Posts tonen met het label Concordia Commentary. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Concordia Commentary. Alle posts tonen

zaterdag 8 juli 2017

Een gedegen commentaar op de moeilijkste grote profeet

Al een behoorlijk aantal jaren geleden schreef Horace D. Hummel in de serie Concordia Com­men­tary een uitleg over Ezechiël. Hummel heeft vele jaren exegetische theologie ge­do­ceerd aan Concordia Seminary in St. Louis, Missouri. Toen hij de commentaar op Ezechiël schreef was hij al met emeritaat. In 2005 verscheen het deel over de eerste Ezechiël 1-20 en in 2007 over Ezechiël 21-48.
Ik ben zeer te spreken over de Concordia Commentary als geheel. Heel graag vraag ik als is het nu heel wat jaren na hun verschijnen ook aandacht voor de delen op Ezechiël uit de serie. Bij de boeken van de profeten maken we onderscheid tussen grote en kleine profeten. Dat onderscheid is gebaseerd op de omvang van hun boeken. Van de drie grote profeten is Jesaja de bekendste en wordt Ezechiël als de moeilijkste erva-ren.
Bij het laatste valt te denken aan de beelden die hij gebruik. Ik noem ook het feit dat het slotvisioen (Ezechiël 40—48) voor een groot deel uit de beschrijving van het tempel­complex bestaat en van de offers die in de tempel moeten worden ge-bracht. Menige Bijbellezer vraagt zich of wat het belang en de betekenis daarvan is.
Ongetwijfeld zijn er ook heel bekende teksten in Ezechiël te vinden waar menige preek aan is gewijd. Ik denk aan de pro-fetie over de dorre doodsbeenderen in Ezechiël 37, aan de beek die ontspring uit de tempel in Ezechiël 47 en aan de indringende oproep tot bekering in Ezechiël 33. Wie Ezechiël nauwkeurig leert lezen, gaat het belang van dit Bijbelboek als geheel zien,. zien
De commentaar van Hummel op Ezechiël 1-20 opent met een inleiding waarin belangrijke waarvoor het boek Ezechiël ons stelt worden beantwoord. Hummel geeft daarin ook een uit-gebreide verantwoor­ding van zijn wijze van uitleg. 
Hij laat zien hoe wezenlijk de tweeslag oordeel en heil is voor de profetieën van Ezechiël. In de eerste helft van het boek (hs. 1-24) en ook in de profetieën tegen de volkeren (hs. 25-32) overheerst en onheil. De tweede helft van Ezechiël (hs. 33-48) is en boodschap van heil. Hummel legt terecht een heel directe relatie de tweeslag van wet en Evangelie.
Niet alleen lutherse maar ook gereformeerde christenen zijn overtuigd van het belang van het existentieel verstaan van die tweeslag om echt zicht te krijgen op de inhoud van de Schrift. Als Kerk van Nederland hebben wij trouwens in de Heidel-bergse Catechismus een gereformeerd belijdenisgeschrift met een onmiskenbaar lutherse kleur. Hummel wijst erop dat wie de Schrift klassiek leest uitleg en toepassing nooit van elkaar kan losmaken. Echte uitleg vraagt om toepassing en goede toepassing is gebaseerd op een juiste uitleg.
Van de grote profeten stelt de Hebreeuwse tekst van Ezechiël ons voor de meeste vragen. Evenals bij Jeremia is de tekst van Septuaginta korter dan de MT als is het verschil minder groot dan bij Jeremia. Hummel wil in navolging van Greenberg zoveel als mogelijk is vasthouden aan de MT zonder te ont-kennen dat soms de Hebreeuwse tekst achter de Septuaginta de voorkeur verdient. De tekst van Ezechiël heeft ook vele hapax legomena. Ook dan is de Septuaginta van belang. Daar lezen we in deze oudste vertaling van het Oude Testament deze hapax legomena zijn opgevat.
Opvallend bij Ezechiël is de veelheid van genres waarvan hij zich bediend. In het bijzonder kenmerkend voor Ezechiël zijn de allegorieën. Daarnaast noemt Hummel ook de teken­handelingen van de profeet die in zijn boek worden beschre-ven.
Kenmerkend voor de taal van Ezechiël is het sterke accent dat valt op de HEERE Zelf. Heel vaak lezen we de woorden: Ik de HEERE. Nergens in het Oude Testament komen we ook zoveel de combinatie Heere HEERE tegen als in Ezechiël. De profeet zelf wordt telkens weer als mensenkind aangesproken. 
Zo wordt de kleinheid van de mens, ook van de profeet, ten opzichte van de glorie en majesteit van de HEERE onder-streept. Hummel wijst op het belang van de dateringen voor de structuur van Ezechiël. Op de datering van laatste profetie na die gaat over de ondergang van Egypte (Ez. 29:17), zijn de dateringen chronologisch geordend.
Hummel wijst terecht op het feit dat de heerlijkheid van de HEERE in Ezechiël het karakter heeft van een hypostase en al voorbereiding vormt op de menswording van Jezus Christus. In het slotvisioen wordt de vorst niet in uitbundige messiaanse kleuren getekend. Hummel wijst erop dat de vorst uit het huis van David zoals Ezechiël daarover spreekt als stadhouder van de HEERE over Zijn volk regeert.
Jezus Christus vervult niet alleen de profetieën over de vorst uit het huis van David in Ezechiël maar ook die over het ver-lossende optreden van de HEERE en Zijn heerlijkheid. Hummel schreef een waardevol commentaar over Ezechiël. Hij geeft een grondige uitleg met bezonnen toepassingen waarin die een sterk christologisch karakter dragen en waarin de tweeslag van wet en Evangelie doorklinkt.


