Posts tonen met het label kerkelijke eenheid. Alle posts tonen
Posts tonen met het label kerkelijke eenheid. Alle posts tonen

maandag 17 oktober 2016

De eenheid van de kerk

Roep om meer eenheid
De kerk van Christus is allereerst de gemeenschap van de heiligen, van allen die gereinigd zijn door Christus’ bloed en ver-nieuwd door Zijn Geest. Onder de oude bedeling had de kerk uiterlijk een andere gestalte dan onder de nieuwe bedeling. Onder de nieuwe bedeling is de kerk uiterlijk niet een gebleven. Dat is verdrietig. Innerlijke eenheid hoort gepaard te gaan met uiterlijke eenheid.
Er ontstond de scheiding tussen de Westerse en de Oosterse Kerk. In de Kerk van het Westen werd in de zestiende eeuw de roep tot Reformatie gehoord. Velen, maar niet allen, hebben die roep beantwoord. De Kerk van het Westen raakte uiterlijk ver-deeld. Ver­drietig is dat ook de Kerk van Reformatie geen eenheid bleef.
Voor Rome is dat altijd een argument geweest tegen de Refor-matie. Echter hoe belangrijk uiterlijke eenheid ook is, innerlijke verbondenheid met de leer van profeten en apostelen gaat daar bovenuit. Waar wij tussen het eerste en het tweede moeten kie-zen, mag alleen het tweede overblijven: de waarheid naar de god-zaligheid.
Heel diep is deze waarheid verwoordt in de gereformeerde belij-denisgeschriften. In Nederland is de geschiedenis zo gelopen dat kerken die deze zelfde belijdenis hebben toch naast elkaar optrekken. Dat kan en mag zo niet zijn. In dat licht deed ds. Egas de oproep bij het veer­tig­jarig ambtsjubileum van ds. Eckeveld richting de Gereformeerde Gemeenten om minder naar binnen gericht te zijn. Hij noemde de mogelijkheid van het open stellen van kansels voor pre­dikers die wel niet tot eigen kring horen, maar naar Schrift en belijdenis preken.

Wet en Evangelie
Er kwamen meerdere reacties van predikanten. Tal van ware dingen werden gezegd, maar vrijwel allen hadden het doel de oproep van ds. Egas van haar klem te beroven. Er werd op­gemerkt dat de eenheid van de kerk in Christus ligt. Dat is zeker waar, maar moet van daaruit niet worden betracht: ‘Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die Uw Naam oot­moedig vrezen.’ Mag dat ook geen kerkelijke consequenties hebben? En kerkelijk moeten dan toch leer en leven onze maatstaf zijn, omdat alleen God de laatste Rechter over het innerlijke is.
Terecht werd opgemerkt dat het gaat om de boodschap van wet en Evangelie. Ook als die boodschap wordt gebracht, is er toch variatie in accenten. Thomas Boston, de schrijver van het boek De viervoudige staat – ik haal hem meer dan eens aan – kwam tot meer helderheid in het onderscheid en de samenhang van wet en Evangelie, toen hij als jong predikant het boek Het merg van het Evangelie las. Echter, zijn prediking is van meet af aan wat de grondtonen betreft bijbels geweest.
De eeuwen door is de ene prediking ook bevindelijker geweest dan de andere. Dit jaar ver­scheen een heruitgave van Het merg der christelijke godgeleerdheid van Johannes à Marck. Het is een heel mooie uitgave en biedt een heldere uiteenzetting van de gereformeerde leer. Wel kan je – ook als je verrekent dat dit werk allereerst voor predikanten en theo­lo­gie­stu­den­ten is geschreven – begrijpen dat à Marck niet tot de Nadere Reformatie wordt gere-kend.
Niet alleen Brakel in zijn Redelijke Godsdienst (een dogmatiek ge-schreven voor het gewone volk), maar ook Witsius in de De bedeling van de verbonden (een werk evenals dat van à Marck voor studenten en predikanten ge­schre­ven) ge­ven toch een wat bevindelijker geluid. Die spreken mij uiteindelijk meer aan dan de ge­noemde à Marck. Maar daarmee schrijf ik deze man en zijn Handboek Dogmatiek niet af. Integendeel, er valt veel uit te leren, mede omdat de opzet zeer overzichtelijk is.
Ook in onze tijd zou ik mannen in de lijn van à Marck niet van de kansel willen weren. Je kunt trouwens ook denken aan de Staten­vertalers. Geen van hen kan tot de beweging van de Nadere Reformatie worden gerekend, maar onder andere uit hun kant-tekeningen blijkt hun godsvrucht. 
Van Revius heb ik wel eens gedichten aangehaald in de kerkbode. Daaruit blijkt dat zijn geloof een beleefd geloof was. Al vroegen de Statenvertalers minder uitdrukkelijk in hun prediking aandacht voor de beleving van het geloof  dan de mannen van de Nadere Reformatie, bij de verschillen tussen beide gaat het  om een te ver­dra­gen variatie in accenten is.

God alleen kent het hart
Er is ook gesteld dat alle predikanten bevindelijk en niet alleen leerstellig moeten weten van de kracht van zowel de wet als het Evangelie is. Daarmee ben ik het hartelijk eens, als wij maar niet de kant op gaan dat mensen dat met onfeilbare zekerheid kunnen beoordelen en dat je een kerk zou moeten verlaten, als je niet van al haar predikanten zeker weet dat zij kinderen van God zijn. Immers dan lopen we al vast met de twaalf discipelen die de Heere Jezus riep. Een daarvan was Judas.
Toen de Heere tegen Zijn discipelen zei dat een van hen Hem zou ver­raden hebben de elf niet uitgeroepen: ‘Dat is Judas. Dat hebben we allang in de gaten’, maar vroegen zij: ‘Ben ik het Heere?’ Wellicht hebben de anderen het toen niet gemerkt, maar Judas vroeg het iets anders, namelijk: ‘Ben ik het rabbi?’ Hij miste de liefde tot de Heere Jezus Christus.
Evenmin als avondmaalgangers zich van de noodzaak van zelf-onderzoek ontslagen mogen ach­­ten, geldt dat voor predikanten ongeacht van welke kerk zij zijn. Als het daarover gaat denk ik aan een lezing die ik al weer heel wat jaren geleden uit de mond van John Marshall op de Leicesterconferentie hoorde over Bileam. 
Hij vroeg welke predikanten het gevaar lopen een Bileam te zijn. Zijn antwoord was dat je niet aan liberale of gematigd rechtzinnige pre­di­kan­ten hoeft te denken. Die preken niet de bijbelse waarheid die Bileam onder woorden mocht brengen, maar waarin hij helaas zelf niet deelde.
Nogmaals vroeg Marshall: ‘Wie lopen het gevaar een Bileam te zijn?’ En met stemverheffing antwoordde hij: ‘U en ik. Wij die deze con­ferentie bijwonen en wij die het Evangelie van vrije genade prediken!! Wij moeten ons voor Gods aangezicht afvragen of wij zelf de kracht van de waarheid kennen. Wij moeten ons ervoor hoe­den dat onze levenswandel niet strijdig is met het Evangelie dat wij verkondigen.’
Marshall voegde er aan toe dat hij niet een concrete conferentie-ganger voor ogen had. ‘Aller­eerst,’ zo zei hij, houd ik het mijzelf voor dat ik, terwijl ik anderen heb gepredikt, zelf ver­wer­pelijk be-vonden zou worden.’ Met hem bedoel ik niet dat wij een soort hyperkritische hou­ding zouden moeten hebben. 
Maar wij moeten ook niet de kant op dat avondmaalgangers, ambts­dragers en predikanten per definitie kinderen van God zijn. Dan gaan wij tegen het onderwijs van de Heere Jezus zelf in. Laat geen kerk binnen Nederland denken dat dit onder­wijs haar avond­maal­gangers, ambtsdragers en predikanten niet geldt. Dan krijgen we zelf­ver­heffing en zoet­sap­pig­heid in plaats van ootmoed en een heilig opscherpen van elkaar.

