritanisme krachtig bevorderd, al is het bepaald niet zo dat iedere wetenschapper in dit vakgebied de overtuiging deelt dat de puriteinen relevant zijn voor onze eigen situatie. Twee weten­schap­pers van wie dit zonder meer wel geldt, zijn Joel R. Beeke en Mark Jones. Joel R. Beeke heeft meerdere boeken en tal van artikelen over het puritanisme en de puri­teinen op zijn naam staan. Mark Jones promo­veerde op een studie over de christologie van de puritein Thomas Goodwin.
Bij uitgeverij Reformation Heritage Books verscheen een co-productie van beiden die feitelijk gezien moet worden als een dog-matiek gebaseerd op de geschriften van de puriteinen. De onder-titel “Doctrine for Life” maakt duidelijk dat voor puriteinen leer-stellige kennis geen doel op zich was, maar ten dienste stond van en gericht was op de praktijk van de godzaligheid.
A Puritan Theology: Doctrine for Life is een goudmijn. In zestig hoofdstukken worden de in­zichten van de puriteinen op alle ter-reinen die in een dogmatiek aan de orde plegen te ko­men, weer-gegeven. De laatste hoofdstukken zijn geordend onder de titel “Theology in Prac­tice”. Voor de puriteinen – en trouwens ook voor de mannen van de Nadere Reformatie – vormde de ethiek in de zin van de praktijk van de godzaligheid een onlosmakelijk bestanddeel van de dogmatiek.
Beeke en Jones zijn niet alleen zeer goed thuis in de puriteinen zelf, maar zij hebben daarnaast ook vruchtbaar gebruikt van de secundaire literatuur die de laatste tien­tal­len jaren over de puri-teinen zijn verschenen. Bij sommige thema’s geven zij de inzich­ten van slechts één puriteinse theoloog weer, terwijl in andere hoofd-stukken meerdere puriteinen aan het woord komen. In het hoofdstuk over Owen en zijn zienswijze op ge­meenschap met de Drie-eni­ge God wordt terecht gesteld dat men niet in het algemeen kan beweren dat  de Kerk van het Westen meer nadruk legt op de eenheid van God en die van het Oosten meer op de drie afzonder-lijke personen in de Drie-eenheid.
In de inleiding wordt een korte plaatsbepaling van het puritanisme gegeven. Het puritanisme wordt gedefinieerd als een beweging die een verdere hervorming van de Kerk van Engeland voorstond. Beeke en Jones zien evenals anderen twee mogelijke eindpunten van deze beweging: óf 1662, het jaar dat 2000 predikanten de Kerk van Engeland verlaten, óf 1689, het jaar van de afkondiging van de Toleration Act door William en Mary. Terecht wordt aangegeven dat zo’n eindpunt iets betrekkelijks heeft, want de puriteinse theo-logie en godsvrucht leefde voort onder hen die de Kerk van Enge­land hadden verlaten.
Iets nadrukkelijker dan de auteurs in hun inleiding doen, zou ik aan willen geven dat het puritanisme twee focussen had, namelijk ver-sobering van de Kerk van Engeland in liturgie en vernieuwing of verandering in kerkregering en daarnaast een beleefde godzalig-heid die alle terreinen van het leven doortrok. Uitgaande van de laatste vorm van puritanisme kunnen we een aantal theologen die niet alleen met een episcopale vorm van kerkregering konden leven, maar ook aan een gematigde vorm ervan de voorkeur gaven, tot het puritanisme worden gerekend.
Te denken valt aan Lewis Bayly, James Ussher, de aarts­bisschop van Argmah, en Edward Reynolds, die in 1662 de Kerk van Engeland niet verliet en die zijn loopbaan eindigde als bisschop van Norwich. Een gemis is dat in het hoofdstuk ge­wijd aan de kerk-regering deze mannen niet aan het woord komen.
Wel brengen Beeke en Jones in meerdere hoofdstukken de grote betekenis van William Perkins naar voren. Hij moet als de vader van het puritanisme worden gezien dat de na­druk legde op de bevordering van een doorleefde praktijk van godzaligheid waarbij hij kon aan­­sluiten bij accenten die al gelegd waren door mannen als Richard Greenham en Henry Smith.