Horace D. Hummel, Ezekiel 1-20, Concordia Commentary (St. Louis: Concordia Publishing House, 2005), hb. xxiv +615 pp., prijs $54,99 (ISBN 0-7586-0315-0) en Ezekiel 21-48, Concordia Commentary (St. Louis: Concordia Publishing House, 2007), hb. xxv + 913 pp., prijs $54,99 (ISBN 0-7586-1001-0).

donderdag 1 juni 2017

Een mooi commentaar op de eerste acht hoofdstukken van de brief aan de Romeinen

Als studenten of predikanten mij vragen naar een commen-taar dat zowel academisch is als behulpzaam voor de predi-king noem ik altijd de Concordia Commentary. Hoge acade-mische kwaliteit paart zich hier met bruikbaarheid voor de prediking. De auteurs van deze serie zijn allen lutheranen die de Bijbel als Gods stem erkennen en zich van harte ver-bonden weten met de lutherse belijdenis. 
Nu hebben de lutherse en gereformeerde belijdenis veel gemeen­schap­pelijk. Verschillen zijn er vooral als het gaat om de sacramenten.Van Luther zelf kunnen we zeggen dat zijn leer het potentiële gevaar van sacramentalisme heeft. Bij menige navolger van Luther is dat gevaar groter of zelfs een realiteit. 
Wie de com­men­taren uit deze serie Concordia Commentary gebruikt, moet zich hiervan bewust zijn. Het geldt zeker voor de delen over de nieuwtestamentische brieven. Gedoopt zijn en gelovig zijn lijken soms samen te vallen. Dan nog blijft er veel goeds over voor wie dit sacramentalisme uitfiltert. 
Temeer omdat in de Concordia Commentary in de lijn van Luther naar voren komt dat het verbonden zijn met Christus een existentieel karakter heeft. Beide zaken zijn terug te vinden in het commentaar dat Michael P. Middendorf op de brief aan de Romeinen schreef. Een commentaar dat in twee delen verscheen en waarvan in het eerste deel de hoofd-stukken Ro­meinen 1-8 worden behandeld. 
In deze recensie beperk ik mij tot het eerste deel. Dit deel bevat ook een uitvoerige inleiding op deze zo belangrijke brief van Paulus. Zoals de meeste exegeten gaat Middendorf ervan uit dat de lezers van deze brief in meer­derheid christenen waren van heidense achtergrond met een substantiële Joodse minderheid. Dat verklaart de aandacht van Paulus voor de blijvende betekenis van het Joodse volk in het licht van het ongeloof van het grootste deel ervan in het heden.
Van belang is wat Middendorf in zijn inleiding schrijft over her-meneutiek. Hij wijst de moderne arrogantie van een autonome rede van de hand. Tegen het postmodernisme houdt Midden­dorf vast aan een objectieve betekenis. Taal maakt commu-nicatie mogelijk. Dat geldt ook voor teksten uit het verleden en zeker de Bijbeltekst. 
De exegese heeft als doelstelling datgene wat de Bijbel-schrijver bedoelde – en dat is in het geval van de brief aan de Romeinen Paulus – op het spoor te komen. Als wij de fun-damentele uitgangspunten van Paulus over God en de mens en het geloof in Christus delen, verruimt dat zeer onze moge-lijkheden om Paulus op de juiste wijze te verstaan.
Zonder waarheidselementen in het nieuwe perspectief op Paulus te ontkennen, houdt Midden­dorf vast aan de klassiek reformatorische visie dat de rechtvaardiging door het geloof een soteriologische categorie is. Van fundamenteel belang is het juiste zicht op de plaats van de wet bij Paulus. De wet is bovenal een belichaming van waarheid, maar ze geeft aan de zondige mens niet de mogelijkheid rechtvaardig te zijn. 
De brief aan de Romeinen maakt ons duidelijk dat het recht-vaardig zijn voor God te maken heeft met vrijspraak in Gods gericht en daarmee verbonden persoonlijke toegang tot God. Dit goddelijke perspectief is gerelateerd aan de verlorenheid van de mens als een universele categorie. In dit verband spreekt Middendorf terecht over het antropologisch pessi-misme van Paulus. Een pessimisme dat hem onder­scheidt van het (proto)rabbinale Jodendom.
Met betrekking tot de gerechtigheid van God waarvan in de brief aan de Romeinen sprake is, stelt Middendorf dat wij aller-eerst moeten denken aan het goede nieuws van Gods recht-vaardigheid in actie. Dat is Gods heilrijk handelen. Het woord hislatèrion in Rom. 3:25 wordt door de auteur opgevat als verzoenend offer en dan verzoenend in de zin dat de toorn van God erdoor wordt weggenomen. Hij wijst erop dat dit woord in de Septuaginta de vertaling is van het verzoendeksel. 
Met instemming constateer ik dat Middendorf meer dan menig ander nieuw­testamenticus het belang van de offerdienst voor het verstaan van de boodschap van Paulus onderstreept. Ik noem in dit verband ook zijn verstaan van de uitdrukking peri hamartias in Rom. 8:3. Zonder te bestrijden dat dit ‘vanwege de zonde’ of ‘omwille van de zonde’ kan betekenen, brengt hij onder de aandacht dat hiermee in de Septuaginta het zondoffer wordt aangeduid. Hij bepleit dan ook de vertaling ‘als een zondoffer.’
In de brieven van Paulus neemt de uitdrukking ‘het geloof van Christus’ een belangrijke plaats in. De eeuwen door is deze uitdrukking verstaan als het geloof in Christus. De Griekse geniti­vus van Christus wordt als een genitivus objectivus opgevat. In de twintigste eeuw is door meer­dere nieuwtesta-mentici gepropageerd dat het om een genitivus subjectivus gaat. Dan betekent de uitdrukking ‘het geloof van Christus’ ‘de trouw van Christus’. 
Middendorf wijst erop dat de kerkvaders voor wie Grieks de eerste taal was en die in de tijd veel dichter bij de apostelen stonden dan wij, nooit die gedachte hebben gehad. Het feit dat in de brieven van Paulus het geloof als geloof in Christus steeds tegenover de werken van de wet staat, is een door-slaggevende reden om aan een genitivus objectivus de voorkeur te geven. 
Nergens laat het Nieuwe Testament zich expliciet uit over de vraag of kinderen gedoopt mogen worden. Is het dopen van kinderen een ontwikkeling die hoe oud ze ook mag zijn, pas in de na-apostolische tijd is opgekomen? Deze veel voor-komende gedachte wordt door Middendorf bestreden. Ook kinderen van gelovigen werden bij de gemeente gerekend en konden daarom de doop als sacrament van intrede in de kerk ontvangen. 
De doop van kinderen sloot aan bij de besnijdenis van jongetjes op de achtste dag. Daarom is de doop van kinderen nooit een dis­cussiepunt in de Vroege Kerk geweest. Ik wijs er nog op dat als Tertullianus zijn voorkeur uitspreekt kinderen normaal gesproken ongedoopt te laten, dat niet te maken heeft met be­zwa­ren tegen het dopen van kinderen als zodanig, maar met zijn vrees dat de doop die tot een heilige wandel verplicht, ontheiligd zou worden. Daarom achtte hij uitstel beter.
Romeinen 6-8 laten ons zien dat een christen niet meer onder de macht van de zonde, de wet en de dood is, maar dat die de gelovigen toch nog beïnvloeden. Gelovigen zijn bevrijd van de slavernij van de wet en de zonde, maar toch moeten zij tot hun dood toe tegen de zonde strij­den. 
Vooral vanwege de goede bespreking van Romeinen 7 is de commentaar van Midden­dorf de moeite waard. Hij weerlegt dat het 'ik' in Rom. 7:7-26 niet op Paulus zelf zou slaan. In Rom. 7:7-13 kijkt Paulus vanuit het christelijke heden terug op zijn farizese verleden. Rom. 7:14-26 tekent de strijd van Paulus als christen.
Middendorf sluit hier aan bij James D.G. Dunn. Dunn is één van de verdedigers van het nieuwe perspectief, maar geeft als het gaat om Romeinen 7 een zeer klassiek geluid. In onder-scheid van Dunn verbindt Middendorf het woord nomos in alle gevallen waar het voorkomt, met de Pentateuch en de mozaïsche wetgeving. 
Als het gaat om het feit dat Paulus in Rom. 7:14-26 spreekt als christen noemt Middendorf ook de uitdrukking ‘inwendige mens’. De manier waarop Paulus elders deze uitdrukking gebruikt, laat zien dat het gaat om een mens die met Christus verbonden is. 
Middendorf laat zien dat Rom. 8:1-4 zowel het voorafgaande afsluit, als het erna opkomende inleidt. De commentaar van Middendorf op het eerste deel van de brief aan de Romeinen loopt uit op een bespreking van Rom. 8:31-39. De passage die bekend staat als het zegelied van de apostel Paulus. 
Met betrekking tot ‘deze dingen’ in Rom. 8:31 merkt Middendorf op dat wij daarbij moeten denken aan alles wat aan deze passage vooraf is gegaan. Hij brengt ook naar voren dat de uitdrukking ‘voor ons’ in Rom. 8:31, 32 en 34 in alle ge-vallen een forensische klank heeft. God neemt het als Rechter Die ons heeft vrijgesproken voor ons op. 
Nogmaals: Middendorf biedt een diepe uitleg van de brief aan de Romeinen. Het eerste deel eindigt, zo geeft hijzelf aan, op een bergtop in de brief aan de Romeinen. Zoals het eerste lezers nieuwsgierig zal hebben gemaakt naar wat nu nog volgt, kan het ons nieuwsgierig maken naar het tweede deel van de commentaar van Middendorf op de brief aan de Romeinen.