Wegen naar meer eenheid
Het openstellen van kansels is, als je vanuit de historie denkt, allereerst een zaak van een clas­sis. In de zeventiende eeuw was er in Nederland nog niet de kerkelijke verdeeldheid die wij nu kennen. Wat echter menigeen zich niet realiseert is, dat ook een predikant uit Frankrijk of uit Oost-Friesland in Duitsland gewoon in Nederland kon worden beroepen als de classis goed­keuring gaf. Immers de Gereformeerde of Hervormde Kerk werd niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten gevonden
In die lijn kan men nu ook aan de classis laten of predikanten uit kerken met de gereformeerde belijdenis kunnen voorgaan. Even-tueel kan men de synode een beslis­sing laten nemen. Juist omdat er over kerkmuren heen eenheid in prediking is, is daartoe alle aanleiding.De prediking is het hart van de kerk en juist vanuit de prediking is er meer dan eens eenheid van gevoelen over kerk-muren heen.
Als het voorgaan in officiële diensten op zondagen nog een stap te ver is, dan kan men op allerlei andere manieren als gemeente interkerkelijke con­tacten betrachten. Dat kan gaan van Reforma-tieavonden en gemeenteavonden tot avonden voor de jeugd, zoals de sluiting van een winterseizoen. 
Doordeweeks kan ook een predikant uit een andere kerk een samenkomst leiden die als dat nog gevoelig ligt geen officiële kerk­dienst is, al is de vorm op de groet aan het begin en de zegen aan het einde na, precies hetzelfde. In zo’n geval kun je naar mijn overtuiging er beter echt een kerkdienst van maken, maar een groot punt is het niet voor mij. Voor het gevoel van de kerk-mensen is er toch weinig tot geen verschil.
Voor veel jongelui spelen de landelijke kerken geen grote rol meer. Daar zitten meer kanten aan. Verdrietig vind ik als er weinig besef is van de kerkgeschiedenis en van de grote waarde zowel voor het persoonlijke als het kerkelijke leven van de gere-formeerde belijdenis. Echter, juist als die kennis en dat besef er wel is, wordt er een verbondenheid over de kerkelijke ge­bro­ken-heid heen ervaren.
Vaak wordt niet beseft dat Groen van Prinsterer in de negentiende eeuw de uitdrukking ‘gereformeerde gezindte’ gebruikte om de eenheid in geloof tussen gerefor­meerde belijdenis binnen en buiten de Hervormde Kerk aan te geven. Groen die zelf de Her­vormde Kerk trouw bleef, heeft toch meer dan eens onder het gehoor van afgescheiden pre­di­kanten gezeten en zelfs in afgescheiden kring wel het Heilig Avondmaal gebruikt.

Slot
Verder moeten we bedenken dat de kenmerken van de ware kerk – en laat ik mij dan maar even beperken tot de prediking als veruit het belangrijkste kenmerk – zich op niveau van de plaatselijke gemeente openbaren. Overal waar een bijbelse prediking klinkt, zien en merken we iets van het kerkvergaderend werk van Christus. Dat heb ik vanaf het begin van mijn amb­telijke bediening catechisanten voorgehouden. Als er nu minder kerkisme is dan vroeger, is dat winst.
Als het maar niet zo is, dat jong en oud niet meer weten wat de inhoud van de bijbelse prediking is. Want dat is zeker, het is een goddelijk gebod onder een bijbelse prediking op te gaan. Ik zeg er wel dat bij, dat een gebrekkige prediking nog geen onbijbelse prediking is. Het gaat om de ene Naam, om de twee wegen (we moeten de brede weg verlaten en de smalle be­wan­delen) en om de drie stukken van ellende verlossing en dankbaarheid.
Terugkomend op de oproep van ds. Egas: ik hoop dat binnen de kring van de Gereformeerde Gemeenten en daarbuiten naar de intentie van deze oproep wordt gehandeld en naar wegen gezocht wordt elkaar meer te ontmoeten. Dan zijn er veel meer moge-lijkheden dan die nu worden benut.
Laat het niet zo zijn dat wij zeggen: de tijd is er niet rijp voor. Er is het goddelijke gebod van­uit innerlijke eenheid naar meer uiterlijke eenheid te zoeken. Eenheid in prediking bij onder­linge variatie over kerkmuren heen is aanwijsbaar. Er is in kerkelijk Nederland veel aan de hand. Niet alle kerken met een gerefor­meerde belijdenis handhaven die ook wer­kelijk. 
De situatie in een aantal kerken door afscheiding uit de Her-vormde Kerk voortgekomen, is de situatie confessioneel eigenlijk gelijk aan die van de Hervormde Kerk vóór 2004. Zaken waar ik concreet aan denk ik: het niet afwijzen of zeer aarzelend afwijzen van de vrouw in het ambt en homoseksuele relaties, laten van ruimte voor de zienswijze dat Adam en Eva niet de eerste mensen zijn en dat de lichamelijk dood van de mens bij Gods goede schepping hoort, een onduidelijk geluid over de eeuwige rampzaligheid. Mijn opsomming is bepaald niet volledig. 
Als landelijke kerken als geheel de gereformeerde belijdenis niet handhaven, is er nog altijd wel samenwerking mogelijk met plaatselijke gemeenten die dat wel willen doen. Als de Heere de wegen baant, zou een herschikking van het kerkelijke leven of nog beter geformuleerd een terugkeer naar de wortels van de Hervormde Kerk tot zegen kunnen zijn.
Laten wij niets af doen aan de wetenschap dat het gezag van de Bijbel als het Woord van God allesbeslissend is. De Bijbel leert ons de boodschap van verzoening met de Vader door de vol-doening van Jezus Zijn Zoon als God Die mens werd. De Bijbel spreekt van weder­geboorte door de Heilige Geest. Als wij elkaar daarin herkennen, schamen we ons naar binnen en naar buiten er niet voor om aan te geven dat in ieder geval innerlijk reeds een eenheid is.
Tenslotte: maar dat gaat boven de vraag van kerkelijke ver-deeldheid uit: de kerk zonder vlek en rimpel is hier niet te vinden. We moeten daar wel naar verlangen. Dan blijft alleen de bede om de wederkomst van Christus over.

dinsdag 13 oktober 2015

De ware schat van de Kerk

De rechte bediening van het Woord: het voornaamste kenmerk van de kerk
Eén van Luthers 95 stellingen luidt: ‘De ware schat van de kerk is het evangelie van Gods eer en genade.’ Met deze stelling houdt de reformatorische en voluit bijbelse gedachte verband dat de kerk in haar zichtbare vorm overal te vinden is waar het Woord van God recht wordt bediend. De rechte bediening van het Woord maakt de kerk tot kerk. Waar die te vinden is, is het wezen van de kerk aanwezig en waar die ontbreekt, ontbreekt het wezen van de kerk.
De eeuwen door heeft Christus naar Zijn trouw verbond Zijn kerk in stand gehouden. Er zijn tijden geweest dat de kerk in haar uiterlijk verschijningsvorm bijna verdwenen was, hoewel er nog genoeg kerkgebouwen waren met vele kerkgangers. Dat geldt voor die tijden dat de rechte bediening van het Woord zo goed als verdwenen was. Je kunt dan denken aan de kerk van de Mid-deleeuwen.
De Heere gedacht echter aan Zijn kerk. Er kwam een Reformatie. De kerk kreeg een nieuwe verschijningsvorm waarin het wezen van de kerk veel helderder naar voren kwam. Vrijwel direct vanaf het begin viel de kerk van de Reformatie uiteen in een lutherse en gereformeerde richting. De (Anglicaanse) Kerk van Engeland is naar haar oorsprong als een bijzondere verschijningsvorm van de gereformeerde reformatie te zien.
We mogen geloven dat de gereformeerde belijdenis de diepste samenvatting is van de leer van het Oude en Nieuwe Testament. Daarmee ontkennen we niet dat de getrouwe bediening van het Woord ook in lutherse en anglicaanse kerken werd gevonden. In de loop der eeuwen is het protestantisme steeds veelvormiger geworden. Als ik nog een aantal hoofdstromingen mag noemen dan zijn dat het baptisme en methodisme. Onder methodisten en met name onder baptisten heeft de Heere Zijn kerkvergaderend werk willen verrichten.

