Posts tonen met het label gereformeerde belijdenis. Alle posts tonen
Posts tonen met het label gereformeerde belijdenis. Alle posts tonen

maandag 17 oktober 2016

De eenheid van de kerk

Roep om meer eenheid
De kerk van Christus is allereerst de gemeenschap van de heiligen, van allen die gereinigd zijn door Christus’ bloed en ver-nieuwd door Zijn Geest. Onder de oude bedeling had de kerk uiterlijk een andere gestalte dan onder de nieuwe bedeling. Onder de nieuwe bedeling is de kerk uiterlijk niet een gebleven. Dat is verdrietig. Innerlijke eenheid hoort gepaard te gaan met uiterlijke eenheid.
Er ontstond de scheiding tussen de Westerse en de Oosterse Kerk. In de Kerk van het Westen werd in de zestiende eeuw de roep tot Reformatie gehoord. Velen, maar niet allen, hebben die roep beantwoord. De Kerk van het Westen raakte uiterlijk ver-deeld. Ver­drietig is dat ook de Kerk van Reformatie geen eenheid bleef.
Voor Rome is dat altijd een argument geweest tegen de Refor-matie. Echter hoe belangrijk uiterlijke eenheid ook is, innerlijke verbondenheid met de leer van profeten en apostelen gaat daar bovenuit. Waar wij tussen het eerste en het tweede moeten kie-zen, mag alleen het tweede overblijven: de waarheid naar de god-zaligheid.
Heel diep is deze waarheid verwoordt in de gereformeerde belij-denisgeschriften. In Nederland is de geschiedenis zo gelopen dat kerken die deze zelfde belijdenis hebben toch naast elkaar optrekken. Dat kan en mag zo niet zijn. In dat licht deed ds. Egas de oproep bij het veer­tig­jarig ambtsjubileum van ds. Eckeveld richting de Gereformeerde Gemeenten om minder naar binnen gericht te zijn. Hij noemde de mogelijkheid van het open stellen van kansels voor pre­dikers die wel niet tot eigen kring horen, maar naar Schrift en belijdenis preken.

Wet en Evangelie
Er kwamen meerdere reacties van predikanten. Tal van ware dingen werden gezegd, maar vrijwel allen hadden het doel de oproep van ds. Egas van haar klem te beroven. Er werd op­gemerkt dat de eenheid van de kerk in Christus ligt. Dat is zeker waar, maar moet van daaruit niet worden betracht: ‘Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die Uw Naam oot­moedig vrezen.’ Mag dat ook geen kerkelijke consequenties hebben? En kerkelijk moeten dan toch leer en leven onze maatstaf zijn, omdat alleen God de laatste Rechter over het innerlijke is.
Terecht werd opgemerkt dat het gaat om de boodschap van wet en Evangelie. Ook als die boodschap wordt gebracht, is er toch variatie in accenten. Thomas Boston, de schrijver van het boek De viervoudige staat – ik haal hem meer dan eens aan – kwam tot meer helderheid in het onderscheid en de samenhang van wet en Evangelie, toen hij als jong predikant het boek Het merg van het Evangelie las. Echter, zijn prediking is van meet af aan wat de grondtonen betreft bijbels geweest.
De eeuwen door is de ene prediking ook bevindelijker geweest dan de andere. Dit jaar ver­scheen een heruitgave van Het merg der christelijke godgeleerdheid van Johannes à Marck. Het is een heel mooie uitgave en biedt een heldere uiteenzetting van de gereformeerde leer. Wel kan je – ook als je verrekent dat dit werk allereerst voor predikanten en theo­lo­gie­stu­den­ten is geschreven – begrijpen dat à Marck niet tot de Nadere Reformatie wordt gere-kend.
Niet alleen Brakel in zijn Redelijke Godsdienst (een dogmatiek ge-schreven voor het gewone volk), maar ook Witsius in de De bedeling van de verbonden (een werk evenals dat van à Marck voor studenten en predikanten ge­schre­ven) ge­ven toch een wat bevindelijker geluid. Die spreken mij uiteindelijk meer aan dan de ge­noemde à Marck. Maar daarmee schrijf ik deze man en zijn Handboek Dogmatiek niet af. Integendeel, er valt veel uit te leren, mede omdat de opzet zeer overzichtelijk is.
Ook in onze tijd zou ik mannen in de lijn van à Marck niet van de kansel willen weren. Je kunt trouwens ook denken aan de Staten­vertalers. Geen van hen kan tot de beweging van de Nadere Reformatie worden gerekend, maar onder andere uit hun kant-tekeningen blijkt hun godsvrucht. 
Van Revius heb ik wel eens gedichten aangehaald in de kerkbode. Daaruit blijkt dat zijn geloof een beleefd geloof was. Al vroegen de Statenvertalers minder uitdrukkelijk in hun prediking aandacht voor de beleving van het geloof  dan de mannen van de Nadere Reformatie, bij de verschillen tussen beide gaat het  om een te ver­dra­gen variatie in accenten is.

God alleen kent het hart
Er is ook gesteld dat alle predikanten bevindelijk en niet alleen leerstellig moeten weten van de kracht van zowel de wet als het Evangelie is. Daarmee ben ik het hartelijk eens, als wij maar niet de kant op gaan dat mensen dat met onfeilbare zekerheid kunnen beoordelen en dat je een kerk zou moeten verlaten, als je niet van al haar predikanten zeker weet dat zij kinderen van God zijn. Immers dan lopen we al vast met de twaalf discipelen die de Heere Jezus riep. Een daarvan was Judas.
Toen de Heere tegen Zijn discipelen zei dat een van hen Hem zou ver­raden hebben de elf niet uitgeroepen: ‘Dat is Judas. Dat hebben we allang in de gaten’, maar vroegen zij: ‘Ben ik het Heere?’ Wellicht hebben de anderen het toen niet gemerkt, maar Judas vroeg het iets anders, namelijk: ‘Ben ik het rabbi?’ Hij miste de liefde tot de Heere Jezus Christus.
Evenmin als avondmaalgangers zich van de noodzaak van zelf-onderzoek ontslagen mogen ach­­ten, geldt dat voor predikanten ongeacht van welke kerk zij zijn. Als het daarover gaat denk ik aan een lezing die ik al weer heel wat jaren geleden uit de mond van John Marshall op de Leicesterconferentie hoorde over Bileam. 
Hij vroeg welke predikanten het gevaar lopen een Bileam te zijn. Zijn antwoord was dat je niet aan liberale of gematigd rechtzinnige pre­di­kan­ten hoeft te denken. Die preken niet de bijbelse waarheid die Bileam onder woorden mocht brengen, maar waarin hij helaas zelf niet deelde.
Nogmaals vroeg Marshall: ‘Wie lopen het gevaar een Bileam te zijn?’ En met stemverheffing antwoordde hij: ‘U en ik. Wij die deze con­ferentie bijwonen en wij die het Evangelie van vrije genade prediken!! Wij moeten ons voor Gods aangezicht afvragen of wij zelf de kracht van de waarheid kennen. Wij moeten ons ervoor hoe­den dat onze levenswandel niet strijdig is met het Evangelie dat wij verkondigen.’
Marshall voegde er aan toe dat hij niet een concrete conferentie-ganger voor ogen had. ‘Aller­eerst,’ zo zei hij, houd ik het mijzelf voor dat ik, terwijl ik anderen heb gepredikt, zelf ver­wer­pelijk be-vonden zou worden.’ Met hem bedoel ik niet dat wij een soort hyperkritische hou­ding zouden moeten hebben. 
Maar wij moeten ook niet de kant op dat avondmaalgangers, ambts­dragers en predikanten per definitie kinderen van God zijn. Dan gaan wij tegen het onderwijs van de Heere Jezus zelf in. Laat geen kerk binnen Nederland denken dat dit onder­wijs haar avond­maal­gangers, ambtsdragers en predikanten niet geldt. Dan krijgen we zelf­ver­heffing en zoet­sap­pig­heid in plaats van ootmoed en een heilig opscherpen van elkaar.