Michael P. Middendorf, Romans 1-8, Concordia Commentary (Saint Louis: Concordia Publi­shing House, 2013), hb. xxxix + 802 p., $54,99 (ISBN 978-0-7586-3882-3)

woensdag 28 september 2016

Het boek Jozua en een korte bespreking van een aantal commentaren daarop

Inleiding
Het boek Jozua sluit nauw aan bij het voorafgaande boek Deu-teronomium. Deuteronomium bestaat grotendeels uit een drietal redevoeringen die Mozes hield tegen het einde van de veer­tig­jarige woestijnreis. Voorafgaande aan de concrete verordeningen die wij in Deuteronomium 12-26 vinden, biedt Mozes in Deut. 1-11 niet alleen een terugblik en een vooruitblik maar geeft hij ook waarom het volk Israël de HEERE behoort lief te hebben en te dienen.
Bij de vooruitblik wordt onder woorden gebracht dat het volk onverdiend het land Kanaän zal ontvangen. Zij zullen in de steden wonen die zij niet hebben gebouwd en de vrucht van wijn­gaarden en akkers genieten die zij niet hebben aangelegd. Dat is een van de motieven die aangevoerd wordt, om de HEERE te dienen.
In het boek Jozua wordt de intocht beschreven en ook de verdeling van het land. Het boek ein­digt met een indringend appel van Jozua om alleen de HEERE te dienen. Een appel dat helemaal aansluit bij het onderwijs van zijn voorganger Mozes.
Het boek Jozua stelt ons voor een aantal vragen. Sinds de Ver-lichting zijn er vragen gesteld bij de in de Bijbel vermelde wonde-ren. Ook in het boek Jozua worden wonderen vermeld: de door-tocht door de Jordaan, het vallen van de muren van Jericho en het stilstaan van zon en maan bij Gibeon en het dal van Ajalon. Voor het eerste is al moeilijk een verklaring te geven die past binnen het huidige natuurwetenschappelijke kader en dat geldt al helemaal voor het laatste.
Daarnaast heeft het archeologisch onderzoek in Israël dat vanaf de twintigste eeuw is verricht, vragen opgeroepen over de historische betrouwbaarheid van de in het boek Jozua vermelde gebeurtenis-sen. Kunnen wij een verwoesting van Jericho aan het einde van de vijftiende eeuw (de datering waar de bijbelse gegevens het meest op wijzen) of eventueel in de dertiende eeuw (een datering die meerderen aannemen) aanwijzen? Was het stadje Ai in die eeuwen wel bewoond? Hoe dan ook zijn er geen aanwijzingen voor massale verwoestingen in de genoemde eeuwen.
Tenslotte is er de vraag hoe wij de goddelijke legitimatie in het boek Jozua van geweld moe­ten plaatsen. Met die vraag heeft men reeds in de Vroege Kerk geworsteld. Zonder de let­ter­lijke betekenis te ontkennen zocht men het antwoord in een allegorische Schrift-uitleg. 
Origenes stelde dat de opdracht de Kanaänieten uit te roeien wil zeggen dat wij onze zonden met wortel en tak moeten uitroeien. In dat spoor gingen anderen verder. Ik hoop dat niemand met deze zienswijze moeite heeft. In het licht van het geheel van de bijbelse boodschap is het een mooie toepassing. Iedereen zal echter wel aanvoelen dat deze visie op het niveau van de uitleg toch wel erg onbevredigend blijft.
Vooral sinds 11 september 2001 is de vraag of de Bijbel – en dat vooral het Oude Testament –ook niet aanzet tot geweld een brandende vraag geworden. Christenen worden ter verantwoording ge­roepen over passages in de Bijbel die daartoe lijken aan te zetten.