De inhoud van de rechte bediening van het Woord
Waarin bestaat de rechte bediening van het Woord? Heel een-voudig kan dat als volgt worden samen­gevat: Er is één God, één Middelaar en één Geest, er zijn twee wegen en drie stukken. Een ware christen worden we door het vernieuwende werk van de Heilige Geest. Deze Geest overtuigt ons allereerst van zonden om zo in ons hart behoefte te scheppen aan de Middelaar, de Heere Jezus Christus.
Wie hem door een waar geloof wordt ingelijfd, wordt ook gewillig gemaakt om God te dienen. Langs deze weg gaat een mens over van de brede op de smalle weg en leert Hij de ene Naam tot zaligheid belijden en de drie-enige God als God van volkomen zaligheid te verheerlijken. Niet alle stukken van de geloofsleer zijn van hetzelfde gewicht. Overal waar deze zaken worden beleden en gepredikt, vergadert Christus Zijn kerk. Dat geldt niet alleen daar waar er kerken zijn die de gehele gereformeerde belijdenis onder­schrijven, maar bijvoorbeeld ook voor baptistische gemeen-ten of anglicaanse gemeenten. Overal waar Christus Zijn kerk vergadert wordt beleden dat Hij het Lam is dat ons vrijgekocht heeft met Zijn bloed en dat Zijn Geest Heere is en levend maakt.
De volmaakte eenheid van de kerk wordt hier op aarde niet gevonden. Bij alle variëteit is er toch een eenheid in het geloof. Dan gaat het met name over de leer van zaligheid. De geestelijke eenheid van de kerk valt niet met de structurele of uiterlijke eenheid samen. Ook al mogen we de Reformatie als een wonder Gods begroeten, dat betekent niet dat we aan de kerk van de Middeleeuwen de naam van kerk volledig ontzeggen.
De tegenwoordigheid van Christus beperkt zich niet tot één uiterlijke manifestatie van de kerk en is ook niet per definitie blijvend gebonden aan een bepaalde uiterlijke manifestatie van de kerk. In de Geloofsbelijdenis van Westminster staat zo veelzeg-gend dat ware kerken kunnen verworden tot synagogen van de satan.
De volmaakte eenheid van de kerk zal hier op aarde niet komen. Ik denk aan een punt als de doop. Baptisten als Spurgeon en Philpot hebben de kinderdoop onbijbels geacht. Zij wensten ook niet te behoren tot een kerk waarin alleen al maar die moge-lijkheid werd geboden. Wij daarentegen zijn ervan overtuigd dat de kinderen van christenouders gedoopt behoren te worden.
Toch voelen we ons met vele geestelijke banden aan mannen als Spurgeon en Philpot verbonden. Wij wijzen bijvoorbeeld in tegen-stelling tot de anglicanen het ambt van bisschop af. Toch her-kennen wij ons in de prediking van een anglicaanse bisschop als J.C. Ryle. Wie naar de volkomen eenheid van de kerk verlangt (en welke ware christen zou dat niet doen) dient dagelijks te smeken: ‘Kom, Heere Jezus, ja kom haastiglijk.’

De kerk: de gemeenschap der heiligen
Naar haar uiterlijke verschijningsvorm is de kerk daar waar het Woord recht wordt bediend. Als het gaat om de kerk naar haar innerlijke zijde dan wordt zij gevormd door allen die door een levend geloof Christus als de Koning en het Hoofd van de kerk zijn ingelijfd. Samen vormen alle ware gelovigen de gemeenschap der heiligen.
Het zou van sektarisme getuigen als wij zouden menen dat waarachtige christenen slechts binnen één openbaringsvorm van Christus’ kerk te vinden zijn. Een ware christen wenst een vriend en metgezel te zijn van allen die Gods Naam ootmoedig vrezen. De kracht van een plaatselijke gemeente ligt allereerst in het gepre-dikte Woord, maar daarnaast toch ook in het getal van Gods kinderen. Gods kinderen zijn degenen aan wie het Woord van God waarvan Jezus Christus de hoofdsom is, is toegepast aan het hart.
Ik denk in dit verband aan een voorval uit de kerkgeschiedenis. In het begin van de vorige eeuw stond in St. Philipsland in Zeeland ds. Lourens Boone. Hij was oud-gereformeerd predikant. In die dagen was de oud-gereformeerde kerk de volkskerk van het dorp. Het overgrote deel van het dorp behoorde ertoe. Boone was een zeer markant man die ook buiten eigen kring respect afdwong. Op een zeker dag bracht de commissaris van de koningin in Zeeland een bezoek aan St. Philipsland. Uiteraard hoorde daarbij een ontmoeting met Boone.
Toen de commissaris van de koningin de kerk van Boone zag, sprak hij daarover zijn verwondering en teleurstelling uit. Het was niet meer dan een grote schuur. Boone heeft echter geantwoord. Als er dienst gehouden wordt dan is de kerk gemeubileerd. De sierstukken van mijn kerk zijn de levende kinderen van God.
Ik hoop dat ook wij, wat er ook verder de toekomst van de kerk van Nederland is, zo mogen weten dat de Heere in ons midden is. Laten we toch vurig bidden dat de prediking van het Woord gezegend wordt en het getal van Gods kinderen onder ons vermeerdert. Dan zullen we ook zeker naar anderen toe uitstralen: ‘Kom ga met ons en doe als wij.’

donderdag 6 maart 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 6 (slot)

De wedergeboorte als een eenzijdig werk van God
Er is nog een derde terrein waarvoor ik aandacht wil vragen, namelijk de wedergeboorte als een eenzijdig werk van God. In onze belijdenis wordt daarover het meest uitvoerig in hoofd­stuk III/IV van de Dordtse Leerregels gesproken. Als het gaat om de wedergeboorte, wordt daar in hoofdstuk III/IV, 12 beleden: En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwek-king van de doden, en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schriften gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt. En deze wordt in ons niet teweeg gebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen, noch door aanrading, of zulke manier van werking, dat, wanneer nu God zijn werk volbracht heeft, het alsdan nog in de macht des mensen zou staan wedergeboren te worden, of niet wedergeboren te worden, bekeerd te worden, of niet bekeerd te worden. Maar het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderbare verbor-gene en onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van den Auteur van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de opwekking der doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krach-tiglijk wedergeboren worden en metterdaad geloven. En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de genade, die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.’ .
Ongetwijfeld mag en moet Christus iedereen die het Woord hoort, aangeboden worden als de enige en volkomen Zaligmaker. Het evangelie mag nooit vrijblijvend worden verkondigd, maar moet uitgaan niet slechts met de wens maar met het bevel, de oproep van geloof en bekering. Er mag en moet verkondigd worden dat een zondaar welkom is bij Christus. Ik denk aan het prachtige boek van John Bunyan over Johannes 6:37 Come and Welcome to Jesus Christ, waarvan onder de titel Het komen tot Christus een uitstekende Nederlandse vertaling bestaat.
Het is echter niet zo dat het in de macht van de mens ligt de aangeboden Zaligmaker aan te nemen. Het evangelie wordt ons niet verkondigd, omdat wij reeds vrij zijn. Evenmin wordt het ons verkondigd, omdat wij weliswaar gebonden zijn, maar toch onszelf kunnen bevrijden. Het evangelie wordt ons verkondigd, omdat wij gebonden zijn en onszelf niet kunnen en zelfs niet eens willen bevrijden. Het is God die door Zijn Geest een mens in staat stelt en gewillig maakt te geloven. Dan krijgen we er ook echt zin in om God te vrezen, al moeten we klagen over de gebreken van ons geloof en het onvolkomen karakter van onze gelijkvormigheid aan Christus.
Prediking is het aanbieden en aanprijzen van de Zaligmaker. De gedachte mag echter niet ge­wekt worden dat een mens uit zichzelf in staat of gewillig is de Zaligmaker te omhelzen. We zijn er trouwens niet mee slechts te belijden dat het geloof een genadegave Gods is, als dit enkel en alleen als conclusie achteraf functioneert. Een mens die niet kan en niet wil geloven, wordt daartoe in staat gesteld. Zonder schema’s op te stellen of de variëteit in het werk Gods in dezen te miskennen is dit een zaak die innerlijk wordt beleefd. Wanneer een christen mag vertellen hoe hem geleerd werd te geloven, zal altijd naar voren komen: Ik ben gevonden van hen die naar Mij niet zochten en niet vroegen.
 
Zalig uit genade
Een christen verwoordt als het gaat om het ontvangen van de zaligheid dat op eenzelfde wijze als Paulus dat deed in de brief aan de gemeente van Efeze: ‘Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig gewor-den).’ (Efeze 2:4-5). Gods liefde is hier Zijn eenzijdige, ver-kiezende liefde. Hij maakt een onderscheid waar geen onder-scheid is. Het is niet zo dat Gods liefde machteloos voor ons is, totdat wij haar aanvaarden. Nee wij zijn machteloos en onwillig tot God door Zijn Heilige Geest Zijn liefde in ons hart uitstort.
Ik citeer in dit verband ook de brief aan Titus: ‘Want ook wij waren eertijds onwijs, onge­hoor­zaam, dwalende, menigerlei begeerlijk-heden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, en elkander hatende. Maar wanneer de goe-dertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en ver-nieuwing des Heiligen Geestes.’ (Titus 3:3-5)
We moeten niet bij het begin van het geestelijke leven blijven steken. Op de wedergeboorte als eenzijdig werk van God volgt het levenslange beoefenen van het geloof en de dagelijkse bekering met de geloofsstrijd en geloofsoverwinning daaraan verbonden. We moeten het begin ook niet overslaan. Een goed werk kan alleen worden voortgezet als het ook is begonnen. Ik kan niet anders zien dat velen in onze tijd die over geloofsgroei spreken, geen klaar en helder getuigenis geven als het gaat om het begin van het geestelijke leven. De voortzetting en het einde kan alleen goed zijn, als het begin goed is.
Er waart door de kerken ook van de gereformeerde gezindte een arminiaans getint gevoelen. Dat aansluiting zelfs bij Finney wordt gezocht, is bijzonder verontrustend. Finney was feite­lijk nog veel arminiaanser dan Arminius zelf. Dat komt niet in de laatste plaats naar voren in zijn propaganda om tijdens samenkomsten mensen de gelegenheid te geven naar voren te komen om zo voor Jezus te kiezen. Een alternatief in de lijn van Finney is dat tijdens een samen­komst een moment van stilte wordt ingelast, waarin men de gelegenheid krijgt de beslissing voor Jezus te nemen.
 