Wegen naar meer eenheid
Het openstellen van kansels is, als je vanuit de historie denkt, allereerst een zaak van een clas­sis. In de zeventiende eeuw was er in Nederland nog niet de kerkelijke verdeeldheid die wij nu kennen. Wat echter menigeen zich niet realiseert is, dat ook een predikant uit Frankrijk of uit Oost-Friesland in Duitsland gewoon in Nederland kon worden beroepen als de classis goed­keuring gaf. Immers de Gereformeerde of Hervormde Kerk werd niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten gevonden
In die lijn kan men nu ook aan de classis laten of predikanten uit kerken met de gereformeerde belijdenis kunnen voorgaan. Even-tueel kan men de synode een beslis­sing laten nemen. Juist omdat er over kerkmuren heen eenheid in prediking is, is daartoe alle aanleiding.De prediking is het hart van de kerk en juist vanuit de prediking is er meer dan eens eenheid van gevoelen over kerk-muren heen.
Als het voorgaan in officiële diensten op zondagen nog een stap te ver is, dan kan men op allerlei andere manieren als gemeente interkerkelijke con­tacten betrachten. Dat kan gaan van Reforma-tieavonden en gemeenteavonden tot avonden voor de jeugd, zoals de sluiting van een winterseizoen. 
Doordeweeks kan ook een predikant uit een andere kerk een samenkomst leiden die als dat nog gevoelig ligt geen officiële kerk­dienst is, al is de vorm op de groet aan het begin en de zegen aan het einde na, precies hetzelfde. In zo’n geval kun je naar mijn overtuiging er beter echt een kerkdienst van maken, maar een groot punt is het niet voor mij. Voor het gevoel van de kerk-mensen is er toch weinig tot geen verschil.
Voor veel jongelui spelen de landelijke kerken geen grote rol meer. Daar zitten meer kanten aan. Verdrietig vind ik als er weinig besef is van de kerkgeschiedenis en van de grote waarde zowel voor het persoonlijke als het kerkelijke leven van de gere-formeerde belijdenis. Echter, juist als die kennis en dat besef er wel is, wordt er een verbondenheid over de kerkelijke ge­bro­ken-heid heen ervaren.
Vaak wordt niet beseft dat Groen van Prinsterer in de negentiende eeuw de uitdrukking ‘gereformeerde gezindte’ gebruikte om de eenheid in geloof tussen gerefor­meerde belijdenis binnen en buiten de Hervormde Kerk aan te geven. Groen die zelf de Her­vormde Kerk trouw bleef, heeft toch meer dan eens onder het gehoor van afgescheiden pre­di­kanten gezeten en zelfs in afgescheiden kring wel het Heilig Avondmaal gebruikt.

Slot
Verder moeten we bedenken dat de kenmerken van de ware kerk – en laat ik mij dan maar even beperken tot de prediking als veruit het belangrijkste kenmerk – zich op niveau van de plaatselijke gemeente openbaren. Overal waar een bijbelse prediking klinkt, zien en merken we iets van het kerkvergaderend werk van Christus. Dat heb ik vanaf het begin van mijn amb­telijke bediening catechisanten voorgehouden. Als er nu minder kerkisme is dan vroeger, is dat winst.
Als het maar niet zo is, dat jong en oud niet meer weten wat de inhoud van de bijbelse prediking is. Want dat is zeker, het is een goddelijk gebod onder een bijbelse prediking op te gaan. Ik zeg er wel dat bij, dat een gebrekkige prediking nog geen onbijbelse prediking is. Het gaat om de ene Naam, om de twee wegen (we moeten de brede weg verlaten en de smalle be­wan­delen) en om de drie stukken van ellende verlossing en dankbaarheid.
Terugkomend op de oproep van ds. Egas: ik hoop dat binnen de kring van de Gereformeerde Gemeenten en daarbuiten naar de intentie van deze oproep wordt gehandeld en naar wegen gezocht wordt elkaar meer te ontmoeten. Dan zijn er veel meer moge-lijkheden dan die nu worden benut.
Laat het niet zo zijn dat wij zeggen: de tijd is er niet rijp voor. Er is het goddelijke gebod van­uit innerlijke eenheid naar meer uiterlijke eenheid te zoeken. Eenheid in prediking bij onder­linge variatie over kerkmuren heen is aanwijsbaar. Er is in kerkelijk Nederland veel aan de hand. Niet alle kerken met een gerefor­meerde belijdenis handhaven die ook wer­kelijk. 
De situatie in een aantal kerken door afscheiding uit de Her-vormde Kerk voortgekomen, is de situatie confessioneel eigenlijk gelijk aan die van de Hervormde Kerk vóór 2004. Zaken waar ik concreet aan denk ik: het niet afwijzen of zeer aarzelend afwijzen van de vrouw in het ambt en homoseksuele relaties, laten van ruimte voor de zienswijze dat Adam en Eva niet de eerste mensen zijn en dat de lichamelijk dood van de mens bij Gods goede schepping hoort, een onduidelijk geluid over de eeuwige rampzaligheid. Mijn opsomming is bepaald niet volledig. 
Als landelijke kerken als geheel de gereformeerde belijdenis niet handhaven, is er nog altijd wel samenwerking mogelijk met plaatselijke gemeenten die dat wel willen doen. Als de Heere de wegen baant, zou een herschikking van het kerkelijke leven of nog beter geformuleerd een terugkeer naar de wortels van de Hervormde Kerk tot zegen kunnen zijn.
Laten wij niets af doen aan de wetenschap dat het gezag van de Bijbel als het Woord van God allesbeslissend is. De Bijbel leert ons de boodschap van verzoening met de Vader door de vol-doening van Jezus Zijn Zoon als God Die mens werd. De Bijbel spreekt van weder­geboorte door de Heilige Geest. Als wij elkaar daarin herkennen, schamen we ons naar binnen en naar buiten er niet voor om aan te geven dat in ieder geval innerlijk reeds een eenheid is.
Tenslotte: maar dat gaat boven de vraag van kerkelijke ver-deeldheid uit: de kerk zonder vlek en rimpel is hier niet te vinden. We moeten daar wel naar verlangen. Dan blijft alleen de bede om de wederkomst van Christus over.

dinsdag 24 november 2015

De leer van het Woord van God

De Amerikaanse theoloog John Frame besloot zijn serie over de heerschappij van God met een deel over het Woord van God. Op heldere en duidelijk wijze wordt uiteengezet dat de Schrift de stem van God is en daarom onfeilbaar. Wie het zelfgetuigenis van de Schrift volgt, zal dat niet inperken.
In de wijze van aanpak is merkbaar dat Frame van huis uit een filosoof is. De geschiedenis van de theologie komt nauwelijks aan de orde. Dat is een manco. Dat blijkt bijvoorbeeld als het gaat om de betekenis van de belijdenis voor het verstaan van de Schrift. Frame laat ruimte over voor kritiek op de Westminster Confessie. Nu is de belijdenis bedoeld als een korte weergave van de inhoud van de Schrift.
Wanneer een kerk haar belij­denis niet doel­treffend acht, moet zij die aanpassen. Zij kan niet ondertekening blijven vragen en tegelij-kertijd ruimte laten voor kritiek. In de opmerkingen die Frame maakt over de predi­king komt naar voren dat hij de notie van tweeërlei kinderen van het verbond nauwelijks ver­werkt.
Dat neemt niet weg dat van de studie van Frame het een en ander valt te leren. Al ons denken moet aan het concrete getuigenis van de Schrift worden onderworpen. Wie dat niet doet, mist een vast uitgangspunt en kan geen helder zicht op God ontvangen en de wijze waarop Hij gediend moet worden.

John M. Frame, The Doctrine of the Word of God: A Theology of Lordship, volume 4, Pres­by­terian & Reformed Publishing Co., Phillipsburg, New Jersey 2010; ISBN 978-0-87552-264-7; hb. 720 pp.; prijs $39,99.

donderdag 19 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 7

Het katholieke karakter van de gereformeerde belijdenis

De gereformeerde belijdenis is een katholieke belijdenis. Dat blijkt uit het feit dat de Drie-eenheid wordt beleden en dat Jezus Christus God is Die mens werd. In de ene Persoon van Jezus Christus zijn de goddelijke en menselijke natuur ongedeeld en ongescheiden enerzijds en onvermengd en onveranderd anderzijds met elkaar verbonden. Jezus Christus heeft plaats­ver­vangend aan het kruis de toorn van God weggedragen.

Zalig worden is alleen genade. In dat laatste is de gereformeerde belijdenis nadrukkelijker ka­tholiek dan Rome. De Rooms-Katholieke Kerk neemt hier de erfenis van Augustinus niet in zijn geheel over. Als het daarover gaat, hebben de Reformatoren geheel gelijk gehad met hun stelling dat Augustinus geheel de onze is.

De winst van de Reformatie ligt in het nadrukkelijk onderscheiden van het gezag van de Schrift en welke andere bron van gezag ook. De Schrift alleen heeft het hoogste gezag. Daar­naast moet het onderscheid tussen rechtvaardiging en heiliging worden genoemd. Ook in de eeu­wen vóór de Reformatie is geroemd in de genadige vergeving van zonden als enig hou­vast. Met het na­drukkelijk onderscheiden van rechtvaardiging en heiliging hebben de Refor­matoren onder­streept dat de enige grond van vergeving ligt in het werk van Christus buiten ons en dat dit ook de enige reden en grond is dat wij eenmaal onbevreesd God kunnen ontmoeten.

De gereformeerde belijdenis bestaat voor het overgrote deel uit geloofsartikelen die tot de eerste laag moeten worden gerekend. Wel is het van belang dat wordt aangegeven dat het feit dat iemands verwoor­ding van deze geloofsartikelen gebrekkig is, nog niet hoeft te beteke­nen dat hij geen ware christen is. De eeuwen door heeft voor meer­dere chris­tenen gegolden dat hun geloofs­ervaring meer in overstemming met de Schrift was dan hun verwoording van geloofsartikelen deed vermoeden.