Wonderen
Als het gaat om wonderen in de Bijbel moeten wij altijd beginnen bij het feit dat God als Schepper van alle dingen de Almachtige is. Voor sommige wonderen kan ongetwijfeld een ver­kla­ring gegeven worden die past binnen het natuurwetenschappelijke kader. Dan nog blij­ven er meerdere wonderen over waarvoor dit niet geldt. 
Dan hoeven we slechts te denken aan de opstanding van de Heere Jezus Christus uit de doden in een verheerlijkt lichaam. God als de Almachtige is echter niet aan de natuurwetten gebonden. Bij (hoge) uitzondering heeft hij kennelijk gebeurtenissen laten plaatsvinden die daar niet in passen. Dat geldt trouwens ook voor wat de Bijbel vermeldt over de toekomst van deze wereld.
Als het gaat om het stilstaan van zon en maan is de oplossing wel in deze richting gezocht dat het zou gaan om een dichterlijke uitspraak die duidelijk maakt dat de HEERE Zelf aan de zijde van Israël streed. Gewezen wordt dan op het feit dat de omliggende volkeren de zon en de maan als goden zagen. 
Ter ondersteuning van de visie dat het om een puur dichterlijke omschrijving van Gods bijstand gaat, wordt er wel verwezen naar Richteren 5 en wel vooral Richt. 5:4-5. Terwijl in Richteren 4 in verhaalvorm de overwinning op Sisera wordt be­schre­ven, vinden we in Richteren 5 dezelfde gebeurtenis op dichterlijke wijze ver-haald.
Nu lezen we Jozua 10:13: ‘En de zon stond stil, en de maan bleef staan, totdat zich het volk aan zijn vijanden gewroken had. Is dit niet geschreven in het boek des oprechten? De zon nu stond stil in het midden des hemels, en haastte niet onder te gaan omtrent een volkomen dag.' 
Dat is toch wel zeer moeilijk te verenigen met een loutere dich-terlijke verwoording van Gods bijstand aan Israël. Beter is van een natuurwonder uit te gaan, ook al kunnen wij ons niet voor­stellen wat dit precies inhield. Duidelijk is dat ons wordt verhaald dat het een volkomen dag licht bleef in het dal van Ajalon.

Archeologie
Als het gaat om de relatie tussen de gebeurtenissen die in het boek Jozua verhaald worden en archeologische vondsten, is het goed te beseffen dat niet alleen geschreven teksten maar ook archeolo-gische vondsten geïnterpreteerd moeten worden. John Garstang, Kathleen Keyon en Bryant G. Wood hebben de archeologische gegevens van Jericho elk op verschillende wijze geïnterpreteerd. 
Kenyon deed verder archeologisch onderzoek na Garstang. Dat verklaart voor een deel dat zij tot andere conclusies kwam Wood zet echter vraagtekens bij haar visie dat Jericho van 1500 tot 1200 vóór Chr. onbewoond was. Hij meent dat er rond 1400 vóór Chr. sporen van een verwoesting aanwijsbaar zijn. Gecombineerd met wat Jozua verteld, wijst dat op datum voor de intocht die het gemak-kelijkst met de bijbelse gegevens kan worden verbonden.
Ten aanzien van Ai is gesteld dat deze plaats vanaf 1550 tot 1200 vóór Chr. onbewoond was. Dat zou dan een aanwijzing zijn dat het boek Jozua geen echte geschiedschrijving biedt. Het is echter maar de vraag of Et-Tell met Ai kan worden geïdentificeerd. 
Wood heeft gesugge­reerd dat Ai in de beurt van Khirbet el-Maqatir moet worden gezocht. In zijn algemeenheid moeten we zeggen dat wij niet te snel moeten zeggen dat archeologische vondsten de bijbelse gebeurtenissen ondersteunen, maar nog minder dat zij ze ontkrachten. 
Veel vragen blijven open en vondsten moeten telkens weer geïnter-preteerd worden, terwijl zich weer nieuwe vondsten aandienen. Wie uitgaat van het zelfgetuigenis van de Schrift, aanvaardt op grond daarvan als historie wat de Bijbel als historie vermeld en zoekt in het geloof naar antwoorden op vragen die zich voordoen.
Zeker is dat van massale verwoestingen aan het eind van de vijftiende en in de veertiende eeuw geen archeo­logische sporen zijn te vinden en evenmin van een omslag in beschaving. Echter veel meer dan vaak wordt beseft, wijst ook het boek Jozua - en dat geldt al helemaal als wij er het erop volgende boek Richteren naast-leggen - op een geleidelijke penetratie. Naast de inname van Jericho en Ai worden slechts een veldslag in het zuiden en in het noorden vermeld.
De veldslag in het zuiden vond plaats mede naar aanleiding van het verbond dat Gibeon met de aan haar verbonden steden met Israël had gesloten. Bij de verdeling van het land zoals beschreven in Jozua ging het voor een groot deel om gebieden die toen nog veroverd en in bezit genomen moesten worden. Dat is een proces geweest dat eeuwen heeft geduurd en pas onder de regering van David tot voltooiing kwam..
Als archeologische gegevens erop wijzen dat er van een gelei­delijke penetratie van Israël sprake was, is dat veel meer in overeenstemming met de gegevens uit Jozua en Richteren dan bij oppervlakkige lezing het geval lijkt te zijn. Dat het boek Jozua historisch betrouwbaar is, sluit niet uit dat de gebeurtenissen wel vanuit een heel bepaald perspectief zijn verteld en dat het gewicht van de vertelde gebeurtenissen werd onderstreept om de boodschap te benadrukken dat de HEERE aan Israël het land Kanaän gaf.