 
Jij daar
Op de jeugdsamenkomsten van de stichting Jij daar die onder andere avonden in Doorn be­legd, worden meerdere sprekers die het zo aanpakken uitgeno­digd. Het uitgangpunt is dat de mens zichzelf voor Gods genade kan openstellen als hij het zelf maar wil. Men nodigt ook sprekers uit die wel als gereformeerd kunnen worden gezien, maar veelal dan toch sprekers voor wie de gedachte van het geloof als genadegift van God meer op de achtergrond staat en bij wie de oproep tot zelfonderzoek niet tot nauwelijks een functie heeft.
Nu weet ik dat deze gedachte zozeer op de voorgrond kan staan dat het geloof als appèl geen recht wordt gedaan. Jongelui uit de gemeenten waar dat het geval is, plegen extra gevoelig te zijn voor de boodschap en sfeer van Jij daar- avonden. Dat is iets wat kerken tot zelf­onder­zoek noopt. Wordt bij ons Christus werkelijk aan het hart gelegd en zie jongelui in onze ge­meenten leesbare brieven van Christus? Nooit mag ongeloof en onbekeerd-zijn als normaal worden gezien. Het feit dat het geloof een genadegave van God is mag nooit zo worden verkondigd, dat het van Christus afhoudt in plaats dat het naar Hem uitdrijft. Nooit kan te duidelijk dat God in de verkondiging van het Evangelie ons in Christus verzoening en vriendschap aanbiedt en dat Hij iedereen hoort die Hem om Christus’ wil om genade aanroept.
Dat neemt niet weg dat we niet gelukkig behoren te zijn met de presentatie en veelal ook de boodschap van Jij daar.  De pre-sentatie is heel mensgericht is. Het Evangelie is ook te heilig om op een disjocky-achtige manier te worden gepresenteerd. Eerbied voor Gods majesteit die weliswaar met kinderlijke vrijmoedigheid vermengd mag zijn, behoort tot de kern van bijbelse vroomheid. Dat geldt ook voor en niet on­belangrijk deel van de melodieën waarop liederen worden gezongen. Terwijl Calvijn be­tuig­de dat de melodieën waarmee we Gode lof zingen iets van Gods majesteit moeten weer­spie­gelen, valt bij Jij daar heel sterk het accent op ritme. Dat weerspiegelt een ander spiritualiteit dan de gere-formeerde en puriteinse spiri­tualiteit.
Nog één ding: de genoemde stichting richt zich op de refor-matorische jeugd zonder zelf aan de gereformeerde belijdenis te binden. Ik bepleit principieel het omgekeerde en dat  in allerlei verbanden. Bind je duidelijk aan de gereformeerde belijdenis maar probeer iedereen van welke achtergrond ook te bereiken en beperk je niet tot een bepaalde subcultuur. Laat alom het bijbelse getuigenis worden gehoord: ‘Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de dui­ster­nis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heer-lijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.’ (2 Korinthe 4:6)
 
Slot
Laten we het ons toevertrouwde pand beminnen, bewaren en verdedigen. Daarbij gaat het om de boodschap dat de Drie-enige God de God is van volkomen zaligheid. Deze boodschap geeft een vreugde die de wereld en welke vorm van eigenwillige godsdienst ook ons nooit kan geven. Ik neem niets terug van het feit dat de klacht bij het leven van een christen hier op aarde behoort, maar tenslotte gaat de vreugde boven de klacht uit. Eenmaal in het nieuwe Jeruzalem zal alleen de vreugde over-blijven en de klacht voorgoed voorbij zijn. Hier op aarde mag de voorsmaak van de eeuwige zaligheid worden gesmaakt. Er is sprake van een beginsel van vreugde. Als dat beginsel zo groot is, wat moet dan de volheid zijn.
Als ons spreken en ons geestelijke leven slechts door een klacht wordt getekend, roepen we zelf een reactie op. Dan zijn we er mede verantwoordelijk voor dat jongelui die ontkomen zijn aan de strik van een lijdelijke godsdienst terecht komen in een strik van eigengerechtige godsdienst.
Laat dit duidelijk zijn dat de vreugde van een christen, geen vreugde is over eigen vorderingen in het geloofsleven. In dezen zegt hij met Paulus dat hij de dingen die achter hem zijn, namelijk datgene wat hij tot Christus bekeerd zijnde in Diens dienst heeft gedaan, ver­geet. De vastheid van een christen is enkel en alleen het kruis van Christus. Wie daar iets van gaat verstaan, begeert zijn leven in dienst van God te besteden om tenslotte met de Psalmist te belijden:
 
Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond
Uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen;
Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond,
Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren;
Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond;
Want hij volhardt naar Uw geboôn te horen.
 

Er zijn in de kerken veel dingen die ons moeten verontrusten. Geruststellend is de wetenschap dat wij de kerk niet in stand moeten houden, maar dat Christus dit Zelf doet en dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen. Als de Heere werkt, wie zal dan keren. Hoe rijk en troostvol is dan het getuigenis dat Jezus Christus ons geschonken is tot wijsheid, recht­vaar­digheid, heiligmaking en volkomen verlossing. Daarmee kunnen we leven en sterven.
Ik zou tenslotte willen opmerken: laten we getrouw zijn op de plaats waar God ons heeft ge­steld en voortdurend smeken om herstel en hervorming van de kerk in de diepste zin van het woord, opdat de christelijke kerk een waarlijk gereformeerde kerk mag zijn. Dat herstel en die hervorming zijn pas volkomen op de jongste dag. Daarom rest ons de bede: Ja, kom, Heere Jezus.’
 

maandag 3 maart 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 5

Rechtvaardiging en heiliging
Het evangelie is de boodschap dat God zondaren rechtvaardigt enkel en alleen op grond van het werk van Christus. In artikel 22 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen we: ‘Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, het-welk Jezus Christus met al zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten hem zoekt. Want het moet noodzakelijk vol­gen, of, dat niet al wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus zij; of, zo het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft.’
Aan de rechtvaardiging is de heiliging verbonden. Een waar geloof is een geloof dat vruchten voortbrengt. Een christen is een mens die niet alleen gelooft dat Christus voor hem is gestor­ven, maar die ook zelf met Christus is gestorven en opgewekt. De apostolische verma­ningen zijn een uitwerking van de tien gebo-den en geven aan wat de praktijk van de god­za­ligheid inhoudt. Echt geloof is verbonden met godzaligheid, met godsvrucht. Godsvrucht komt voort uit verborgen omgang met God en blijkt in het dagelijkse leven.
Het is van belang dat in de prediking, catechese en pastoraat daarin concreet leiding wordt gegeven. De verma­nin­gen uit de nieuwtestamentische brieven maken wezenlijk deel uit van de Heilige Schrift en zijn voedsel voor Gods kerk. Ik denk in dit verband ook aan de geestelijke wijze waarop in de Heidelbergse Catechismus in het kader van de dankbaarheid de Tien Geboden worden uitge­legd.