 

Geloofsartikelen van de tweede laag in de gereformeerde belijdenis

In de gereformeerde belijdenis zijn ook een aantal zaken opgenomen die tot de tweede laag moeten worden gerekend. Ik noem het pleidooi dat ook aan de kinderen van christenouders het sacrament van de Heilige Doop behoort te worden bediend, omdat de Heilige Doop niet het stempel op ons geloof is, maar het teken en zegel van opname in de katholieke, Chris­telijke Kerk Die belijdt dat alleen het bloed van Christus van alle zonden reinigt en wij alleen door wedergeboorte het koninkrijk van God kunnen binnengaan.

Naast de zienswijze op de betekenis van de Heilige Doop moet de belijdenis worden genoemd dat de eerste dag van de week de nieuwtestamentische rustdag is. De gereformeerde be­lijdenis gaat uit van de ambten van ouderlingen en diakenen. Daarbij wordt het ambt van ouderling verdeeld in ouderlingen die alleen regeren en ouderlingen die ook leren. De laatste kennen wij als predikanten. De belijdenis gaat ervan uit dat gemeenten niet op zichzelf staan maar er bovenplaatselijke verbanden zijn die meer dan een adviserend karakter hebben.

Te wijzen valt ook op het feit dat de gereformeerde belijdenis ervan uitgaat dat de weder­komst van de Heere Jezus Christus, het laatste oordeel en de neerdaling van het nieuwe Jeru­za­lem samenvallen. Er is geen ruimte voor de zienswijze dat er een duizendjarig rijk zal zijn tussen de wederkomst en het laatste oordeel.

Gelooft men dat wij vóór de wederkomst niet alleen de bekering van Israël maar ook een uni­ver­sele bloeitijd van de Kerk mogen verwachten, dan wordt met die verwachting de structuur van de gereformeerde belijdenis niet aangetast. De gereformeerde belijdenis doet hier­over geen uitspraak. Zou dat wel het geval zijn, dan moet iedereen die de belijdenis onderschrijft hierop aanspreekbaar zijn. De vraag is of men mensen die dat niet geldt, wil uitsluiten. Niet elke waarheid die een christen persoonlijk na aan het hart ligt, moet in de belijdenis worden opgenomen.

In wat ik als de tweede laag aangeef, zijn niet alle zaken van hetzelfde gewicht. Of men ook kleine kinderen van christenouders behoort te dopen is van zwaarder gewicht dan de vraag of er bovenplaatselijke kerkelijke structuren moeten zijn.


De belijdenis is formulier van eenheid

Een belijdenis is een kort geschrift (formulier) waarin wordt aangegeven waarover binnen de Kerk in haar zichtbare gestalte eenheid of eenstemmigheid dient te zijn. De gereformeerde be­lijdenis trekt dan niet alleen grenzen, maar schept ook ruimte. Dat laatste wordt soms te weinig beseft. Echter in groepen waar men formeel geen belijdenis heeft, pleegt te worden gevraagd dat er eenheid is in alle theologische zienswijzen. Die zienswijzen worden dan één op één met de boodschap van de Bijbel gelijk gesteld. Elke differentiatie of nuancering ontbreekt.

Dat ligt bij de gereformeerde belijdenis anders. Er is binnen de gestelde kaders alle vrijheid om verschillende accenten te leggen. De eenheid in de leer betekent ook niet dat er geen ver­schei­denheid in exegese kan en mag zijn. Soms raakt een bepaalde exegese de leer, maar vaak hebben twee elkaar uitsluitende verklaringen van een Bijbeltekst geen leerstellige con­se­quenties. Als voorbeeld kan worden genoemd: ‘En van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld.’ (Mattheüs 11:12).

 Bij de geweldigers kan gedacht worden aan de tegenstanders van het koninkrijk van God. Zij wenden alles wat tot hun beschikking staat aan om de voortgang van het koninkrijk van God te verhinderen. Echter, het is ook mogelijk deze tekst als een oproep te lezen het koninkrijk van God binnen te gaan. Dan is het geweld juist positief.

De gereformeerde belijdenis wil ons bij de eenheid van het katholieke geloof in haar gerefor­meerde vorm bewaren. Daar binnen is er alle ruimte voor verscheidenheid en variatie. Het vast­leggen van accenten leidt onvermijdelijk tot sektarisme en een gebrek aan katholiciteit. Daarbij komt dat het accent dat de ene generatie nodig heeft, het probleem voor de volgende kan wor­den. Telkens is terug naar de Schrift zelf nodig. De belijdenis beperkt zich dan ook heel terecht tot hoofdzaken. 

 

dinsdag 17 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 5

De gereformeerde belijdenis is een katholieke belijdenis

In de eerste eeuwen na Chr. was nog geen kerkbrede consensus over het antwoord op de vraag welke ge­schriften canoniek en apostolisch waren. Die consensus kwam er pas in de vierde eeuw. Echter, vanaf het begin besefte men dat een apostolisch geschrift een door Gods Geest geïnspi­reerd geschrift was. Wie naar de stem van de Heilige Geest zoals die tot ons komt in de profetische geschriften van het Oude Testament en de apostolische geschriften van het Nieuwe Testament luistert, luistert naar God Zelf en wie die stem ongehoorzaam is, is aan Gods Zelf ongehoorzaam.

Reeds in de tweede eeuw na Chr. werd in de christelijke Kerk de zogenaamde geloofsregel ge­for­muleerd. Die regel was een bondige weergave van de boodschap van het Oude en Nieuwe Testament. Feitelijk kwam zij overeen met de Apostolische Geloofsbelijdenis die in haar grondvorm als doopbelijdenis van de gemeente van Rome is ontstaan. De Apostolische Geloofsbelijdenis maakt ons duidelijk dat de Drie-enige God de God is van volkomen zaligheid en Jezus Christus Gods Zoon de enige en volkomen Zaligmaker.

Breder worden deze zaken verwoord in de vier eerste zogenaamde oecumenische concilies, namelijk die van Nicea in 325, van Constantinopel in 381, van Efeze in 431 en van Chalcedon in 451. De eerste twee gingen over de Drie-eenheid en de andere twee over de persoon van Jezus en dan vooral de vraag hoe de goddelijke en menselijke natuur in Hem met elkaar zijn verbonden. De Reformatie nam het geloofsgoed van deze vier oecumenische concilies over.

De gereformeerde belijdenisgeschriften zijn feitelijk niets anders dan een nadere ontvouwing en diepere uiteenzetting van datgene wat in de Apostolische Geloofsbelijdenis naar voren komt. De Kerk van de Reformatie is de heilige, katholieke Kerk in haar gereformeerde of hervormde gestalte. Een echte protestant is daarom niet ook maar juist katholiek.

 

Geloof als genadegift van God en de verzoening door voldoening

Met de kerk­vader Augustinus beleed de Reformatie dat geloof een gift is van God. Gods keuze voor de mens die metter­daad de eeuwige zaligheid ontvangt, gaat vooraf aan en is oorzaak van de keuze van de mens voor God. God stort door Zijn Geest Zijn liefde uit in het hart van de mens en stelt zo de mens in staat en maakt hem zo gewillig in Zijn Zoon te geloven en tot Zijn eer te leven.

Augustinus heeft ook beklemtoond dat een christen zijn leven lang een zondaar blijft. Nooit komt hij dit leven uit boven de klacht: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’ (Romeinen 7:24). Als we ergens de eeuwen door continuïteit zien in geloofs­ervaring over confessionele grenzen heen, is het dat het gaat dat zalig worden enkel genade is en dat een christen hier op aarde een bedelaar blijft. Vanuit de Bijbel zelf loopt er via Augustinus en door de Middeleeuwen - waarbij ik denk aan mensen als Bernardus van Clairvaux en Anselmus van Canterbury een lijn naar de Reformatie. Een lijn die via hun geestelijke nazaten tot op heden kan worden doorgetrokken.

In hun verstaan van de betekenis van de kruisdood van Christus hebben de Reformatoren zich aan­gesloten bij de gedachten die de zo juist genoemde middeleeuwse theoloog Anselmus van Canterbury ont­vouwde in zijn boek Waarom God mens werd. Op één van de tegenwerpingen van Boso tegen de argumenten die hij ontvouwt, antwoordt Anselmus: ‘U hebt nog niet overwogen van welk gewicht de zonde is.’

Gods eer is door de zonde aangetast. Er staan nu twee wegen open: óf de zonden worden ge­straft óf er vindt genoegdoening van Gods eer plaats. Dat laatste is gebeurd in het offer van Chris­tus. Om Gods recht te verheerlijken is God mens geworden. Anselmus gebruikt hier het woord ‘satisfactio’, dat wil zeggen ‘genoegdoening’. Met Zijn dood aan het kruis heeft Chris­tus genoegdoening verschaft aan de eer van God.