Geweld
Als het gaat om het gebruik van geweld in opdracht van God in de Bijbel, kunnen we er allereerst op wijzen dat dit wel voorkomt in het Oude Testament maar niet in het Nieuwe Testament. In het licht van de voortgang van de openbaring moeten wij geweld in de naam van God om Zijn koninkrijk te bouwen volledig afwijzen. De Heere Jezus Christus heeft ons geleerd: ‘allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan.’ (Mat. 26:53b).
Daarom moet worden toegevoegd dat het ook het Oude Testament gaat om  beperkt aantal gevallen waarin geweld in naam van de HEERE wordt gelegitmeerd, namelijk als gaat om het uitroeien van de oorspronkelijke inwoners van Kanaän en van de Amalekieten.
De Amalekieten hadden Israël bij de woestijnreis lafhartig in de staart van het leger aangevallen. De oorspronkelijke inwoners van Kanaän hadden met goddeloze praktijken de maat van de onge-rechtigheid vol gezondigd. De HEERE had eeuwenlang geduld gehad met deze volken, want Hij zei daarvoor al tegen Abraham dat het vierde geslacht van Israël pas naar het beloofde land zou mogen terugkeren; want dán pas zou de ongerechtigheid van de Amorieten tot een climax (volheid) gekomen zijn  (Gen. 15:17).
Echter, nogmaals zij gezegd dat dit in het Oude Testament de uit-zonderings­gevallen waren. Het was niet de regel. In Deuterono-mium vinden we krijgwetten die aanwijzingen geven voor het ge-drag in een oorlog tegen een van de omliggende volkeren. Deze vallen naar de maatstaven van die tijd op door hun humane karak-ter
Dan komt er nog iets bij. Het boek Jozua vermeld dat van de oor-spronkelijke inwoners Rachab en haar familie en ook de Gibeo-nieten werden gespaard. Zij geloofden de God van Israël. Dat Israël onwetend een verbond sloot met inwoners van het land – want dat waren de Gibeonieten – wordt wel Israël, maar niet de Gibeonieten kwalijk genomen. Zij kregen een plaats in Israël als houthouwers en waterputters. Een plaats die zij terecht ver verkozen boven de dood.
Hebben de geschiedenissen van het gebruik van geweld in naam van God onder de nieuw bedeling dan nog wel enige betekenis? Het antwoord moet luiden dat deze geschiedenissen ons laten zien dat de HEERE de zonde ernstig neemt en niet ongestraft laat. Veel nadrukkelijker dan het Oude Testament spreekt het Nieuwe Testa-ment dan zelfs over de eeuwige straf.
De nieuwe bedeling wordt gekenmerkt door lankmoedigheid. Dat geldt vooral  in het uitstellen van  de straf. Dat is onder de nieuwe bedeling regel. Uitstel is echter nog geen afstel. Eenmaal zal Christus komen om levenden en doden te oorden. Wie daarop niet is voorbereid moet eeuwig buiten staan. In deze bedeling behoort dan ook de christen niet minder dan de God Die hij dient, door lankmoedigheid te worden gekenmerkt. Hij behoort Zijn vijanden lief te hebben en te zegenen die hem vervloeken.
Echter hij mag en moet ook bidden om de wederkomst. Dat is ook een bede of de Heere recht zal doen en daarmee ook een bede om wraak. Wij mogen die wraak niet zelf uitvoeren, maar evenals oud-testamentische gelovigen mogen nieuwtestamentische gelovigen vragen of God tot hun verlossing er wrake wil verschijnen. Niet in de geschiedenis, maar wel aan het einde van de geschiedenis als het heden van genade voorbij is. 
Er is geen reden te zeggen dat het Oude testament ons een andere God openbaart dan het Nieuwe Testament. God is lank-moedig, genadig, barmhartig en groot van goedertierenheid. God is onder de nieuwe bedeling niet minder dan onder de oude bedeling een God Die goed doet aan de rechtvaardigen en vergelding doet aan de goddelozen. 
Voor de oude bedeling kunnen we denken aan het slot van Psalm 73: ‘Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen.’ (Ps. 73:27-28). 
Als het gaat om de nieuwe bedeling noem ik: Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beër-ven? Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven.' (1 Kor. 6:9-10). 


David M., Jr. Howard, Joshua, New American Commentary 5 (Nashville: Broadman & Holman, 1998), hardcover, 528 p., prijs $29, 99 (ISBN 978-0-8054-0105-9)
Deze commentaar biedt een gedetailleerde uitleg van de tekst van Jozua. De focus ligt op de grammatica en syntaxis, terwijl literaire en taalkundige inzichten worden gebruikt om de beteke­nis van de tekst te verduidelijken. Historische en archeologische kwesties wor-den in de inleiding behandeld.

Marten H. Woudstra, The Book of Joshua, New International Commentary on the Old Testament (Grand Rapids: Eerdmans, 1981), hardcover, 416 p., prijs $48,-- (ISBN: 978-0-8028-2525-4)
Woudstra was een conservatieve evangelical die volledig vasthield aan het gezag en de be­trouw­baarheid van het boek Jozua. In zijn uitleg focust hij op de literaire en theologische aspecten van de tekst en vraagt hij aandacht voor kleine details.

Adolph L. Harstad, Joshua, Concordia Commentary (St. Louis: Concordia Publishing House, 2004), hardcover, 906 p., prijs $54,99 (ISBN 978-0-570-06319-1)
Harsted geeft een zeer grondige uitleg van de tekst van Jozua. Hij houdt volledig vast aan het gezag en de betrouwbaarheid van dit Bijbelboek. In de inleiding wordt een grondige onder­bouwing ge-geven aan de opvatting dat de intocht aan het einde van de vijftiende eeuw plaats-vond.
Grote aandacht wordt gegeven aan de theologische betekenis van het boek Jozua. Daarbij worden de lijnen doorgetrokken naar het Nieuwe Testament en wordt duidelijk gemaakt dat Christus het centrum, climax en de inhoud van de gehele bijbelse openbaring is. Voor de delen uit deze serie geldt dat zij zeer bruikbaar zijn bij de preekvoorbereiding.