Een christen houdt hier op aarde redenen over zichzelf te klagen
Echter de gelijkvormigheid aan Christus is echter slechts heel ten dele. In antwoord 115 van de Heidelbergse Catechismus wordt betuigt dat zelfs de allerheiligsten maar een klein begin­sel van de nieuwe gehoorzaamheid hebben. Het gaat hier om het verstaan van de tweede helft van Romeinen 7. Hoe moeten we Paulus zien als hij in Romeinen 7:14 klaagt: ‘Want wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde’ en in Ro­mei­nen 7:24: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’
Het gebruik van de tegenwoordige tijd maakt duidelijk dat het niet om Paulus vóór zijn be­ke­ring kan gaan. Spreekt Paulus hier dan als gelovige die nog niet of in ieder geval veel te weinig de kracht van de inwoning van de Heilige Geest, zoals hij dat in Romeinen 8 zal ver­woorden, verstaat? Deze visie staat bekend als het perfectionisme. In onze tijd komt zij het meest voor in de vorm van de zogenaamde Keswick-teaching.
Een bekend vertegenwoordiger ervan was de Zuid-Afrikaan Andrew Murray. Inmiddels al weer een aantal jaren geleden heeft prof.dr. H. Maris in zijn proefschrift Geloof en ervaring breed gedocumenteerd aangetoond dat Andrew Murray in een ander spoor gaat dan de gereformeerde theologie. Heel ver ging hier in de Amerikaanse revivalist Charles G. Finney die overigens niet alleen de reforma­torische rechtvaardigingsleer, maar ook het gereformeerde getuigenis aangaande verkiezing, verdorvenheid van de mens en wedergeboorte volstrekt van de hand wees.
Het perfectionisme houdt niet in dat men zegt dat men tot volstrekte zondeloosheid kan komen, maar wel dat men als men door de inwoning van de Heilige Geest en het blijven in Christus het overwinningsleven leidt, niet meer behoeft te klagen, omdat concrete zonden niet meer de kop op steken. In het leven van de heiliging laten we de rechtvaardiging achter ons. Een bekend vertegenwoordiger in Nederland van deze zienswijze is dr. W.J. Ouweneel. Ouweneel schrijft in dit verband in één van zijn boeken: ‘Dat is het precies mooier kan het niet gezegd worden, maar ook elke schrede boven de rechtvaardiging uit ontvangt de mens door genade en door Gods Geest.’

Heart Cry
Verdrietig dat stichtingen die ook binnen de gereformeerde ge­zindte actief zijn zoals Heartcry heel bewust deze visie op de heiliging propageren en ge­schriften in de geest van Finney verspreiden. Daarbij moet worden aangetekend dat deze stichting de pre­tentie die men aanvankelijk nog had dat men zich bewoog binnen de kaders van de gere­for­meerde belijdenis, niet meer heeft.
Ongetwijfeld is het waar dat een leven door de Geest en in de nabijheid van Christus het mid­del is om zonden te doden. Echter dat blijft niet alleen een levenslange strijd, maar in deze strijd is er naast de jubel altijd ook de klacht. Wanneer kunnen we zeggen dat zondige be­geerten, al zetten wij ze niet in daden om, echt tegen onze wil in ons opkomen? En zelfs al is dat het geval, wij behoren helemaal geen zondige begeerten, geen zondige aard en geen zon­di­ge gevoelens te hebben. Het uitgangspunt moet zijn dat wij goed en naar Gods beeld zijn geschapen. Alleen al dat wij een zondige aard hebben, behoort ons dagelijks onze geestelijke klachten met de woorden uit Romeinen 7 te verwoorden.
Trouwens het is een misvatting dat Romeinen 7 en 8 hierin een verschillend geluid geven en in Romeinen 7 het bedelaarleven en in Romeinen 8 het overwinningsleven als twee ver­schillende gestalten van het geloof worden getekend. Op de klachten van Romeinen 7 volgt de dankzegging: ‘Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere’ (Romeinen 7:25) en de be­lijdenis: ‘Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde.’ Terwijl de wetenschap dat er geen ver-doemenis is voor hen die in Christus zijn het deel is van hen die door de Geest wandelen en daarom zuchten om verlost te worden van het lichaam dezes doods. (Vgl. Romeinen 8:23).
Ik noem nog dat wij niet alleen een zondige aard houden, waar we al zou ze niet ontplooien over moeten klagen, maar dat ook onze allerheiligste verrichtingen onvolkomen zijn en met zonden bevlekt. ‘Onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.’ (Jesaja 64:60 Over onze allerheiligste verrichtingen hebben wij verzoening nodig. Aan alles wat wij in dienst van God doen, kleeft zolang wij dit lichaam des doods hebben een stuk egoïsme en zoeken van eigen eer. Wie dat ontkent, mist zelf-kennis. Het perfectionisme hangt dan ook samen met een onjuist en oppervlakkig zondebesef.

Het leven als overwinnaar in Christus is hier op aarde blijvend met de bedelaargestalte verbonden
In het geestelijke leven behoren in dit leven klacht en jubel bijeen. Het ware geestelijke leven is niet enkel klacht, maar ook niet enkel jubel. De levende klacht zelf verbindt trouwens aan God en geeft zo al vreugde. Het bedelaarsleven is een overwinningsleven en het over­win­nings­leven is een bedelaarsleven. Dat niets ons kan scheiden van de liefde is niet gegrond op de vruchten van de Geest in ons, maar enkel alleen op het bloed van Christus voor ons gestort en heel persoonlijk aan ons toegepast door de Heilige Geest.
Ik denk aan de indrukwekkende woorden die de Engelse puritein John Owen zinspelend op Galaten 2:20 een aantal dagen voor zijn dood aan één van zijn vrienden schreef: ‘Ik ga naar Hem, Die ik van harte heb liefgehad, of nog beter, naar Hem, Die mij heeft liefge­had met een eeuwige liefde; dat is de volkomen grond van al mijn troost. (...) Ik verlaat het schip van de kerk in een storm, maar wan­neer de grote Loods aan boord is, zal het verlies van een arme onder­roeier van weinig betekenis zijn.
Om deze dingen gaat het in het geding met het zogenaamde overwinningsleven als tegen­stelling tot het bedelaarsleven. De toegerekende gerechtigheid van Christus is en blijft de enige grond van de rechtvaardiging. De rechtvaardiging als zodanig is de verwisseling van staat, van de staat van verdoemenis naar vrijspraak en vergeving, van de staat van een kind des toorns naar die van een kind van God. Uit die staat kunnen we nooit meer vallen, maar voor ons gevoel kan het er meer dan eens om spannen. Zeker is dat de troost van de rechtvaardiging de christen blijvend begeleid.
In dit verband is het van groot belang te onderkennen dat in vraag 60 van de Heidelbergse Catechismus niet wordt gevraagd: ‘Hoe ben je rechtvaardig voor God geworden?’ maar ‘Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?’ De vraag staat in de tegenwoordige tijd. Ze kan niet alleen aan een beginnend christen maar ook aan de meest bevestigde christen worden gesteld. Zowel de beginnende als de meest bevestigde christen geven hetzelfde antwoord. We zijn en blijven alleen rechtvaardig voor God op grond van de ons toegerekende volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus.
Ik verwijs ook naar het slot van artikel 24 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘Voorts, al is het dat wij goede werken doen, zo gronden wij toch onze zaligheid niet daarop; want wij kunnen geen werk doen, of het is besmet door ons vlees en ook strafwaardig; en al konden wij er één voortbrengen, zo is toch de gedachtenis van één zonde genoeg, dat het van God zou verworpen worden. Alzo dan zouden wij altijd in twijfel staan, herwaarts en derwaarts drijvende, zonder enige zekerheid, en onze arme consciënties zouden altijd gekweld worden, indien zij niet steunden op de verdiensten van het lijden en sterven onzes Zaligmakers.’
Wezenlijk voor de gereformeerde religie is dat de overwinnings-gestalte een bedelaargestalte blijft. Ik kan niet nalaten het gezang van de Anglicaanse predikant Toplady te citeren; een gezang waaraan hijzelf de titel gaf ‘Het gebed van de meest verge-vorderde gelovige beide in leven en sterven’:

Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schaûw,
waar het bloed door U gestort,
mij de bron des levens wordt.
 
 
Zie, ik breng voor mijn behoud
U geen wierook, mirr’ of goud;
moede kom ik, arm en naakt,
tot de God, die zalig maakt,
die de arme kleedt en voedt,
die de zondaar leven doet.
 
Rock of Ages, cleft for me
Let me hide myself in thee;
Let the water and the blood,
From thy riven side which flowed,
Be of sin the double cure,
Cleanse me from its guilt and power.
 
Nothing in my hand I bring;
Simply to thy cross I cling;
Naked, come to thee for dress;
Helpless, look to thee for grace;
Foul, I to the fountain fly;
Wash me, Saviour, or I die.