Dieper dan wie ook vóór hem in de geschiedenis van de christelijke Kerk heeft Anselmus van Canterbury de betekenis van de kruisdood van Christus doordacht. De reformatoren zijn in hun leer van de verzoening verder gegaan in het spoor van Anselmus. Daarbij zijn er wel een aantal verschillen op grond waarvan wij mogen zeggen dat het zicht van de Reformatoren op de betekenis van de kruisdood van Christus die van Anselmus nog overtreft.

Voor Anselmus was er de keuze tussen het straffen van de zonde óf het genoegdoen aan Gods eer. De reformatoren hebben gesteld dat Christus aan het recht van God heeft genoeg gedaan door plaatsvervangend de straf over de zonden te dragen. Hij heeft de vloek van de wet op Zich genomen en Hij heeft als Vertegenwoordiger van al de Zijnen in Gods gericht gestaan, opdat zij zouden worden vrijgesproken. God straft de zonden wel, maar Hij heeft dat plaats­vervangend aan Christus gedaan. Zo is er aan Gods heilig recht genoegdoening gedaan.

donderdag 12 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 3

Hoe trekt je de grenzen?

De grens tussen de eerste en tweede laag kan niet heel strak worden getrokken. Dat heeft daarmee te maken dat mensen ook leerstellig zaken in het licht van de Schrift gebrekkig en soms zelfs bedenkelijk kunnen verwoorden, terwijl hun geloofsbeleving meer in overeen­stem­ming is met de Schrift dan hun verwoording doet vermoeden. Ik denk aan de volgende uit­spraak van Herman Bavinck: ‘Op zijn knieën is elke ware christen een calvinist.’

Ik wijs er ook op dat in de gereformeerde belijdenis de Rooms-Katholieke Kerk een valse kerk wordt genoemd. Toch hebben gereformeerde theologen de mogelijkheid open gehouden dat ook binnen de Rooms-Katholieke Kerk – en dat ook in haar na-reformatorische gestalte – kinderen van God voorkwamen. Ik noem slechts Voetius, Brakel, Newton en Ryle. Newton denkt heel concreet aan Pascal en andere jansenisten.

In de Heidelbergse Catechismus wordt van de roomse mis heel expliciet gezegd dat het in de grond van de zaak een vervloekte afgoderij is. Reden is de leer van de transsubstantiatie met de daaraan verbonden praktijk dat aan de ele­men­ten van brood en wijn goddelijke eer werd gegeven. Toch blijft opmerkelijk dat de Heidelbergse Catechismus spreekt van ‘in de grond van de zaak’. Daarmee wordt aangegeven dat deelnemers aan de mis dat zo niet aanvoelden, al is het wel zo. Men heeft niet willen stellen dat onder hen die niet alleen in de Kerk van de Middeleeuwen maar ook in de Kerk van Rome na de Reformatie aan de eucharistie deelnamen geen ware christenen waren. Dan waren zij dat ondanks hun visie op de veranderingen van de elementen van brood en wijn in het lichaam van Christus en bleek hun christen-zijn in hun ootmoedig vertrouwen op Christus als Zaligmaker en uit hun ongeveinsde liefde tot Hem.

Bavinck heeft gezegd dat het niet eenvoudig is om uit te maken hoe weinig leerstellige kennis iemand kan hebben en met hoeveel dwalingen hij bezet kan zijn, terwijl men toch een ware christen is. Onze roeping is door onderwijzing hen die dwalen in het rechte spoor te brengen. Daarbij moeten ook wij bereid zijn van anderen te leren. Ook wij kennen ten dele. Vast moet echter staan dat elke ware christen weet heeft van Gods heiligheid, van eigen verdorvenheid en van de dierbaarheid van Christus.

Een christen nadert tot God de Vader door Christus in de wetenschap dat Diens bloed van alle zonden reinigt. Hij heeft leren leunen op Christus en wordt aan Zijn beeld gelijkvormig in en door de Heilige Geest Die hem heeft levend gemaakt. Kern van het christelijk geloof is dat wij de vergeving van zonden en eeuwig leven enkel uit genade om Christus’ wil verkrijgen.

 

De tweede en de derde laag

Terwijl de zienswijze op de Heilige Doop helemaal bovenaan in de tweede laag zit, gaan we binnen de tweede laag verder naar bene­den met de kwestie of bovenplaatselijke verbanden voor het kerk-zijn van belang zijn. Bij het zingen van alleen psalmen in de ere­dienst zit je nog weer een heel stuk lager, al is het heel goed hier aan vast te hou­den. De Psalmen zijn door Gods Geest geïnspireerd. Alle facetten van het geestelijk leven worden in de Psalmen bezon­gen. Calvijn heeft gezegd dat wij God lof moeten toebrengen met de liederen die Hijzelf aan ons gaf. Bij SV/HSV zitten we wel helemaal onderaan de tweede laag en voor een zeer groot deel zelfs in de derde.

Bij de derde laag gaat het om de culturele zaken die geen principiële betekenis hebben. Overal waar de christelijke kerk functioneert, doet zij dat op een bepaalde culturele wijze. Wij kun­nen nooit zonder een cultureel bepaalde vorm. Op het moment dat wij een bepaalde vorm niet meer hanteren, komt een andere naar binnen. Dat laatste wordt wel eens vergeten. Bij de derde laag reken ik zaken als ritmisch of isometrisch zingen, het feit dat een predikant zo niet in het zwart dan toch wel stemmig gekleed is, in de eredienst een toga draagt enz.

Je kunt ook denken aan het gaan staan bij het gebed of bij het zingen. Hoewel je voor die zaak ook nog een bijbels argument kan aanvoeren. Dat laat trouwens zien dat de grenzen tussen de drie lagen die ik onderscheid, vloeiend zijn. Zo is niet altijd even gemakkelijk de grens te trekken tussen een bijbels principe en een puur cultureel bepaalde vorm. Dat geldt trouwens ook voor de vraag welke geloofsartikelen bij de eerste en welke bij de tweede laag horen.

Dan nog blijft van groot gewicht dat wij het verschil van gelaagdheid in ons geloofsgoed onderkennen en vooral het verschil tussen Bijbelse principes en culturele vormgeving. Doen wij dat niet, dan kan de Schrift niet echt als uiteindelijke bron en norm van ons geloof func­tioneren. Ik denk in dit verband aan de uitspraak van John Murray (de eerste hoogleraar dogmatiek aan Westminster Theological Seminary in Philadelphia) in Principles of Conduct: ‘Wie vandaag verbiedt, wat God toelaat, laat morgen toe wat God verbiedt.’

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 2

Moet de kerk de omliggende cultuur volgen?

Meer dan eens wordt gesteld dat veranderingen in de cultuur vragen om een heroverweging van de afwijzende houding ten opzichte van samenwonen, homoseksualiteit en dergelijke ethische kwesties, omdat deze gekoppeld zijn aan een bepaalde manier van Bijbelgebruik. Het gaat hier om de vraag of je de Bijbel als stem van God ziet en de menselijke factor niet verzelfstandigt ten opzichte van de goddelijke inspiratie. Voor wie zo naar de stem van God luistert, zijn veranderingen in de samenleving op genoemde punten geen aanleiding de bood­schap bij te stellen.

Ik wijs er nog op dat met betrekking tot de genoemde zaken de christelijke kerk toen zij haar intrede deed in de antieke samenleving van de eerste eeuw na Chr. juist op deze zaken met de toenmalige cultuur botste en zich niet heeft aan­gepast. Wie door de Heilige Doop in de Kerk wenste te worden opgenomen, werd heel nadrukkelijk ge­vraagd – en dat niet in de laatste plaats op het terrein van de seksuele moraal - de wereld te ver­zaken. Vooral de kerkvader Tertullianus beklemtoonde wel heel sterk dat een christen in zijn levensstijl breekt met het zondige eertijds.

Indrukwekkend wordt in de Brief aan Diognetus aan een buitenstaander verwoord wat het diep­ste geheim is van de christelijke levenswandel en wordt de bete­ke­nis van het christelijk geloof duidelijk ge­maakt. Heel sterk komt in dit geschrift naar voren dat chris­tenen vreemdelingen op de aarde zijn. Tot op ze­kere hoogte kunnen zij zich overal op de wereld thuis voelen, maar ten diepste voe­len zij zich nergens thuis, omdat zij een beter vaderland hebben.

 

Gelaagdheid van het geloofsgoed

Hoe moeten gemeenteleden worden toegerust bij de veranderingen in kerk en samenleving? Laat worden duidelijk gemaakt dat er in ons geloofsgoed, en zeker in de wijze waarop wij het kerkelijk leven gestalte geven, een gelaagdheid is. Minstens drie lagen zijn te onder­schei­den. Zeker in de eerste en tweede laag kan nog weer een differentiatie worden aangebracht.

Bovenaan staan de Bijbel als Gods stem, de Drie-enige God als God van volkomen zalig­heid, de bood­schap van verzoening door het bloed van Jezus Christus, de Midde­laar Die God en mens is, de rechtvaardiging door het geloof en het heilig leven daarmee verbonden, het blijvend zon­daar zijn van een christen en het geloof als gave Gods.