Er wordt op gewezen dat van geen puriteinse auteur zowel binnen Groot-Brittannië als daarbuiten in de zeventiende zoveel werken zijn verspreid als van Perkins. Hij was ook de eer­ste gereformeerde theoloog wiens werken een bredere verspreiding kregen dan die van Cal­vijn. De auteurs laten zien dat de verdienste van Perkins vooral daarin bestond dat hij voor­­zag in de grote behoefte aan expli­ciet stich­telijke of devotionele werken waarvan er dan toe van protestantse zijde nau­welijks waren; iets waarbij in ons land dr. W.J. op ’t Hof de vin­ger heeft gelegd.
Tussen de puriteinen was variatie. Een man als John Goodwin wordt, alhoewel hij in zijn visie op de verkiezing arminiaans was, vanwege zijn nadruk op de praktijk van de godzaligheid tot het puritanisme gerekend. Baxter, die één van de meest gelezen schrijvers was uit de latere fase van het puritanisme, dacht anders over de rechtvaardiging dan de hoofdstroom van de ge­re­­for­meerde theologie. Hij en Owen hebben daarover uitvoerig gepole­miseerd.
Terecht onder­strepen Beek en Jones dat de overgrote meerder-heid van de puriteinen in theologisch opzicht als vertegenwoor-digers van de gereformeerde orthodoxie kunnen worden gezien. Daarbinnen werden verschillende accenten gelegd. Daarbij zou ikzelf expliciet willen opmerken dat die niet altijd puur theologisch kunnen worden geduid, maar ook te maken hadden met verschil in karakterstructuur. Zo was Stephen Charnock sterk analytisch, terwijl bij Thomas Goodwin het emo­tionele aspect veel meer naar voren komt.
Bij verschil in theologische accenten kunnen we denken aan kwes-ties als supra- of infra­lap­sa­ris­me. De meeste puriteinen waren infralapsarisch. Perkins daarentegen was een supralap­sa­riër, even-als de nauw aan de puriteinen verwante Schotse theoloog Samuel Rutherford. Beek en Jones brengen naar voren dat Perkins – hetzelfde geldt ook voor Rutherford – zijn supra­lapsarisme com-bineerde met een indringend appèl op onbekeerden.
Terwijl de meeste pu­ri­tei­nen de verzegeling met de Heilige Geest chronologisch scheidden van de weder­ge­boorte, bracht Owen naar voren dat een dergelijke scheiding exegetisch niet houdbaar was. De meest significante verschillen waren er op het terrein van de kerkregering. Deze ver­schil­len kwamen aan het licht in de jaren veertig en vijftig van de zeventiende eeuw. Tegenover een pres­byteriaansgezinde meerderheid stond een significante congre-gationalis­tische minderheid.
Zelf werd ik zeer geboeid en getroffen door de hoofdstukken over de prediking bij de puri­teinen. Dan denk ik niet zozeer aan hun preekmethode met een driedeling in uitleg, daaruit afgeleide leer-stelling en toepassingen. Het lijkt mij niet verstandig die zomaar te kopiëren en eerlijk gezegd heb ik daarvan ook nog nooit een voor-beeld gezien. Bezwaar is dat op die manier de tekst zelf soms wat ondersneeuwt.
Ik denk wel aan de inhoud van hun prediking met de vele ver­wij-zingen naar de Schrift en de grote nadruk op toepassingen voor verschillende hoorders. Vooral is de gloedvolle wijze waarop Christus voor de hoorders wordt uitgeschilderd en aan de hoorders wordt voorgesteld met een appèl op onbekeerden en woor­den van troost en be­moe­diging voor bekeerden, voorbeeldig.
Ik wijs dan in het bijzonder op het hoofdstuk over Bunyan en de prediking tot het hart. Ik noem ook het hoofdstuk over Flavel en het komen tot Christus. Zowel zij die zich voor het eerst willen oriën-teren op de puriteinen (iets waar ik degenen die dat nog niet deden, alleen maar toe wil aansporen) als zij die al met de puri­tei­nen vertrouwd zijn, zullen van het aanschaffen A Puritan Theology: Doctrine for Life geen spijt krijgen.