Wir sind nur Betler. Hoc est verum
Het getuigenis van de blijvende betekenis van de rechtvaardiging door het geloof alleen wordt aangevochten, niet alleen vanuit de moderne theologie, maar ook in allerlei vormen van evan­ge­lische theologie. Daarin staat zo vaak de gelovende en voor God werkzame mens centraal en niet Christus en Zijn kruisver-diensten.
Laten we het ons toevertrouwde pand bewaren. Als hersteld hervormd predikant merk ik op dat in deze de Hersteld Hervormde Kerk een bijzondere verplichting heeft. Zij heeft terecht de lutherse belijdenis afgewezen. Echter wie met Luther belijdt: ‘Wir sind nur Betler. Hoc est verum’ (wij zijn slechts bedelaars dat is waar; Luther’s laatste geschreven woorden), staat veel dichter bij de gereformeerde belijdenis dan het gedachtegoed dat een stichting als Heart­cry nu propageert.
Hier is het artikel in het geding, waar de kerk mee staat of valt namelijk de recht­vaardiging van de goddeloze. Zelfs een rooms-katholiek als Pascal gaf hier een dui­delijker geluid met zijn getuigenis dat er op aarde slechts twee soorten mensen zijn de zon­daren die menen rechtvaardig te zijn en de recht­vaardigen die weten zondaar te zijn.

zaterdag 1 maart 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 4

De situatie in de eenentwintigste eeuw
In Nederland is er ook in het begin van de eenentwintigste eeuw nog een christelijke kerk en ook een Hervormde of Gerefor-meerde Kerk zij het uiterlijk verbrokkeld. Dat laatste moeten we als schuld leren zien. Het eigen georganiseerde kerkelijke leven mag niet als einddoel worden gezien. Vorige generaties her-vormd-gereformeerden hebben heel nadrukkelijk over de schuld van de Hervormde Kerk in de richting van hen die haar verlieten, gesproken.
Bij de handhaving van belijdenis moet het toch gaan om het geestelijke leven en de gods­vrucht aan de rechte leer verbonden. Een vorige generatie hervormd-gereformeerde theologen sprak in dit verband wel over de religie van de belijdenis. Het gaat niet alleen om de belijde­nis in formele zin, maar het doorleven van datgene wat de belijdenis leert. Het rechte belijden is met gods-vrucht en godzaligheid verbonden.
Deze notie verbond de hervormd-gereformeerde richting met de afgescheidenen (meer dan veelal met de dolerenden het geval was) bij verschil in kerkvisie. Mijn wens is dat deze zaken in de eenentwintigste eeuw hervormde christenen en christenen uit de Afscheiding nog steeds en steeds meer met elkaar mag ver-binden. Door de situatie na 1 mei 2004 is het ver­schil in kerk­visie in een heel ander licht komen te staan.
Gezamenlijke schuldbelijdenis en gezamen­lijke verootmoediging is eerste voorwaarde voor echte eenheid. We mogen wensen en bidden om meer uiterlijke eenheid. Laten we daarbij vragen of de Heere wegen opent. Het moet daar­bij beginnen dat wij de een-heid van het geloof bemerken en ervaren. Dat wij staande in de eenen­twintigste eeuw beseffen dat het gaat om het beminnen en verdedigen van de schat van Christus’ Bruid. Laten we daarin elkaar tot een hand en een voet zijn en het goede voor elkaar en daarmee ook voor de ander zoeken.
 
Het gezag van de Schrift
Dan gaat het niet alleen om de belijdenis in formele zin, maar ook om hoe deze in de praktijk gestalte krijgt. Ik wil dat op drie terreinen uitwerken. Allereerst is dat het gezag van de Schrift. De Reformatie stelde nadrukkelijk het Schriftgezag boven het kerk-gezag. Kerkelijke vergaderingen kunnen dwalen.
Als besluiten op kerkelijke vergaderingen genomen of inzich­ten daar vertolkt niet overeen­komen met de Heilige Schrift komen ze niet van de Heilige Geest. We mogen de leiding van de Heilige Geest niet losmaken van de concrete boodschap van de Schrift. We horen de stem van de Heilige Geest in de Schrift.
Het Schriftgezag wordt aangevochten op historisch en ethisch terrein. Laten we vasthouden aan wat de Schrift zegt over schep-ping, zondeval, verlossing en voleinding. Wie de histori­ci­teit van de zondeval ontkent, komt tot een andere kijk op het werk van Christus. Laten we vasthouden aan het bijbelse getuigenis over huwelijk, seksualiteit en de verhouding van man en vrouw. Niet de tijdgeest moet het uitgangspunt zijn, maar het onveranderlijke Woord van God. Dat is de actualiteit van de artikelen 2 t/m 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
Laten we niet denken dat wij op deze terreinen niet door de geest van de tijd beïnvloed kunnen worden. Wie meent te staan, ziet toe dat hij niet valle. Laat het getuigenis van het Woord van God voor ons het einde van alle tegenspraak zijn. De Heere geve dat wij ook echte belijders mogen zijn.
Opnieuw verwijs ik naar Groen en geef nu van hem een citaat: ‘De belij­denis, waartoe men wordt geroepen, staat tel­kens met den aard der tij­den waarin men leeft, in verband. Het belij­den, waar de kracht des Christelijken ge­loofs zich openbaart, ligt niet altijd in het getrou­welijk opzeggen van al de Artikelen des Ge­loofs; niet altijd in een onvoorwaardelijke onderschrijving van de Symboli­sche Schrift; zelfs niet in eene predi­king waarin geen enkel woord aange­troffen wordt, dat den meest regtzinnigen keurmeester erge­ren zou. Het belij­den is het uitkomen voor de waarheid waar de verde­diging bezwaar­lijk is, waar het belijden met lijden vergezeld is. Ge­lijk de aanval het kritieke punt aanwijst, zoo volgt, uit den aard der ver­looche­ning, de aard der be­lijdenis, welke in ieder tijds­ge­wricht de geloovi­gen voegt.’ Aan zulke belijders is dringend behoefte. Laat onze bede zijn: O, Heere, open Gij mijn lippen door Uw kracht.’
 
De rechtvaardiging door het geloof en de heiligheid van God
De ‘Schrift alleen’ was het formele beginsel van de Reformatie. ‘Door genade alleen’, ‘door geloof alleen’ en ‘Christus alleen’ was het materiële beginsel. Overigens is de eerste aandui­ding betrek-kelijk: het gezag van de Schrift is altijd met haar concrete boodschap ver­bonden; een bood­schap van oordeel en vrijspraak, van dood en leven, van hemel en hel.
De Schrift is het getui­genis waarmee God tot ons komt om ons te doden en levend te maken, te slaan en te helen. De Schrift is het getuigenis waarmee God tot een verloren mens komt om Hem in de ruimte te stellen. Het gaat om de boodschap van wet en evangelie. Dat is de sleutel tot het juiste verstaan van de Schrift.
In de tweede plaats noem ik als het gaat om het bewaren, liefhebben en verdedigen van het ons toevertrouwde pand het getuigenis van de belijdenis over rechtvaardiging en heiliging in hun onderscheid en samenhang. Om dat getuigenis echt te verstaan is allereerst zicht nodig op de heiligheid van God. Hoe kan een mens rechtvaardig voor God bestaan? Dat is een brandende vraag. Dat behoort een brandende vraag te worden.
Denk aan Jesaja 6. Wanneer Jesaja de engelen hoort roepen: ‘Heilig, heilig, heilig is de HEERE der heirscharen!’ (Jesaja 6:3) belijdt hij: ‘Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den HEERE der heirscharen gezien.’ (Jesaja 6:5). Behoud was er voor Jesaja, omdat hij aangeraakt werd met een kool van het altaar.
Voor een schuldig mens is er alleen behoud in het bloed van Christus dat van alle zonden reinigt. Naast het getuigenis van Jesaja noem ik dat van de Psalmisten. In Psalm 130:3 lezen we: ‘ Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?’ en in Psalm 143:2: ‘En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.’
Onze zonden maken scheiding tussen ons en de Heere. Naar het getuigenis van Romeinen 3 is er is niemand die voor God kan bestaan en is de gehele wereld voor God verdoemelijk. Als het gaat om dit getuigenis denk ik aan de indrukwekkende preek die Jonathan Edwards hield over Romeinen 3:19; een preek met de titel The Justice of God in the Damnation of Sinners. Het was juist deze preek die het begin vormde van een opleving in de gemeente van Northampton. Zonder besef van Gods heiligheid wordt de boodschap van de rechtvaardiging en vergeving een lege huls.