De zondag als nieuwtestamentische rustdag is een heel groot goed, maar toch van een ander ge­wicht, al is het een grote bedreiging voor het geestelijk en kerkelijk leven als deze ziens­wijze op de zondag verdwijnt en een verrijking waar zij ingang vindt. Laten wij ook in de wereld­kerk deze week van zondagsheiliging uitleggen en voorleven, De zienswijze dat de eerste dag van de week de voorzetting is van de oudtestamentische rustdag, heeft niet die evidentie als het Schriftgetuigenis dat wij binnen en buiten het huwelijk rein en kuis moeten leven.

Zelf ben ik een zeer warm voorstander van de overtuiging dat de Heilige Doop ook aan kin­deren van christenouders behoort te worden bediend. Kern van de Heilige Doop is namelijk niet dat er een stempel op ons geloof wordt gezet, maar dat wij het teken en zegel ont­vangen van opname in de heilige, katholieke Kerk. Niet ons 'ja' of dat van onze ouders is het belangrijkste van de Heilige Doop, maar het feit dat God Zijn stempel op ons zet. Dat Hij Zijn beloften die in Christus 'ja en amen' zijn aan ons verzegelt. Of wij nu als kind of als vol­was­sene zijn gedoopt, zelfonderzoek is nodig of wij een levend lid zijn van die Kerk.

Toch kan de visie op de Heilige Doop niet tot de eerste laag worden gerekend, maar hoort hij tot de tweede. De tweede laag bevat die waarheden waarvan de erkenning van groot belang is voor het welzijn van de kerk en voor een gezond geestelijk leven. Alleen kan niet worden gezegd dat afwij­king ervan onverenigbaar is met het toebehoren aan Christus. In de tweede laag staat de Heilige Doop als teken en zegel van Gods verbond en van lidmaatschap van Gods Kerk wel helemaal bovenaan. Echter, de evidentie voor de kinderdoop is niet van dezelfde kracht als die dat het geloof een genadegift van God is. De zaak is - hoe belangrijk ook – niet van hetzelfde gewicht als dat van de wedergeboorte als werk van God alleen en dat alleen het bloed van Christus van alle zonden reinigt en door Zijn kruisdood de toorn van God plaatsvervangend is wegge­dragen.

 

woensdag 7 mei 2014

Onderzoek naar de refozuil 3 (slot)

Uit feiten kunnen geen normen worden afgeleid
Tenslotte kom ik nog een keer terug op de betekenis van weten-schappelijk onderzoek. Dat kan wel feiten en verbanden aan het licht brengen, maar geen duidelijkheid geven welke in­hou­­de­lijke richting moet worden opgegaan. Of daarbij de onderzoekers van de Vrije Univer­si­teit kunnen helpen, weet ik niet.
De inmiddels overleden historicus prof. dr. A. Th. van Deursen deed minutieus feitenonderzoek en gaf op zeer deskundige wijze de verbanden tussen feiten aan. Daarnaast liet hij op subtiele wijze - en bij de beschrijving van de geschiedenis van de VU volgens sommigen op te weinig subtiele wijze – telkens weer merken hoe hij ont­wikke­lingen waardeerde. Dan was niet ondui-delijk dat daarbij de Schrift en gereformeerde belijde­nis zijn norm was.
De onder­zoekers die nu aan de slag gaan, ken ik alleen vanuit hun weten­schap­pe­lijke publi­caties. Daarop afgaande weet ik niet of en in hoeverre voor hen het volstrekte gezag van de Schrift en de normatieve betekenis van de gereformeerde belijdenis vast-staan. Anders dan Van Deursen verbergen zij in publicaties hun eigen overtuiging. Ik vind dat jammer.
Van Deur­sen kan voor historici het voorbeeld zijn dat grote academische deskundigheid en het ook in wetenschappelijke con-text uitkomen voor het evangelie van Jezus Christus samen kun-nen gaan. Op andere terreinen van wetenschap zouden andere namen kunnen worden genoemd. Kijken we over de lands-grenzen, heen dan denk ik bijvoorbeeld aan John Lennox die als wis­kun­dige aan de Universiteit van Oxford is verbonden en voor de beoefening van wiskunde geïntegreerd is in het christelijke geloof.
 
De blijvende betekenis van de gereformeerde belijdenis
Nodig is dat de Kerk van Christus in Nederland aan een volgende generatie het haar toe­ver­trouwde pand doorgeeft. Dan denk ik aan het feit dat wij met de Kerk van alle eeuwen de Bij­bel als het onfeilbare Woord erkennen en de Drie-enige God als de God van volkomen zalig­heid belijden. Met Augustinus belijden wij dan dat het geloof een onverdiende genade­gave van God is.
Wij weten ons dan één met Anselmus die dieper dan vóór hem in de kerk­geschie­denis is gedaan de betekenis van de kruisdood van Christus heeft verwoord als ver­zoe­ning door voldoening. Met de Reformatie belijden wij dat het gezag van de Schrift boven dat van de Kerk in haar uitgaat, dat alleen door geloof rechtvaardig voor God zijn en dat recht­vaar­diging er nooit is zonder de vernieuwing door de Heilige Geest.
Heel wezenlijk is ook de notie dat een christen tot zijn dood toe geconfronteerd wordt met eigen onvolkomenheid en falen. Met deze notie geeft de kernen van de gereformeerde belij­denis weer die zelf weer een uitwerking is van het vroegchristelijke credo.
De bestaans­grond van de Hersteld Hervormde Kerk is dat zij zich aan deze belijdenis wil binden. Het moet ons verblijden als ande-ren dat ook willen en verdriet doen als men het belang er niet van in ziet. Zaak is de belijdenis die wij geloven, ook het geloof wat wij niet alleen op zondag maar ook in het leven van alledag belijden.
Wie de gereformeerde belijdenis als diepste expresse van de boodschap van de Schrift heeft leren zien, verlangt niet naar nieuwe inzichten maar naar een nieuw reveil, een herleving. Of God daarbij christenen gebruikt die nu nog tot de refozuil behoren of daar zich nu daar buiten bevinden, is van minder belang. Dat kunnen we met een gerust hart aan God Zelf overlaten.
Niet de geschiedenis of de groep is onze norm maar de Schrift en de gerefor­meerde belijdenis die daarvan een samenvatting vormt. Als de HEERE het geeft, kunnen we ook in de een­en­twintigste eeuw wonderen zien.
 
 

donderdag 6 maart 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 6 (slot)

De wedergeboorte als een eenzijdig werk van God
Er is nog een derde terrein waarvoor ik aandacht wil vragen, namelijk de wedergeboorte als een eenzijdig werk van God. In onze belijdenis wordt daarover het meest uitvoerig in hoofd­stuk III/IV van de Dordtse Leerregels gesproken. Als het gaat om de wedergeboorte, wordt daar in hoofdstuk III/IV, 12 beleden: En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwek-king van de doden, en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schriften gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt. En deze wordt in ons niet teweeg gebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen, noch door aanrading, of zulke manier van werking, dat, wanneer nu God zijn werk volbracht heeft, het alsdan nog in de macht des mensen zou staan wedergeboren te worden, of niet wedergeboren te worden, bekeerd te worden, of niet bekeerd te worden. Maar het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderbare verbor-gene en onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van den Auteur van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de opwekking der doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krach-tiglijk wedergeboren worden en metterdaad geloven. En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de genade, die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.’ .
Ongetwijfeld mag en moet Christus iedereen die het Woord hoort, aangeboden worden als de enige en volkomen Zaligmaker. Het evangelie mag nooit vrijblijvend worden verkondigd, maar moet uitgaan niet slechts met de wens maar met het bevel, de oproep van geloof en bekering. Er mag en moet verkondigd worden dat een zondaar welkom is bij Christus. Ik denk aan het prachtige boek van John Bunyan over Johannes 6:37 Come and Welcome to Jesus Christ, waarvan onder de titel Het komen tot Christus een uitstekende Nederlandse vertaling bestaat.
Het is echter niet zo dat het in de macht van de mens ligt de aangeboden Zaligmaker aan te nemen. Het evangelie wordt ons niet verkondigd, omdat wij reeds vrij zijn. Evenmin wordt het ons verkondigd, omdat wij weliswaar gebonden zijn, maar toch onszelf kunnen bevrijden. Het evangelie wordt ons verkondigd, omdat wij gebonden zijn en onszelf niet kunnen en zelfs niet eens willen bevrijden. Het is God die door Zijn Geest een mens in staat stelt en gewillig maakt te geloven. Dan krijgen we er ook echt zin in om God te vrezen, al moeten we klagen over de gebreken van ons geloof en het onvolkomen karakter van onze gelijkvormigheid aan Christus.
Prediking is het aanbieden en aanprijzen van de Zaligmaker. De gedachte mag echter niet ge­wekt worden dat een mens uit zichzelf in staat of gewillig is de Zaligmaker te omhelzen. We zijn er trouwens niet mee slechts te belijden dat het geloof een genadegave Gods is, als dit enkel en alleen als conclusie achteraf functioneert. Een mens die niet kan en niet wil geloven, wordt daartoe in staat gesteld. Zonder schema’s op te stellen of de variëteit in het werk Gods in dezen te miskennen is dit een zaak die innerlijk wordt beleefd. Wanneer een christen mag vertellen hoe hem geleerd werd te geloven, zal altijd naar voren komen: Ik ben gevonden van hen die naar Mij niet zochten en niet vroegen.
 