Joel R. Beeke en Mark Jones, A Puritan Theology: Doctrine for Life, Grand Rapids, Michigan: Reformation Heritage Books, 2012; 1060 pp.; ISBN 978-1-60178-166-6; $ 45,00, € 50,99.

vrijdag 22 januari 2016

Wat kunnen we van de theologen van Princeton leren?

Het lezen van boeken om geestelijk en theologisch te worden gevormd
In de wetenschap dat het lezen van goede boeken één van de middelen is die God gebruikt om zicht te geven op de betekenis van het evangelie stimuleer ik gemeenteleden daartoe. Zijn zij dat niet gewend, dan pleeg ik hen te wijzen op de geschriften van de Anglicaanse bisschop J.C. Ryle, de negentiende-eeuwse oefe-naar Wulfert Floor en de jong overleden christelijke gere­for-meerde predikant F. Bakker. De inhoud van deze geschriften is bijbels en de presen­tatie helder.
Met dit advies probeer ik in ieder geval indirect al aan te geven dat wij van men­sen van ver­schillende achtergrond iets kunnen leren. Voor sommigen blijft het niveau van ver­woording in deze geschriften het maximum wat zij kunnen bereiken. Anderen blij-ken na be­trek­kelijk korte tijd ook met vrucht De Redelijke Godsdienst van Wilhelmus à Brakel of de Viervoudige staat van Thomas Boston te kunnen lezen.
Als het gaat theologen uit de geschiedenis van Kerk van wie wij iets kunnen leren, dan zijn er bepaalde perioden en bepaalde theologen die eruit springen. Naar mijn diepe overtuiging hebben weinigen zo’n diep inzicht gehad in het feit dat een kind van God zichzelf telkens weer voelt falen en dat hij daarom telkens weer op het Lam teruggeworpen wordt als H.F. Kohl­brugge. 
Gaat het om het beantwoorden van zielenvragen en om de prak-tijk van de god­zalig­heid in de breedste zin van het woord, dan denk ik aan de puriteinen en de mannen van de Nadere Refor-matoren. Zeker studenten in de theologie kunnen alleen maar tot hun schade deze geschriften ongelezen laten. Ik wil nog verder gaan. Ik ben er diep van overtuigd dat een theologiestudent die ernst maakt met de voorbereiding op het ambt, tijd zal vrijmaken om deze geschriften te lezen.

Het lesprogramma van Princeton Theo­logical Seminary
In deze overtuiging sta ik niet alleen. In 2012 is het tweehonderd jaar geleden dat Princeton Theo­logical Seminary werd gesticht. Het was de eerste theologische hogeschool van de Pres­by­teriaanse Kerk in de Verenigde Staten. 
Gedurende de gehele negentiende eeuw behoorde het lezen van geschriften van de Engelse puriteinen en van aan deze puriteinen verwante Schot­se theologen als Rutherford, Halyburton en Boston tot de verplichte leesstof van stu­den­ten. Meer dan een eeuw is Princeton Theological Seminary een kweekplaats en bolwerk van gereformeerde orthodoxie in de beste zin van het woord geweest.
Verbondenheid aan de ge­re­for­meerde leer en missionaire bewo-genheid waren nauw met el­kaar verbonden. De ge­richt­heid op zending en evangelisatie was één van de speerpunten van de hogeschool. In de twin­tig­ste eeuw begon zich een koerswijziging af te tekenen. Deze koers­wijziging werd officieel be­vestigd toen de synode van de Presbyteriaanse Kerk de con­stitutie van de hoge-school in 1929 wijzigde.