Pekka M. Pitkänen, Joshua, Apollos Old Testament Commentary Series 6 (Downers Grove: InterVarsity Press, 2010), hardcover, 454 p, prijs $45,-- (ISBN 978-0-8308-2506-6)
Dit is een conservatief commentaar dat een goede uitleg biedt. Aan de uitleg gaat een brede inleiding vooraf. Daarin komen onder de betekenis van de historiciteit van het boek Jozua en de theolo-gische boodschap aan de orde. Ook wordt aandacht gevraagd voor de relatie tussen het Joodse volk en de Palestijnen.
De vraag is dan of en zo ja welke claims op het land het Joodse volk zou kunnen doen op basis van het boek Jozua. Sterker dan Pitkänen dat doet, zou ik willen benadrukken dat het Joodse volk ook onder de nieuwe bedeling een bijzondere positie houdt. Dat bete-kent echter niet dat Joden met een beroep op Jozua de rechten van Arabische inwoners van het beloofde land of het binnen de groene lijn is of daarbuiten mogen negeren.
De Bijbel leert dat er recht moet worden gedaan. Pitkänen beseft dat politiek gezien een oplossing niet eenvoudig is. Duidelijk is dat naar beide zijden recht moet worden gedaan. Daarbij geldt dat het ontkennen van de rechten van het Joodse volk zou betekenen dat Joden geen eigen land mogen hebben maar ook een gewisse dood tegemoet gaan. 
Meer nog dan Pitkänen doet zou ik willen benadrukken dat voor Joden en Arabieren zaak is dat zij toegang tot God vinden door Jezus Christus. Dat zou in deze bedeling in het Midden-Oosten uiterlijke vrede dichterbij brengen.


Rhett P. Dodson, Every Promise of Your Word. The Gospel According to Joshua (Edinburgh: Banner of Truth, 2016), hardcover, 370 p., prijs £10,-- (ISBN 978-1-84871-669-8)
Dit is geen commentaar in de strikte zin van het woord, maar een boek dat het karakter heeft van een serie Bijbellezingen. Dat maakt het voor preekvoorbereiding, maar ook voor per­soon­lijk meditatief Schriftonderzoek zeer geschikt. De boodschap van Jozua wordt in histo­rische en vooral ook heilshistorische context geplaatst.
De hoofdlijn van het boek is dat zoals God Zijn beloften hield en vervuld en door Jozua aan het volk Israël het land Kanaän gaf, God zo door de Heere Jezus Christus aan iedereen die waarachtig in Hem gelooft de nieuwe hemel en de nieuwe aarde schenkt. Deze studie kan vergeleken worden met die van ds. P. den Butter in onze eigen taal Jozua. Boek van Gods trouw.
Den Butter gaat nog wat dieper in op de aard van het geestelijke leven vooral met betrekking tot aanvechting en bestrijding. Dat betekent niet dat wie het boek van Den Butter heeft gelezen, dat van Dodson ongelezen kan laten. Iedere auteur heeft toch weer eigen accenten en gezichtspunten. De Schrift is zo rijk dat geen enkel commentaar uitputtend kan zijn.

maandag 15 augustus 2016

Een aanbevelenswaardig commentaar op de brieven van Johannes

In de serie Concordia Commentary heeft Bruce G. Schuchard, de commentaar op de drie brieven van Johannes verzorgd. Schu-chard is als hoogleraar exegetische theologie van het Nieuwe Testament en decaan van ‘advanced studies’ verbonden aan Concordia Theological Seminary, St. Louis, Missouri. Aansluitend bij de oudste kerkelijke tradities aanvaardt hij Johannes de zoon van Zebedeüs als de auteur en neemt hij dat zij in Efeze zijn geschreven.
Op de vraag of de brieven eerder dan het Evangelie naar Johannes zijn geschreven, geeft Schuchard terecht als antwoord dat het niet nodig is aan te nemen dat het Evangelie naar Johannes reeds in geschreven vorm bestond. 
De brieven zijn geschreven als weerlegging van het gevoelen van personen die gemeenten hadden verlaten. Zij konden zich de rea-liteit van de vleeswording van de Zoon van God niet voorstellen. Daarbij kwam dat zij wel claimden God lief te hebben, maar na-lieten aan de broeders liefde te betonen.
De eerste brief van Johannes is de langste en draagt een alge-meen karakter. Duidelijk is dat Johannes kan teruggrijpen op mondeling onderwijs dat hij heeft gegeven. De tweede brief is aan een locale huisgemeente (de uitverkoren vrouwe en haar kinderen) gericht. Wel is de brief zo geformuleerd dat hij in meerdere gemeenten kon worden voorgelezen.
Schuchard typeert 3 Johannes als de meest persoonlijke nieuw-testamentische brief. De ouderling laat voelen met welke proble-men hij wordt geconfronteerd. In navolging van Martin Hengel wijst Schuchard erop dat geen vroegchristelijke brief zoveel overeenkomsten heeft buitenbijbelse brieven uit die tijd als 3 Johannes.
Schuchard onderstreept terecht dat wij ons moeten realiseren dat in de dagen van Johannes schriftelijke documenten werden ver-vaardigd me de bedoeling te worden voorgelezen. Daarom keken briefschrijvers als het ware over de schouders van retorici bij het vervaardigen van hun brieven.
Schuchard laat zien dat de bewering dat Johanneïsche ge-schriften aanvan­ke­lijk vooral door ketters werden gewaardeerd en slechts met moeite ingang hebben gevonden in de hoofdstroom van de christelijke kerk, strijdig is met de feiten.
Evenals de andere commentaren uit de Concordia Commentary kan ik ook deze commentaar hartelijk aanbevelen. Hier en daar is te merken dat de commentaar door een lutheraan en niet door een gereformeerd theoloog is geschreven. 
Echter, voor gereformeerden is Luther, ook al volgt men hem theologisch niet in alle opzichten bij, altijd een van hun gees-telijke vaders geweest. Dan moeten we toch lutheranen die echt in de lijn van Luther willen gaan, als geestelijke broeders erkennen.
Schuchard besluit elke passage die hij bespreekt met afsluitende opmerkingen. In deze rubriek wordt bij 1 Joh.1:5-2:2 opgemerkt dat wellicht een van de redenen van de eigentijdse veron­acht­zaming van de realiteit en gevolgen van de zonde is dat niet echt wordt geloofd dat een andere manier van leven mogelijk is. Daarmee wordt de kracht van het kruis ontkend.
Het bloed van Christus heeft zowel verzoenende als ver-nieuwende kracht. We moeten en mogen naar het kruis van Christus gaan tot reiniging en vergeving van zonden om zo een consistent aan God gewijd leven te leiden. Zij die (innige) gemeenschap met God clai-men maar intussen in de duisternis wandelen, doen volstrekt geen recht aan de zelfopenbaring van de volstrekt heilige God. 