woensdag 26 februari 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 3

De gereformeerde belijdenis en de pluriformiteit van de kerk
De Reformatie betekende een terugkeer naar de Schrift, maar had ook als gevolg dat de structurele eenheid van de kerk verloren ging. De Reformatie zelf bleef geen eenheid. In de loop der eeuwen is de uiterlijke verdeeldheid en verbrokkeling alleen maar toegenomen. Het is sektarisch te denken dat de eigen kerkelijke gestalte samenvalt met de katholieke en christelijke kerk. Wel mogen en moeten we zeggen dat de ware kerk daar gevonden wordt waar het Woord recht wordt bediend. Dat is overigens niet het enige, maar wel het eerste ken­merk van de ware kerk. Daar komt nog bij dat dit in het ene geval klaarder en helderder geschiedt dan in het andere geval.
Verbondenheid aan de gereformeerde belijdenis dient er te zijn vanuit de overtuiging dat deze belijdenis de diepste vertolking van het gevoelen van de Heilige Schrift is. Een gereformeerd christen wenst de inhoud van zijn geloof met de gereformeerde belijdenis te verwoorden zonder daarmee te willen zeggen dat de belijdenis de Schrift uitputtend weer­geeft. Dat laatste is trouwens ook niet de pretentie van de belijdenis. Op een aantal zeer wezen­lijk vragen waarvoor elke christen zich ziet gesteld (is het niet bewust dan wel onbe­wust) geeft de be­lijdenis een antwoord; een antwoord dat conform de Schrift is. Dat blijft altijd de uit­eindelijke norm. De belijdenis heeft nooit zelfstandig gezag.
In het licht van de gereformeerde belijdenis zijn de lutherse ker-ken nog te weinig gerefor­meerd, maar dat is iets anders dan dat zij als valse kerken kunnen worden aangemerkt. Naar haar be-lijdenis is de Anglicaanse kerk niet alleen een protestantse, maar zelfs een gerefor­meerde kerk. In de Negenendertig Artikelen wordt de leer van de verkiezing en van het heilig avondmaal op gereformeerde wijze beleden. Dat verklaart mede dat onze vaderen op de nationale synode van Dordrecht van 1618/1619 vertegenwoordigers van de Anglicaanse Kerk ontvingen, ook al stemden zij niet in met de bisschoppelijke vorm van kerkregering die deze kerk had.
Verschil in visie op de kerkregering is er ook met de congrega-tionalisten. Congre­ga­tio­nalisten kennen aan meerdere vergade-ringen hooguit een adviserende betekenis toe. Het baptisme is synthese van doopsgezind en gereformeerd christendom. Gere-formeerde bap­tisten erkennen volledig de genadeleer van de gereformeerde belijdenis, maar verwerpen de kinderdoop en verwerpen evenals de congregationalisten het bindend gezag van meerdere vergaderingen.
Waarom deze dingen genoemd? Wel om aan te geven dat belangrijke kernen van de gere­for­meerde belijdenis in de wereld-kerk ook gevonden worden in kerken die niet volledig gerefor­meerd zijn. Dat geeft gevoelens van verbondenheid van eenheid van het geloof. Een kerk die niet volledig gereformeerd is, is daarmee nog geen valse kerk. Overigens kan een kerk hele­maal gereformeerd zijn in de leer, terwijl het geestelijke leven kwijnt. Dat neemt het belang van leerstellige helderheid niet weg.
Ook in ander opzicht vertoont de Kerk van de Reformatie een ander gezicht dan de Kerk van de Middeleeuwen. Sinds de Reformatie pleegt binnen de kerken van de Reformatie de hoogste vorm van kerkelijk eenheid op nationaal niveau te liggen. Wel is van belang te beseffen dat onze vaderen bij de Hervormde of Gereformeerde Kerk echter niet alleen aan de Kerk in Nederland dachten. De Dordtse synode van 1618/1619 was een nationale synode maar wel met een internationaal karakter. De leer van Dordrecht is niet alleen een zaak van de Kerk van Nederland.
Als Voetius trouwens in zijn vragen voor het doen van belijdenis van het geloof spreekt over de leer van onze Kerk, is dat niet alleen de leer van de Gereformeerde of Hervormde Kerk in Nederland, maar ook in Schotland, Frankrijk, Duitsland, Zwit-serland, Hongarije enz. Het hoort bij de belijdenis van de kerk en van de eenheid van de kerk om over staatkundige grenzen heen te kijken. In de zestiende en zeventiende eeuw lag in de praktijk dan veelal de grens bij Europa. Wij zijn wereldburgers geworden en moeten het juist ook hierin zijn. De kerk van Christus is naar haar wezen een wereldwijde kerk.
 
Het belang en de betekenis van eenheid in de leer
Eenheid in de leer wil niet zeggen dat er eenheid behoeft te zijn in allerlei theologische opvattingen. Onder andere van de Dordtse vaderen kunnen we leren dat eenheid in de leer niet samenvalt met eenheid in theologische accenten. Daarin mogen er ver-schillen zijn. Zo gaf een meerheid van de afgevaardigden te Dordrecht de voorkeur aan de infralapsarische zienswijze op de verkiezing. Voor de supralapsarische visie van de minderheid was echter alle ruimte. Ook al het ging het om de relatie tussen de uitgestrektheid van de dood van Christus en het particuliere karakter ervan en legde de één andere accenten dan de ander.
Een kerk moet geen accenten vastleggen. Ik denk in dit verband aan de finesses van de ver­bondsleer. Daarover behoeft geen overeenstemming te zijn om kerkelijk en geestelijk één te zijn. Wel moet enerzijds het goed recht van de kinderdoop vaststaan (de kinderen behoren bij Gods verbond en gemeente) en moet anderzijds recht gedaan worden aan de notie van tweeërlei kinderen van het verbond of persoonlijke inwilliging van het genadeverbond.
Voor mij zijn daarin prof. G. Wisse en ds. I. Kievit in hun bena-dering voorbeeldig. In ieder geval: de Drie Formulieren van Enigheid grenzen niet alleen af naar dwalingen of foute opvat-tingen, maar scheppen ook ruimte voor eigen accenten. Dat laatste wordt wel eens vergeten.
Als er eenheid in belijdenis tussen kerken is, moet dat toch tot gevoelens van verbondenheid leiden. Dat geldt zeker als er volledige overeenstemming is over de inhoud van de belijdenis. In Nederland geldt dat voor hervormden, die trouw willen zijn aan de belijdenis van de kerk en voor afgescheidenen. In de negentiende eeuw wees de hervormde staatsman Groen van Prinsterer daarop in zijn boekje De maatregelen tegen de afgescheidenen aan het staatsrecht getoetst.
Met een beroep op het feit dat de grondwet slechts aan bestaande gezindheden (ge­re­for­meerd, rooms-katholiek, oud-katholiek, luthers, doopsgezind, remonstrants en joods) vrij­heid van religie toestond, werden de afgescheidenen vervolgd omdat zij een nieuwe ge­zind­heid zouden zijn. Dat laatste be­streed Groen. De afgescheidenen, zo zei hij, zijn geen nieuwe gezind-heid, maar maken deel uit van de gereformeerde of hervormde gezindheid.
Groen maakt dan een verschil tussen Hervormde Kerk als geestelijke grootheid en als genoot­schap. Al hadden de afge-scheidenen de Hervormde Kerk als het genootschap verlaten, van de Hervormde Kerk als gezindheid maakten zij nog steeds deel van uit. Dat bleek vooral uit het feit dat zij de belijdenis van de Hervormde Kerk van harte aanvaardden.
Ik merk terzijde op dat voor Groen de uitdrukking gereformeerde gezindte niet zozeer een sociologische als een geestelijke en theologische aan­duiding was. Het gaat om de gezind­heid van hen die leven bij de waarheid van verzoening door voldoening, van rechtvaardiging door het geloof alleen, van het geloof als een genadegift van God.
In zijn geschriften heeft Groen gesteld dat het wezen van de Hervormde Kerk wordt bepaald door haar belijdenis. De synode van het genootschap zou haar kunnen afschaffen, maar daar­mee ontneemt zij alleen zichzelf haar hervormde of gereformeerde karakter. De Her­vormde Kerk zelf kan zij niet teniet doen. Op 1 mei 2004 ging het overgrote deel van de Her­vormde Kerk samen met de Gereformeerde Kerken en de Evangelisch Lutherse Kerk op in de PKN; een kerk die naast de gereformeerde ook de belijdenis hanteert en beiden binnen een modern theologisch kader plaatst. De Hersteld Hervormde Kerk weet zich geestelijk en confessioneel de voortzetting van de Hervormde Kerk van vóór 1 mei 2004, al is die voort­zetting slechts een rest en past ons allen verootmoediging en geen zelfverheffing. 