De geschriften van de Princeton theologen
Niet alleen het lesprogramma van de theologen van Princeton is nog altijd actueel, ook hun eigen geschriften zijn de moeite waard om te lezen. Op een enkele preek na zijn er bij mijn weten nooit werken van deze theologen in het Nederlands vertaald. Dat bete-kent dat men wel de Engelse taal redelijk machtig moet zijn om met vrucht van datgene wat de theologen van Princeton hebben geschreven kennis te nemen.
Voor een gewoon gemeentelid denk ik naast preken en preken-bundels, die opvallen door hun sterke gerichtheid op de persoon van de Mid­de­laar, aan een boek als Thoughts on Religious Expe-rience (Gedachten over godsdienstige beleving) van Archibald Alexander die als eerste hoogleraar aan Princeton Theological Semi­nary werd verbonden.
Ik ken in het Neder­lands eigenlijk geen boek dat zo breed en tege­lij­ker­tijd toegankelijk vragen bespreekt gere­la­teerd aan het karakter, ontstaan en de voortgang van het geestelijke leven. Ik noem slechts de vraag of men het tijdstip van zijn bekering moet kunnen aan-geven en de vraag of geestelijk leven nu begint met het toevlucht nemen tot Christus of met berouw over de zonden.
Een ander zeer toegankelijke werk is de The Way of Life (De weg van het leven) van Charles Hodge. In The Way of Life be­han­delt Hodge op een­voudi­ge wijze een drietal zaken die wij ook in zijn andere ge­schriften tel­kens weer te­gen­komen, name­lijk: hoe wij weten dat de Bij­bel Gods Woord is, wat de inhoud van de Bijbel is en welke ge­volgen de Bijbelse leer in ons le­ven heeft als de Heilige Geest die toepast aan ons hart. Zijn leerstellige uitzetting van het christelijke ge­loof is door­trok­ken van een bevindelijke gloed.
Hodge studeerde zelf aan Princeton Theo­lo­gi­cal Semi­nary en werd op 25-jarige leeftijd tot derde hoogleraar van Princeton benoemd. Aan­van­kelijk bezette hij de leerstoel Oosterse en Bijbelse literatuur. In 1840 verwisselde Hodge de leerstoel Oosterse en Bijbelse literatuur met die van de dog­ma­tiek. Wel bleef hij tot aan het einde van zijn leven aan studenten in de lagere jaren exegese geven van de brieven van Paulus.
Hodge schreef naast een driedelige gereformeerde dogmatiek, die sinds het verschijnen ervan al­leen door die van Herman Bavinck is overtroffen, meerdere bijbelcommentaren die nog altijd de moeite van het raadplegen waard zijn. Dat geldt ook voor de geschriften van andere bijbel­­­wetenschappers die aan Princeton waren verbonden. Ik denk aan de oudtestamentici Joseph Addison Alexander (zoon van Archibald) en Robert Dick Wilson en aan de nieuw­tes­ta­­menticus John Gresham Machen.
De blijvende betekenis van de Princeton theologen is ove­ri­gens niet beperkt tot de dogmatiek en de Bijbelvakken. Ook hun homiletische ge­schrif­ten zijn nog altijd de moeite waard. De stof van de colleges homiletiek van Archibald Alexander is nooit in druk verschenen. Het feit dat het van de hand van zijn zoon James Waddel Alexander verschenen werk Thoughts on Prea­ching (Gedachten over de prediking) nog altijd nieuw te krijgen is, is een aanwijzing voor de kracht ervan.

Wetenschap en godsvrucht
Kenmerkend voor de oorspronkelijk opzet van Princeton Theo-logical Seminary was de na­druk op het feit dat een goed predikant zowel godzalig als geschoold dient te zijn. We horen de­zelfde tonen als bij Voetius. Deze sprak in zijn inaugurele rede over wetenschap en gods­vrucht dooreen vermengd.
De theologen van Princeton wensten het klassieke christen­dom, waarvan de gereformeerde belijdenis naar hun vaste overtuiging de diepste vertolking was, te belijden en te verdedigen. Het ging hem om een beargumenteerde en academische uiteen­zetting en ver-dediging van het christelijke geloof en dat ten dienste van een bijbelse prediking die onder Gods zegen een nieuwe generatie wint voor de Christus der Schriften
Voor de theologen van Princeton sloot gods­­­vrucht het gebruik van het verstand en ijverige studie niet uit, maar juist in. Zij waren er echter wel van overtuigd dat slechts als wij ons verstand aan de openbaring onderwerpen, wij tot de kern van de bijbelse bood-schap door­dringen. Alleen zo ontvangen we ook het uiteindelijke zicht op de werkelijkheid om ons heen voor. Echte wetenschap kon voor deze theologen nooit een be­dreiging voor godsvrucht en theologie zijn.
Kern van alle kennis was voor de theologen van Princeton kennis van de Drie-enig God Die Zich aan ons in de Bijbel als Zijn onfeilbaar Woord heeft geopenbaard. Zij waren ervan over­tuigd dat de essentie van het werk van de Heilige Geest daarin bestaat dat Hij ons aan Christus ver­bindt en voortdurend op Christus leert zien als de Middelaar door Wie wij toe­gang ont­van­gen tot de Vader.
Ik be­sluit deze bijdrage over de blijvende betekenis van de theo-logen van Princeton met door te ge­ven wat Charles Hodge zei dat zijn vijftigjarig jubileum als hoog­leraar. Hij merkte op dat de stu­denten die Princeton Theolgical Seminary binnentraden, toen de eerste professoren nog leef­den, weliswaar in de gebouwen geen schil­derij of beeld van de Heere Jezus zagen.
Echter, in de colleges die er werden gege­ven, de Heere Jezus, zo zei Hodge, werd uitgeschilderd in al Zijn heerlijkheid en schoonheid als de enige en vol­komen Middelaar en Zaligmaker en erop werd gewezen dat een mens bij het zien op deze Middelaar veranderd wordt van heerlijkheid tot heerlijkheid. Van dat laatste, zo mogen we zeggen, waren deze professoren zelf een levend bewijs.