Bruce G. Schuchard, 1-3 John, Concordia Commentary, Saint Louis: Concordia Publishing House, 2012, hb. 752 pp., prijs $54,99 (ISBN 9780758614438)

donderdag 30 juli 2015

Daniël en zijn boek

Terwijl de christelijke kerk het boek Daniël tot de profeten rekent, behoort het in de ordening van de synagoge bij de Geschriften. De Oosters-orthodoxe kerken eindigen de canon van het Oude Testa-ment met de Grote Profeten. Dan is Daniël het laatste oudtesta-mentische Bijbel­boek. In Zijn onderwijs heeft de Heere Jezus niet in de laatste plaats op dit Bijbelboek teruggegrepen.
De Heere Jezus noemde Zichzelf bij voorkeur de Zoon des mensen. Daarmee maakt hij duidelijk dat de gestalte van Hem Die lijkt op de zoon van een mens uit Daniël 7 in Hem tot vervulling is gekomen. Hij zal van de Vader in de weg van lijden, verdrukking en dood alle macht in hemel en op aarde ontvangen. Dat werd werke-lijkheid met Zijn hemelvaart. In het onderwijs van de Heere Jezus neemt het koninkrijk van God een centrale plaats in. Geen oud-testamentisch Bijbelboek spreekt daar zo nadrukkelijk over als Daniël
Zeker is dat Daniël een bijzonder boek is. Het bevat zowel ver-tellingen als profetieën. Tussen die beiden is een nauw band. Het boek Daniël heeft een apocalyptisch karakter. Het gaat in om de worsteling van het volk van God die uitloopt op de volkomen door-braak van het koninkrijk van God. Een koninkrijk dat zonder men-selijke inspanning tot stand komt. 
Het boek Daniël is ook een bijzonder boek omdat het voor een deel (Dan. 2:4-7:28) in het Ara­mees is geschreven. Dat ontgaat de Bijbellezer die de Bijbel alleen in een vertaling leest. Het Aramees is lange tijd de lingua franca (algemeen gebruikte taal) geweest van het Midden-Oosten. Het was de rijkstaal van het Babylonische en later van het Perzisch rijk.
Het gedeelte van Daniël dat in het Aramees is geschreven, heeft zo kunnen we zeggen een meer internationaal karakter. Het tweede deel van Daniël richt nadrukkelijk op het lot van Israël en loopt daarbij uit op de lotgevallen in de tweede eeuw vóór Chr. Toen heeft de Syrische vorst Antiochus  IV Epiphanes de tempel ontwijd. Hij wordt wel de oudtesta­men­tische antichrist genoemd. De onder-gang van deze vorst wordt in Daniël voorzegd. Tege­lij­kertijd gaat de beschrijving van Daniël boven deze vorst uit en is wat Daniël voorzegd niet volkomen in deze vorst vervuld.
Bij de vraag hoe wij de profetieën van Daniël moeten uitleggen, moeten wij ons voor willekeur en speculatie wachten. Kern van het boek Daniël is dat God de wereld regeert en Zijn volk nooit begeeft of verlaat. Wie de Engelse taal beheerst, wijs ik de uitleg van dit Bijbel­boek door Andrew E. Steinmann in de Concordia Commen-tary.
Hoe dan ook is dit een serie die ik hartelijk kan aanbevelen. De auteurs behoren allen tot de Lutheran Church Missouri Synod, een kerk die nog echt vasthoudt aan de confessioneel lutherse erfenis. De serie gaat uit van de onfeil­baarheid en volkomen betrouw-baarheid van de Schrift. Grondige uitleg van de brontekst gaat samen met aandacht voor de toepassing vanuit de overtuiging dat tenslotte elke Bijbelpassage getuigt van de verzoening met God door het leven, de dood en de opstanding van Jezus Christus.
Steinmann plaatst in zijn commentaar in overeenstemming met de dateringen die in het boek Daniël worden genoemd, het ontstaan van het boek Daniël in de zesde eeuw vóór Chr. Zijn commentaar bevat een aantal excursen. Vooral die over de visie op de balling-schap is theologisch van belang. Het boek Daniël laat ons zien dat de balling niet louter onder het aspect van oordeel kan worden gezien. De ballingschap gaf ook mogelijkheden de God van Israël in een heidense omgeving te belijden.
Het boek Daniël laat ons zien hoe God in Christus Zijn volk nabij is. Naar ik meen terecht ziet Steinmann niet alleen in de Zoon des mensen in Daniël 7 maar ook in zoon der goden in Daniël 3, de engel in Daniël 6 en de engelgestalten in Daniël 8:13-16 en Daniël 10:4-19 de Messias in pre-existente gestalte, terwijl Zijn komst in Daniël 9:20-27 wordt voorzegd.