Zalig uit genade
Een christen verwoordt als het gaat om het ontvangen van de zaligheid dat op eenzelfde wijze als Paulus dat deed in de brief aan de gemeente van Efeze: ‘Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig gewor-den).’ (Efeze 2:4-5). Gods liefde is hier Zijn eenzijdige, ver-kiezende liefde. Hij maakt een onderscheid waar geen onder-scheid is. Het is niet zo dat Gods liefde machteloos voor ons is, totdat wij haar aanvaarden. Nee wij zijn machteloos en onwillig tot God door Zijn Heilige Geest Zijn liefde in ons hart uitstort.
Ik citeer in dit verband ook de brief aan Titus: ‘Want ook wij waren eertijds onwijs, onge­hoor­zaam, dwalende, menigerlei begeerlijk-heden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, en elkander hatende. Maar wanneer de goe-dertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en ver-nieuwing des Heiligen Geestes.’ (Titus 3:3-5)
We moeten niet bij het begin van het geestelijke leven blijven steken. Op de wedergeboorte als eenzijdig werk van God volgt het levenslange beoefenen van het geloof en de dagelijkse bekering met de geloofsstrijd en geloofsoverwinning daaraan verbonden. We moeten het begin ook niet overslaan. Een goed werk kan alleen worden voortgezet als het ook is begonnen. Ik kan niet anders zien dat velen in onze tijd die over geloofsgroei spreken, geen klaar en helder getuigenis geven als het gaat om het begin van het geestelijke leven. De voortzetting en het einde kan alleen goed zijn, als het begin goed is.
Er waart door de kerken ook van de gereformeerde gezindte een arminiaans getint gevoelen. Dat aansluiting zelfs bij Finney wordt gezocht, is bijzonder verontrustend. Finney was feite­lijk nog veel arminiaanser dan Arminius zelf. Dat komt niet in de laatste plaats naar voren in zijn propaganda om tijdens samenkomsten mensen de gelegenheid te geven naar voren te komen om zo voor Jezus te kiezen. Een alternatief in de lijn van Finney is dat tijdens een samen­komst een moment van stilte wordt ingelast, waarin men de gelegenheid krijgt de beslissing voor Jezus te nemen.
 
 
Jij daar
Op de jeugdsamenkomsten van de stichting Jij daar die onder andere avonden in Doorn be­legd, worden meerdere sprekers die het zo aanpakken uitgeno­digd. Het uitgangpunt is dat de mens zichzelf voor Gods genade kan openstellen als hij het zelf maar wil. Men nodigt ook sprekers uit die wel als gereformeerd kunnen worden gezien, maar veelal dan toch sprekers voor wie de gedachte van het geloof als genadegift van God meer op de achtergrond staat en bij wie de oproep tot zelfonderzoek niet tot nauwelijks een functie heeft.
Nu weet ik dat deze gedachte zozeer op de voorgrond kan staan dat het geloof als appèl geen recht wordt gedaan. Jongelui uit de gemeenten waar dat het geval is, plegen extra gevoelig te zijn voor de boodschap en sfeer van Jij daar- avonden. Dat is iets wat kerken tot zelf­onder­zoek noopt. Wordt bij ons Christus werkelijk aan het hart gelegd en zie jongelui in onze ge­meenten leesbare brieven van Christus? Nooit mag ongeloof en onbekeerd-zijn als normaal worden gezien. Het feit dat het geloof een genadegave van God is mag nooit zo worden verkondigd, dat het van Christus afhoudt in plaats dat het naar Hem uitdrijft. Nooit kan te duidelijk dat God in de verkondiging van het Evangelie ons in Christus verzoening en vriendschap aanbiedt en dat Hij iedereen hoort die Hem om Christus’ wil om genade aanroept.
Dat neemt niet weg dat we niet gelukkig behoren te zijn met de presentatie en veelal ook de boodschap van Jij daar.  De pre-sentatie is heel mensgericht is. Het Evangelie is ook te heilig om op een disjocky-achtige manier te worden gepresenteerd. Eerbied voor Gods majesteit die weliswaar met kinderlijke vrijmoedigheid vermengd mag zijn, behoort tot de kern van bijbelse vroomheid. Dat geldt ook voor en niet on­belangrijk deel van de melodieën waarop liederen worden gezongen. Terwijl Calvijn be­tuig­de dat de melodieën waarmee we Gode lof zingen iets van Gods majesteit moeten weer­spie­gelen, valt bij Jij daar heel sterk het accent op ritme. Dat weerspiegelt een ander spiritualiteit dan de gere-formeerde en puriteinse spiri­tualiteit.
Nog één ding: de genoemde stichting richt zich op de refor-matorische jeugd zonder zelf aan de gereformeerde belijdenis te binden. Ik bepleit principieel het omgekeerde en dat  in allerlei verbanden. Bind je duidelijk aan de gereformeerde belijdenis maar probeer iedereen van welke achtergrond ook te bereiken en beperk je niet tot een bepaalde subcultuur. Laat alom het bijbelse getuigenis worden gehoord: ‘Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de dui­ster­nis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heer-lijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.’ (2 Korinthe 4:6)
 
Slot
Laten we het ons toevertrouwde pand beminnen, bewaren en verdedigen. Daarbij gaat het om de boodschap dat de Drie-enige God de God is van volkomen zaligheid. Deze boodschap geeft een vreugde die de wereld en welke vorm van eigenwillige godsdienst ook ons nooit kan geven. Ik neem niets terug van het feit dat de klacht bij het leven van een christen hier op aarde behoort, maar tenslotte gaat de vreugde boven de klacht uit. Eenmaal in het nieuwe Jeruzalem zal alleen de vreugde over-blijven en de klacht voorgoed voorbij zijn. Hier op aarde mag de voorsmaak van de eeuwige zaligheid worden gesmaakt. Er is sprake van een beginsel van vreugde. Als dat beginsel zo groot is, wat moet dan de volheid zijn.
Als ons spreken en ons geestelijke leven slechts door een klacht wordt getekend, roepen we zelf een reactie op. Dan zijn we er mede verantwoordelijk voor dat jongelui die ontkomen zijn aan de strik van een lijdelijke godsdienst terecht komen in een strik van eigengerechtige godsdienst.
Laat dit duidelijk zijn dat de vreugde van een christen, geen vreugde is over eigen vorderingen in het geloofsleven. In dezen zegt hij met Paulus dat hij de dingen die achter hem zijn, namelijk datgene wat hij tot Christus bekeerd zijnde in Diens dienst heeft gedaan, ver­geet. De vastheid van een christen is enkel en alleen het kruis van Christus. Wie daar iets van gaat verstaan, begeert zijn leven in dienst van God te besteden om tenslotte met de Psalmist te belijden:
 
Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond
Uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen;
Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond,
Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren;
Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond;
Want hij volhardt naar Uw geboôn te horen.
 

Er zijn in de kerken veel dingen die ons moeten verontrusten. Geruststellend is de wetenschap dat wij de kerk niet in stand moeten houden, maar dat Christus dit Zelf doet en dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen. Als de Heere werkt, wie zal dan keren. Hoe rijk en troostvol is dan het getuigenis dat Jezus Christus ons geschonken is tot wijsheid, recht­vaar­digheid, heiligmaking en volkomen verlossing. Daarmee kunnen we leven en sterven.
Ik zou tenslotte willen opmerken: laten we getrouw zijn op de plaats waar God ons heeft ge­steld en voortdurend smeken om herstel en hervorming van de kerk in de diepste zin van het woord, opdat de christelijke kerk een waarlijk gereformeerde kerk mag zijn. Dat herstel en die hervorming zijn pas volkomen op de jongste dag. Daarom rest ons de bede: Ja, kom, Heere Jezus.’
 

maandag 3 maart 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 5

Rechtvaardiging en heiliging
Het evangelie is de boodschap dat God zondaren rechtvaardigt enkel en alleen op grond van het werk van Christus. In artikel 22 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen we: ‘Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, het-welk Jezus Christus met al zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten hem zoekt. Want het moet noodzakelijk vol­gen, of, dat niet al wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus zij; of, zo het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft.’
Aan de rechtvaardiging is de heiliging verbonden. Een waar geloof is een geloof dat vruchten voortbrengt. Een christen is een mens die niet alleen gelooft dat Christus voor hem is gestor­ven, maar die ook zelf met Christus is gestorven en opgewekt. De apostolische verma­ningen zijn een uitwerking van de tien gebo-den en geven aan wat de praktijk van de god­za­ligheid inhoudt. Echt geloof is verbonden met godzaligheid, met godsvrucht. Godsvrucht komt voort uit verborgen omgang met God en blijkt in het dagelijkse leven.
Het is van belang dat in de prediking, catechese en pastoraat daarin concreet leiding wordt gegeven. De verma­nin­gen uit de nieuwtestamentische brieven maken wezenlijk deel uit van de Heilige Schrift en zijn voedsel voor Gods kerk. Ik denk in dit verband ook aan de geestelijke wijze waarop in de Heidelbergse Catechismus in het kader van de dankbaarheid de Tien Geboden worden uitge­legd.