woensdag 19 februari 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 2

De gereformeerde belijdenis
De Reformatie heeft zichzelf niet als de vorming van een nieuwe kerk, maar als de reformatie van de katholieke kerk verstaan. William Perkins, de vader van het Engelse puritanisme, schreef een boek The Reformed Catholick. De gereformeerde kerk is de katholieke of christe­lijke kerk in haar gereformeerde gestalte.
Dat de Reformatie geen nieuwe kerk wilde vormen, bleek niet in de laatste plaats uit het erkennen van de betekenis van de Heilige Doop in de naam van de Drie-enige God ook in de eeuwen voor-afgaande aan de Reformatie. Men wenste vast te houden aan de vroegchristelijke belijdenis van de Drie-eenheid en van de Per-soon van de Heere Jezus Christus. Slechts onbijbelse ballast wenste men overboord te zetten.
Boven de Vroege Kerk uit wenste de Reformatie recht te doen aan het bijbelse getuigenis van de rechtvaardiging door het geloof alleen. Deze boodschap verbindt alle christenen van de Refor-matie of ze nu luthers, gereformeerd of anglicaans zijn met elkaar. De wegen van de lutherse en gereformeerde reformatie zijn uit elkaar gegaan. Theologisch was de leer van het heilig avondmaal het belangrijkste breekpunt.
Luther leerde klaar en duidelijk dat het ene offer van Christus op Golgotha de volkomen en enige grond van de zaligheid is. Dat offer behoeft niet herhaald of present te worden gesteld. Luther meende echter wel dat Christus lichamelijk bij de bediening van het heilig avondmaal onder de tekenen van brood en wijn aanwezig was. Calvijn stelde daartegenover dat Christus wel werkelijk bij de bediening van het heilig avondmaal tegenwoordig is, maar dan door Zijn Geest en wel in de harten van hen die door een waar geloof tot de dis van het verbond toetreden.
Niet minder belangrijk is dat de gereformeerde Reformatie wel-bewust omvattender wenste te zijn dan de lutherse. Voor Luther was een reformatie van de prediking voldoende. Als de bood­schap van de rechtvaardiging door het geloof maar duidelijk doorklonk. De gerefor­meerde Reformatie wenste heel nadruk-kelijk ook de liturgie en de kerkregering te hervormen. Zo werden de beelden uit de kerk verwijderd en het ambt van ouderling hersteld.
Méér dan de lutherse Reformatie wenste de gereformeerde Reformatie recht te doen niet alleen aan het beginsel ‘de Schrift alleen’, maar ook aan dat van ‘de Schrift geheel’. Méér ook dan de lutherse Reformatie heeft de gereformeerde Reformatie de zelfstandigheid van de kerk ten opzichte van de overheid benadrukt; een zaak die in de geschiedenis van ons eigen land van groot belang is geweest.
 
De kerk van de Reformatie in Nederland werd geen lutherse, maar een gereformeerde kerk
In de eerste helft van de zestiende eeuw was de situatie van de reformatie van de kerk in Nederland diffuus. Allerlei invloeden deden zich gelden. Pas later in de zestiende eeuw begint duidelijk te worden dat de breuk met Rome definitief is en de structurele eenheid van de kerk een gepasseerd stadium is.
Weliswaar is er in Nederland een kleine lutherse kerk ontstaan, maar de meeste reformatorische christenen oriënteerden zich op het gereformeerde protestan­tisme. Omdat de overheid zich tegen de Reformatie keerde, werden ondergronds los van de bestaande kerkelijke structuren gemeenten gevormd.
Vanwege de vervolging vluchtten vele Nederlandse gerefor-meerde christenen naar het bui­ten­land om daar gemeenten te stichtten. In 1568 kwam een eerste nationale vergadering bijeen, het zogenaamde convent van Wezel. Zowel op het convent van Wezel en heel nadrukkelijk op de eerste nationale synode die in 1571 in Emden werd gehouden, heeft de Nederlandse Kerk er nadrukkelijk voor gekozen een gereformeerde en geen lutherse kerk te zijn. Niet de Augs­burgse Confessie, maar de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis werden als belijdenis van de kerk aanvaard. Dat is voor de Kerk van Neder-land allesbehalve onbelangrijk geweest.
Ik denk in het bijzonder aan het feit dat de latere luthersen met betrekking tot het Heilig Avondmaal in het spoor van Luther gingen en met betrekking tot de vrijheid van de wil in het spoor van Melanchton. Diens zienswijze bood openingen naar de remonstrantse opvat­tingen. Vanuit de gereformeerde belijdenis liggen de voorkeuren juist precies omgekeerd. Dan weten we ons met Melanchton verbonden in zijn visie op het Heilig Avondmaal en vooral met Luther in zijn zienswijze op de gebondenheid van de wil, die enkel en alleen door Gods genade kan worden bevrijd.

donderdag 13 februari 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 1

Inleiding
Wat in Nederland afgescheidenen en hervormden met elkaar ver-bindt is de gereformeerde of hervormde belijdenis. De belijdenis van de Hervormde Kerk die overigens vóór 1816 algemeen werd aangeduid met de naam Gereformeerde Kerk. Deze belijdenis bestaat concreet uit de Heidelbergse Catechismus, de Neder-landse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leer­regels. Samen noe-men wij ze de drie formulieren van enigheid.
In de Bijbel vinden we het woord ‘enigheid’ in dit verband in Efeze 4:13: ‘Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus.’ Het gaat om de eenheid van het geloof.
Waarin bestaat eigenlijk de eenheid van het geloof? Wel in de belijdenis dat de drie-enige God de God is van volkomen zalig-heid. De gereformeerde belijdenis is ten diepste niets anders dan een uitwerking van de vroegchristelijke belijdenis van de Drie-eenheid en Jezus Christus als God en mens in één Persoon. We kunnen ook zeggen dat de gereformeerde belijdenis de uitwerking is van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Als we het hebben over de eenheid van de kerk moeten we altijd beginnen en eindigen met het geloofsartikel van de Apostolische Geloofs­belijdenis: ‘Ik geloof een heilige, algemene/katholieke, christelijke kerk.’
 

De eenheid van de kerk is allereerst en principieel een eenheid van geloof
De eenheid van de kerk is een eenheid in geloof. In eenheid van het ware geloof vergadert Christus Zich de eeuwen door een kerk. Daarbij is het van belang te beseffen dat de ware kerk niet altijd door de kerkelijke leiding wordt vertegenwoordigd. Onder de oude bedeling was de ware kerk niet altijd bij de tempelleiding, maar werd zij meer dan eens slechts vertegenwoordigd door de pro-feten die zich juist tegen de tempelleiding keerden. In de dagen van de apostelen was de kerk niet bij het sanhedrin, maar bij hen die Gode meer dan het sanhedrin wensten te gehoorzamen.
In de kerkleer zijn de reformatoren voor een deel andere wegen gegaan dan Augustinus, met wie zij zich in de genadeleer zozeer verbonden wisten. Augustinus maakt een onderscheid tussen de zichtbare en onzichtbare kerk, maar voor hem bevindt de onzicht-bare zich enkel en alleen binnen de grenzen van de ene, onge-deelde, zichtbare kerk. Voor Augustinus bevestigt de kerk welis-waar slechts het gezag van de Schrift en niet van andere inzichten, maar Schriftgezag en kerkgezag worden door hem niet echt van elkaar onderscheiden. Met de kerkvader Cyprianus heeft hij beleden: ‘Waar de bisschop is daar is de kerk’.
Waar Rome de apostolische successie als garantie aanvoert voor de een­heid van de kerk, spreken de Reformatoren over de eenheid van geloof. Ook betekent dit dat de gehoorzaamheid aan de kerkelijke leiding vertegenwoordigt door de bisschoppen en de paus wordt opgezegd. Voor de Reformatie geldt niet: ‘Waar de bisschop is daar is de kerk’, maar ‘Waar het Woord is, daar is de kerk.’ Dat betekent ook dat waar het Woord niet is, al zijn er de bisschoppen, de paus en de concilies daar is de kerk niet. De reformatoren hebben het verwijt van zich geworpen dat zij met het verbreken van de structurele eenheid van de kerk ter wille van de waarheid van het evangelie de eenheid van het geloof geweld aandeden.
In zijn beroemde brief aan kardinaal De Sadolet schreef Calvijn: ‘Ik houd echter staan­de dat dit verscheu­ren waarvan gij ons ten onrech­te beschul­digt, niet onduidelijk bij uzelf te constate­ren valt. En niet alleen ten aanzien van de kerk, maar ook ten aanzien van Christus Zelf, want het staat immers vast dat Hij jammerlijk in stukken is gehouwen. Hoe zal de kerk haar Brui­degom aanhangen, wanneer zij Hem niet onge­schonden bezit? Hoe echter kan men spreken van een ongeschonden Chris­tus, wanneer én van Zijn gerechtig­heid, én van Zijn heiligheid, én van Zijn wijsheid de roem wordt overgedra­gen op een ander? (...) Geve de Heere, Sadolet, dat u en al de uwen nog eens tot het in­zicht mogen komen dat de eenheid van de kerk door geen andere band tot stand wordt ge­bracht dan wanneer Christus, de Heere Die ons met God de Vader verzoend heeft, ons uit deze ver­splintering vergadert tot de gemeenschap van Zijn lichaam om ons zo door Zijn Woord en Geest alleen tot één hart en één ziel te doen samengroei­en.’