N.a.v. Andrew E. Steinmann, Daniel, Concordia Commentary, Concordia Publishing House, St. Louis, Missouri 2008; ISBN 978-0-7586-0695-2; hb. 628 pp., prijs $54,99

woensdag 10 december 2014

Belangwekkende Bijbelcommentaren

De Verenigde Staten van Amerika hebben een heel andere geschiedenis gehad dan ons eigen land. Dat geldt zeker kerkelijk. Er is daar nooit één nationale kerk geweest, al was er wel binnen bepaalde kolonies tot aan de Amerikaanse Revolutie sprake van een band tussen de overheid en ene concrete kerk. Voor Massa-chusetts en Connecticut waren dat de Congregatio­na­listische Kerken.
In Amerika maakt men wel nog altijd onderscheid tussen de zo­ge­naamde mainline kerken en kerken die zich daarvan hebben afgesplitst. Er zijn meer­dere main­line kerken: presbyteriaans, gereformeerd, luthers, baptis­tisch, methodistisch enz.
De Lutheran Church Mis­souri Synod is één van de weinige mainline kerken die trouw aan haar oorsprong is gebleven. Wel-bewust wil men vasthouden aan de erfenis van Luther en weet men zich ge­bon­den aan de Formula Concordiae van 1577 en het Konkordienbuch van 1580 waarin alle lutherse belijdenisgeschrif-ten zijn opgeno­men.
In de jaren zeventig leek deze kerk in meer liberaal vaarwater te komen. Een groeiend aantal hoogleraren verbonden aan Con-cordia Theological Seminary zette niet alleen vraagtekens bij de inhoud van de lutherse confessie maar ook bij die van de Schrift zelf. Daarbij ging het om zaken als de realiteit van de eeuwige ramp­zaligheid, de historiciteit van de zondeval, het mozaïsche karakter van de Pentateuch, de werkelijke godheid van Christus.
Een beweging vanaf het grondvlak leidde ertoe dat de hoog-leraren van wie het onder­wijs verontrusting wekte, in 1974 een seminarie in ballingschap begonnen zoals zij dat noem­den. De steun daarvoor bleek echter zeer beperkt. Een klein deel van de leden van Lutheran Church Mis­souri Synod bleek bereed een nieuw meer liberaal kerkverband te vormen.
Wie meer over deze materie wil weten kan ik verwijzen naar de studie A Seminary in Crisis. Daarin worden door Paul A. Zimmer-man de ontwikkelingen van de Lutheran Church Mis­souri Synod en het daarmee verbonden Concordia Theological Seminary vanaf de jaren veertig to de jaren zeventig beschreven.
De huis­uitgever van Lutheran Church Mis­souri Synod is Concor-dia Publishing House. Voor wie de Engelse taal machtig is, is het goed te weten dat deze uitgeverij bezig is een twee­­tal ver­kla­rin­gen op de ge­hele Bijbel uit te geven, namelijk de Concordia Popular Com­men­tary en de Concordia Com­men­­tary.
De eerst serie is gericht op het gewone gemeentelid en neemt de peri­koop als uitgangspunt. De tweede serie gaat dieper op de tekst in, maar is ook voor hen die de brontalen niet beheersen, heel goed leesbaar.
De uitgangs­pun­ten voor de exegese zijn: 1. Schrift met Schrift vergelijken; 2. nauw­gezette aandacht voor de brontekst; 3. de door de auteur bedoelde be­te­kenis achterhalen; 4. gebruik maken van hulp­­wetenschappen om de tekst beter te ver­staan (taal­-wetenschap, ar­cheo­logie enz.); 5 ken­nisnemen van de ge­schie­denis van de exegese; 6. toepassen van de tekst vanuit de weten­schap dat hij gezag­heb­bend is; 7. bo­ven­al de toepassing en vervulling van de tekst tekenen in het licht van Christus en Zijn Kerk.
De redactie geeft aan dat deze uitgangspunten ook door vele niet-lutheranen worden ge­prak­ti­seerd. In feite zijn ze klassiek reforma-torisch en verbin­den zij alle christenen die vast wil­len hou­­den aan de erfenis van de Reformatie, met elkaar. Beide reeksen zijn waar­devol. In onder­scheid van bijvoorbeeld de Nederlandse serie Commentaar Nieuwe Testament krijgen in beide series de toe­­passingen naar het persoonlijke en gemeentelijke leven aparte aan­dacht. Dat verhoogt de waarde.
Op een goede wijze gaat wetenschappelijke Schriftuitleg met stichting samen. Wie heel nauwkeurig leest, zal hier en daar in beide reeksen sporen ont­dek­ken van de lutherse sacra­­­mentsleer. Duidelijk is echter ook dat orthodoxe lutheranen en ortho­doxe gere­for­meer­den veel ge­meenschappelijk hebben.
Dat geldt met name als men in beide tradities niet wars is van piëtisme. Aandacht voor vroomheid in de goede zin van het woord is in beide com­men­ta­renreeksen duidelijk aanwijsbaar. In de beide serie komt bij de weergave van de Bijbelse boodschap tel-kens weer de tweeslag van wet en Evangelie aan de orde.
Het gereformeerde protestantisme is in zijn aandacht voor de inhoud van de Schrift breder dan de lutherse. Echter, dat neemt niet weg dat wij Luther ten volle bijvallen dat zonder het rechte verstaan op het onderscheid en de samenhang van wet en Evan-gelie de diepst zin van de Schrift voor ons verborgen blijft.
Ik besluit met de gegevens van een drietal commentaren die in beide series verschenen zijn en met die van de studie van Zimmerman.
Gregory J. Lockwood, 1 Corinthians, Concordia Popular Com-mentary, Con­cor­dia Publishing House; ISBN 978-0-7586-2545-8; pb. 373 pp.; prijs $24,99.
Jeffrey A. Gibbs, Matthew 11:2-20:34, Concordia Commentary, Con­cor­dia Pu­bli­shing House; ISBN 978-90-7586-1099-7; hb. 489 pp.; prijs $42,99

James W. Voelz, Mark 1:1-8:26, Con­cordia Commentary, Con­cor­dia Pu­bli­shing House; ISBN 978-90-7586-0314-2; hb. 588 pp.; prijs $54,99.
Paul Zimmerman, A Seminary in Crisis, Con­cor­dia Pu­bli­shing House; ISBN 978-0-7586-1102-4; hb. 444 pp., prijs $52,99.