Een christen houdt hier op aarde redenen over zichzelf te klagen
Echter de gelijkvormigheid aan Christus is echter slechts heel ten dele. In antwoord 115 van de Heidelbergse Catechismus wordt betuigt dat zelfs de allerheiligsten maar een klein begin­sel van de nieuwe gehoorzaamheid hebben. Het gaat hier om het verstaan van de tweede helft van Romeinen 7. Hoe moeten we Paulus zien als hij in Romeinen 7:14 klaagt: ‘Want wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde’ en in Ro­mei­nen 7:24: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’
Het gebruik van de tegenwoordige tijd maakt duidelijk dat het niet om Paulus vóór zijn be­ke­ring kan gaan. Spreekt Paulus hier dan als gelovige die nog niet of in ieder geval veel te weinig de kracht van de inwoning van de Heilige Geest, zoals hij dat in Romeinen 8 zal ver­woorden, verstaat? Deze visie staat bekend als het perfectionisme. In onze tijd komt zij het meest voor in de vorm van de zogenaamde Keswick-teaching.
Een bekend vertegenwoordiger ervan was de Zuid-Afrikaan Andrew Murray. Inmiddels al weer een aantal jaren geleden heeft prof.dr. H. Maris in zijn proefschrift Geloof en ervaring breed gedocumenteerd aangetoond dat Andrew Murray in een ander spoor gaat dan de gereformeerde theologie. Heel ver ging hier in de Amerikaanse revivalist Charles G. Finney die overigens niet alleen de reforma­torische rechtvaardigingsleer, maar ook het gereformeerde getuigenis aangaande verkiezing, verdorvenheid van de mens en wedergeboorte volstrekt van de hand wees.
Het perfectionisme houdt niet in dat men zegt dat men tot volstrekte zondeloosheid kan komen, maar wel dat men als men door de inwoning van de Heilige Geest en het blijven in Christus het overwinningsleven leidt, niet meer behoeft te klagen, omdat concrete zonden niet meer de kop op steken. In het leven van de heiliging laten we de rechtvaardiging achter ons. Een bekend vertegenwoordiger in Nederland van deze zienswijze is dr. W.J. Ouweneel. Ouweneel schrijft in dit verband in één van zijn boeken: ‘Dat is het precies mooier kan het niet gezegd worden, maar ook elke schrede boven de rechtvaardiging uit ontvangt de mens door genade en door Gods Geest.’

Heart Cry
Verdrietig dat stichtingen die ook binnen de gereformeerde ge­zindte actief zijn zoals Heartcry heel bewust deze visie op de heiliging propageren en ge­schriften in de geest van Finney verspreiden. Daarbij moet worden aangetekend dat deze stichting de pre­tentie die men aanvankelijk nog had dat men zich bewoog binnen de kaders van de gere­for­meerde belijdenis, niet meer heeft.
Ongetwijfeld is het waar dat een leven door de Geest en in de nabijheid van Christus het mid­del is om zonden te doden. Echter dat blijft niet alleen een levenslange strijd, maar in deze strijd is er naast de jubel altijd ook de klacht. Wanneer kunnen we zeggen dat zondige be­geerten, al zetten wij ze niet in daden om, echt tegen onze wil in ons opkomen? En zelfs al is dat het geval, wij behoren helemaal geen zondige begeerten, geen zondige aard en geen zon­di­ge gevoelens te hebben. Het uitgangspunt moet zijn dat wij goed en naar Gods beeld zijn geschapen. Alleen al dat wij een zondige aard hebben, behoort ons dagelijks onze geestelijke klachten met de woorden uit Romeinen 7 te verwoorden.
Trouwens het is een misvatting dat Romeinen 7 en 8 hierin een verschillend geluid geven en in Romeinen 7 het bedelaarleven en in Romeinen 8 het overwinningsleven als twee ver­schillende gestalten van het geloof worden getekend. Op de klachten van Romeinen 7 volgt de dankzegging: ‘Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere’ (Romeinen 7:25) en de be­lijdenis: ‘Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde.’ Terwijl de wetenschap dat er geen ver-doemenis is voor hen die in Christus zijn het deel is van hen die door de Geest wandelen en daarom zuchten om verlost te worden van het lichaam dezes doods. (Vgl. Romeinen 8:23).
Ik noem nog dat wij niet alleen een zondige aard houden, waar we al zou ze niet ontplooien over moeten klagen, maar dat ook onze allerheiligste verrichtingen onvolkomen zijn en met zonden bevlekt. ‘Onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.’ (Jesaja 64:60 Over onze allerheiligste verrichtingen hebben wij verzoening nodig. Aan alles wat wij in dienst van God doen, kleeft zolang wij dit lichaam des doods hebben een stuk egoïsme en zoeken van eigen eer. Wie dat ontkent, mist zelf-kennis. Het perfectionisme hangt dan ook samen met een onjuist en oppervlakkig zondebesef.

Het leven als overwinnaar in Christus is hier op aarde blijvend met de bedelaargestalte verbonden
In het geestelijke leven behoren in dit leven klacht en jubel bijeen. Het ware geestelijke leven is niet enkel klacht, maar ook niet enkel jubel. De levende klacht zelf verbindt trouwens aan God en geeft zo al vreugde. Het bedelaarsleven is een overwinningsleven en het over­win­nings­leven is een bedelaarsleven. Dat niets ons kan scheiden van de liefde is niet gegrond op de vruchten van de Geest in ons, maar enkel alleen op het bloed van Christus voor ons gestort en heel persoonlijk aan ons toegepast door de Heilige Geest.
Ik denk aan de indrukwekkende woorden die de Engelse puritein John Owen zinspelend op Galaten 2:20 een aantal dagen voor zijn dood aan één van zijn vrienden schreef: ‘Ik ga naar Hem, Die ik van harte heb liefgehad, of nog beter, naar Hem, Die mij heeft liefge­had met een eeuwige liefde; dat is de volkomen grond van al mijn troost. (...) Ik verlaat het schip van de kerk in een storm, maar wan­neer de grote Loods aan boord is, zal het verlies van een arme onder­roeier van weinig betekenis zijn.
Om deze dingen gaat het in het geding met het zogenaamde overwinningsleven als tegen­stelling tot het bedelaarsleven. De toegerekende gerechtigheid van Christus is en blijft de enige grond van de rechtvaardiging. De rechtvaardiging als zodanig is de verwisseling van staat, van de staat van verdoemenis naar vrijspraak en vergeving, van de staat van een kind des toorns naar die van een kind van God. Uit die staat kunnen we nooit meer vallen, maar voor ons gevoel kan het er meer dan eens om spannen. Zeker is dat de troost van de rechtvaardiging de christen blijvend begeleid.
In dit verband is het van groot belang te onderkennen dat in vraag 60 van de Heidelbergse Catechismus niet wordt gevraagd: ‘Hoe ben je rechtvaardig voor God geworden?’ maar ‘Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?’ De vraag staat in de tegenwoordige tijd. Ze kan niet alleen aan een beginnend christen maar ook aan de meest bevestigde christen worden gesteld. Zowel de beginnende als de meest bevestigde christen geven hetzelfde antwoord. We zijn en blijven alleen rechtvaardig voor God op grond van de ons toegerekende volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus.
Ik verwijs ook naar het slot van artikel 24 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘Voorts, al is het dat wij goede werken doen, zo gronden wij toch onze zaligheid niet daarop; want wij kunnen geen werk doen, of het is besmet door ons vlees en ook strafwaardig; en al konden wij er één voortbrengen, zo is toch de gedachtenis van één zonde genoeg, dat het van God zou verworpen worden. Alzo dan zouden wij altijd in twijfel staan, herwaarts en derwaarts drijvende, zonder enige zekerheid, en onze arme consciënties zouden altijd gekweld worden, indien zij niet steunden op de verdiensten van het lijden en sterven onzes Zaligmakers.’
Wezenlijk voor de gereformeerde religie is dat de overwinnings-gestalte een bedelaargestalte blijft. Ik kan niet nalaten het gezang van de Anglicaanse predikant Toplady te citeren; een gezang waaraan hijzelf de titel gaf ‘Het gebed van de meest verge-vorderde gelovige beide in leven en sterven’:

Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schaûw,
waar het bloed door U gestort,
mij de bron des levens wordt.
 
 
Zie, ik breng voor mijn behoud
U geen wierook, mirr’ of goud;
moede kom ik, arm en naakt,
tot de God, die zalig maakt,
die de arme kleedt en voedt,
die de zondaar leven doet.
 