Biblical and Theological Studies: A Commemoration of 100 Years Princeton Seminary, 1912, herdr. 2003 door Solid Ground Christian Books, Birmingham, Alabama; ISBN1-932474-18-8; pb. 636 pp.; prijs $40,--
Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van Princeton Seminary verscheen in 1912 en bundel met bijdragen van de leden van de toenmalige faculteit. Een breek scala onderwerpen die, zeg maar, alle terreinen van de theologie als wetenschap bestrijken (bijbelvakken, dog­ma­tiek, apologetiek, kerkgeschie-denis, praktische vakken), komt in deze bundel aan de orde.
Ik noem nog dat één van de theologen die een bijdrage schreef, van Nederlandse afkomst was en wel Geerhardus Vos. Vos was een zeer bekwaam nieuwtestamenticus. Kuyper heeft nog ge­poogd hem aan de Vrije Universiteit te verbinden, maar Vos koos ervoor in Amerika te blij­ven.

James. M. Garretson (red.), Pastor-Teachers of old Princeton: Memorial Addresses for the Faculty of Princeton Theolo­gi­cal Seminary 1812-1921, Banner of Truth, Edinburgh 2012; ISBN 978-1-84871-161-7; hb. 565 pp.; prijs £17,--.
James M. Garretson, predikant in de Presbyterian Church of America, stelde een bundel sa­men met begrafenispreken, her-inneringstoespraken en tijdschriftartikelen gewijd aan de ar­beid van de belangrijkste theologen die tussen 1812 en 1921 aan Princeton Theological Semi­nary waren verbonden.

James M. Garretson (red.), Princeton and the Work of the Christian Ministry: A Collection of Addresses and Articles by Faculty and Friends of Princeton Theological Seminary, twee delen, Banner of Truth, Edinburgh 2012; ISBN 978-1-84871-162-8; hb. 1408 pp.; prijs £30,--.
In deze twee delen zijn toespraken en artikelen gebundeld van professoren en vrienden van Princeton Theological Seminary. Het eerste deel bevat afgezien van een schets van de historie van de hogeschool die ter gelegenheid van het vijftigjarige bestaan ervan door W.B. Sprague werd vervaardigd, uitsluitend bijdragen van de eerste twee hoogleraren, namelijk Archibald Alexander en Samuel Miller.
De noodzaak van godsvrucht, verlangen om zondaren voor Chris­tus te winnen, maar ook de begeerte mensen eerlijk te behandelen en daarom ook onder­scheidenlijk te preken komen in de bijdragen naar voren. Het tweede deel bevat 39 bijdragen van een wijde kring van hoogleraren en vrienden van Princeton. Over elk van de bijdragen valt wel wat te vermelden. Daarvoor ontbreekt de ruimte.
Ik noem slechts de bijdrage van A.A. Hodge (zoon van Charles) waaraan hij aantoont dat een recht zicht op de leer nood­za­kelijk is voor een juiste praktijk van godzaligheid. Deze Hodge schreef trouwens een popu­laire gereformeerde dogmatiek onder de titel Outlines of Theology die door de bekende pre­diker Spurgeon hoog werd geroemd en als tekstboek aan zijn Pastors’ College werd gebruikt.