Rock of Ages, cleft for me
Let me hide myself in thee;
Let the water and the blood,
From thy riven side which flowed,
Be of sin the double cure,
Cleanse me from its guilt and power.
 
Nothing in my hand I bring;
Simply to thy cross I cling;
Naked, come to thee for dress;
Helpless, look to thee for grace;
Foul, I to the fountain fly;
Wash me, Saviour, or I die.

Wir sind nur Betler. Hoc est verum
Het getuigenis van de blijvende betekenis van de rechtvaardiging door het geloof alleen wordt aangevochten, niet alleen vanuit de moderne theologie, maar ook in allerlei vormen van evan­ge­lische theologie. Daarin staat zo vaak de gelovende en voor God werkzame mens centraal en niet Christus en Zijn kruisver-diensten.
Laten we het ons toevertrouwde pand bewaren. Als hersteld hervormd predikant merk ik op dat in deze de Hersteld Hervormde Kerk een bijzondere verplichting heeft. Zij heeft terecht de lutherse belijdenis afgewezen. Echter wie met Luther belijdt: ‘Wir sind nur Betler. Hoc est verum’ (wij zijn slechts bedelaars dat is waar; Luther’s laatste geschreven woorden), staat veel dichter bij de gereformeerde belijdenis dan het gedachtegoed dat een stichting als Heart­cry nu propageert.
Hier is het artikel in het geding, waar de kerk mee staat of valt namelijk de recht­vaardiging van de goddeloze. Zelfs een rooms-katholiek als Pascal gaf hier een dui­delijker geluid met zijn getuigenis dat er op aarde slechts twee soorten mensen zijn de zon­daren die menen rechtvaardig te zijn en de recht­vaardigen die weten zondaar te zijn.

zaterdag 1 maart 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 4

De situatie in de eenentwintigste eeuw
In Nederland is er ook in het begin van de eenentwintigste eeuw nog een christelijke kerk en ook een Hervormde of Gerefor-meerde Kerk zij het uiterlijk verbrokkeld. Dat laatste moeten we als schuld leren zien. Het eigen georganiseerde kerkelijke leven mag niet als einddoel worden gezien. Vorige generaties her-vormd-gereformeerden hebben heel nadrukkelijk over de schuld van de Hervormde Kerk in de richting van hen die haar verlieten, gesproken.
Bij de handhaving van belijdenis moet het toch gaan om het geestelijke leven en de gods­vrucht aan de rechte leer verbonden. Een vorige generatie hervormd-gereformeerde theologen sprak in dit verband wel over de religie van de belijdenis. Het gaat niet alleen om de belijde­nis in formele zin, maar het doorleven van datgene wat de belijdenis leert. Het rechte belijden is met gods-vrucht en godzaligheid verbonden.
Deze notie verbond de hervormd-gereformeerde richting met de afgescheidenen (meer dan veelal met de dolerenden het geval was) bij verschil in kerkvisie. Mijn wens is dat deze zaken in de eenentwintigste eeuw hervormde christenen en christenen uit de Afscheiding nog steeds en steeds meer met elkaar mag ver-binden. Door de situatie na 1 mei 2004 is het ver­schil in kerk­visie in een heel ander licht komen te staan.
Gezamenlijke schuldbelijdenis en gezamen­lijke verootmoediging is eerste voorwaarde voor echte eenheid. We mogen wensen en bidden om meer uiterlijke eenheid. Laten we daarbij vragen of de Heere wegen opent. Het moet daar­bij beginnen dat wij de een-heid van het geloof bemerken en ervaren. Dat wij staande in de eenen­twintigste eeuw beseffen dat het gaat om het beminnen en verdedigen van de schat van Christus’ Bruid. Laten we daarin elkaar tot een hand en een voet zijn en het goede voor elkaar en daarmee ook voor de ander zoeken.
 
Het gezag van de Schrift
Dan gaat het niet alleen om de belijdenis in formele zin, maar ook om hoe deze in de praktijk gestalte krijgt. Ik wil dat op drie terreinen uitwerken. Allereerst is dat het gezag van de Schrift. De Reformatie stelde nadrukkelijk het Schriftgezag boven het kerk-gezag. Kerkelijke vergaderingen kunnen dwalen.
Als besluiten op kerkelijke vergaderingen genomen of inzich­ten daar vertolkt niet overeen­komen met de Heilige Schrift komen ze niet van de Heilige Geest. We mogen de leiding van de Heilige Geest niet losmaken van de concrete boodschap van de Schrift. We horen de stem van de Heilige Geest in de Schrift.
Het Schriftgezag wordt aangevochten op historisch en ethisch terrein. Laten we vasthouden aan wat de Schrift zegt over schep-ping, zondeval, verlossing en voleinding. Wie de histori­ci­teit van de zondeval ontkent, komt tot een andere kijk op het werk van Christus. Laten we vasthouden aan het bijbelse getuigenis over huwelijk, seksualiteit en de verhouding van man en vrouw. Niet de tijdgeest moet het uitgangspunt zijn, maar het onveranderlijke Woord van God. Dat is de actualiteit van de artikelen 2 t/m 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
Laten we niet denken dat wij op deze terreinen niet door de geest van de tijd beïnvloed kunnen worden. Wie meent te staan, ziet toe dat hij niet valle. Laat het getuigenis van het Woord van God voor ons het einde van alle tegenspraak zijn. De Heere geve dat wij ook echte belijders mogen zijn.
Opnieuw verwijs ik naar Groen en geef nu van hem een citaat: ‘De belij­denis, waartoe men wordt geroepen, staat tel­kens met den aard der tij­den waarin men leeft, in verband. Het belij­den, waar de kracht des Christelijken ge­loofs zich openbaart, ligt niet altijd in het getrou­welijk opzeggen van al de Artikelen des Ge­loofs; niet altijd in een onvoorwaardelijke onderschrijving van de Symboli­sche Schrift; zelfs niet in eene predi­king waarin geen enkel woord aange­troffen wordt, dat den meest regtzinnigen keurmeester erge­ren zou. Het belij­den is het uitkomen voor de waarheid waar de verde­diging bezwaar­lijk is, waar het belijden met lijden vergezeld is. Ge­lijk de aanval het kritieke punt aanwijst, zoo volgt, uit den aard der ver­looche­ning, de aard der be­lijdenis, welke in ieder tijds­ge­wricht de geloovi­gen voegt.’ Aan zulke belijders is dringend behoefte. Laat onze bede zijn: O, Heere, open Gij mijn lippen door Uw kracht.’
 
De rechtvaardiging door het geloof en de heiligheid van God
De ‘Schrift alleen’ was het formele beginsel van de Reformatie. ‘Door genade alleen’, ‘door geloof alleen’ en ‘Christus alleen’ was het materiële beginsel. Overigens is de eerste aandui­ding betrek-kelijk: het gezag van de Schrift is altijd met haar concrete boodschap ver­bonden; een bood­schap van oordeel en vrijspraak, van dood en leven, van hemel en hel.
De Schrift is het getui­genis waarmee God tot ons komt om ons te doden en levend te maken, te slaan en te helen. De Schrift is het getuigenis waarmee God tot een verloren mens komt om Hem in de ruimte te stellen. Het gaat om de boodschap van wet en evangelie. Dat is de sleutel tot het juiste verstaan van de Schrift.
In de tweede plaats noem ik als het gaat om het bewaren, liefhebben en verdedigen van het ons toevertrouwde pand het getuigenis van de belijdenis over rechtvaardiging en heiliging in hun onderscheid en samenhang. Om dat getuigenis echt te verstaan is allereerst zicht nodig op de heiligheid van God. Hoe kan een mens rechtvaardig voor God bestaan? Dat is een brandende vraag. Dat behoort een brandende vraag te worden.
Denk aan Jesaja 6. Wanneer Jesaja de engelen hoort roepen: ‘Heilig, heilig, heilig is de HEERE der heirscharen!’ (Jesaja 6:3) belijdt hij: ‘Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den HEERE der heirscharen gezien.’ (Jesaja 6:5). Behoud was er voor Jesaja, omdat hij aangeraakt werd met een kool van het altaar.
Voor een schuldig mens is er alleen behoud in het bloed van Christus dat van alle zonden reinigt. Naast het getuigenis van Jesaja noem ik dat van de Psalmisten. In Psalm 130:3 lezen we: ‘ Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?’ en in Psalm 143:2: ‘En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.’
Onze zonden maken scheiding tussen ons en de Heere. Naar het getuigenis van Romeinen 3 is er is niemand die voor God kan bestaan en is de gehele wereld voor God verdoemelijk. Als het gaat om dit getuigenis denk ik aan de indrukwekkende preek die Jonathan Edwards hield over Romeinen 3:19; een preek met de titel The Justice of God in the Damnation of Sinners. Het was juist deze preek die het begin vormde van een opleving in de gemeente van Northampton. Zonder besef van Gods heiligheid wordt de boodschap van de rechtvaardiging en vergeving een lege huls.