Posts tonen met het label Bernard van Clarivaux. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Bernard van Clarivaux. Alle posts tonen

woensdag 1 april 2015

De Schrift alleen: de aard en reikwijdte van het gezag van de Schrift


In toenemende mate staat helaas ook binnen de gerefor-meerde gezindte het Schriftgezag ter discussie. Veelzeggend is dat door velen Karl Barth inmiddels als een voluit gerefor-meerde theoloog wordt gezien. De Christelijke Dogmatiek van dr. G. van den Brink en dr. C. van der Kooi neemt vol-ledig afstand van de klassieke Schriftvisie en met de Schrift zelf strijdige resultaten van de historische-kritische methode zijn op tal van plaatsen in deze dogmatiek verwerkt. 

Dan valt te denken aan de volledige acceptatie van de evo-lutieleer, aan het feit dat Adam en Eva niet als het eerste mensenpaar worden gezien van wie de gehele mensheid afstamt, aan de evolutionaire visie op de ontwikkeling van de godsdienst van Israël. Het niet aanvaarden van de Schrift niet alleen als eerste en uiteindelijke norm maar ook als bron van het geloof is nooit zonder gevolgen.

In de Christelijke Dogmatiek zien we dat bijvoorbeeld in het feit dat men over God alleen in het kader van het verbond en van Zijn relatie tot de schepping wil spreken. Dat maakt het begrijpelijk dat deze dogmatiek geen helder geluid geeft over de eeuwige straf. De vraag naar de toelaatbaarheid van homoseksueel gedrag – een vraag die niet alleen in het licht van het huidige tijdsklimaat maar ook van 1 Kor. 6:10 – toch als zeer brandend moet worden gezien wordt in deze dogmatiek niet beantwoord.

Deze inleiding maakt duidelijk dat de vraag naar het gezag van de Schrift en de betekenis daarvan ook voor de Neder-landse Kerk van grote actualiteit is. Hoe spreekt nu de Schrift zelf over haar eigen gezag en zijn er gegevens in de Schrift zelf die aanleiding geven over sola scriptura te spreken? Dat wil zeggen: is het wel geoorloofd en mogelijk om de Schrift als enige norm en bron van het geloof te gebruiken.

Het hanteren van het beginsel sola scriptura (de Schrift alleen) is alleen mogelijk als de Schrift een consistente en co­herente eenheid vormt waarin en waardoor God tot ons spreekt. Zou dat niet het geval zijn, dan hebben we altijd een instantie buiten de Schrift nodig om te weten wie God is en wat Hij van ons vraagt. Of dat nu de kerkelijke traditie, ons verstand of inzichten vanuit de eigentijdse cultuur zijn.

Hoe spreekt de Schrift over zichzelf? In het Nieuwe Testa-ment worden de oudtestamentische Schriften als de stem van de levende God aan­vaard die in alle delen direct tot de lezer of hoorder spreekt. De geschriften van het Nieuwe Tes-tament vormen de schriftelijke vastlegging van de aposto-lische boodschap dat de Heere Jezus Christus de vervulling is van Wet en Profeten.

Alleen door Hem is er toegang tot God en alleen door Zijn Geest vernieuwd gehoorzamen wij werkelijk Gods stem. Het apostelambt was uniek. Dat maakt ook dat met het Nieuwe Testament de canon is voltooid. Een beroep op de leiding van Gods Geest ter legitimatie van een de leer en levens-wandel die niet overkomt met wat de profeten en apostelen ons be­tuigen, is strijdig met het sola scriptura.

Wij mogen onze winst doen met inzichten in de Schrift van vorige generaties. Echter, altijd blijft de geschiedenis van het verstaan van de tekst onderworpen aan de tekst zelf. De moderne gedachten dat wij in de Schriften allereerst de stemmen van de elkaar soms tegensprekende Bijbelschrij-vers horen, is strij­dig met het zelfgetuigenis van de Schrift.
Juist als wij belijden dat God alle dingen werkt naar de Raad van Zijn wil mogen we weten dat daartoe ook alle factoren behoren die op de een of andere wijze bij­ge­dragen hebben tot de vorming van de Bijbelschrijvers. Terecht spraken de kerkvader over de Bijbel­schrijvers als de secre­tarissen van de Heilige Geest.

Postmodern is de gedachte dat wij in de uitleg van de Bijbel allereerst onze eigen stem of die van de geloofsgemeen-schap waartoe bij behoren, beluisteren. De Schrift zou geen objectieve betekenis hebben. Deze gedachte staat haaks op wat de Schrift zegt over werkelijk gemeenschap met God met als instru­ment de Schrift.
Trouwens zoals wij in onderlinge ontmoetingen mensen in principe kunnen begrijpen, ook al zijn dat mensen met een ander achtergrond dan wij en uit andere culturen, geldt dat ook voor een getuigenis dat in het verleden schriftelijk is vastgelegd.

Dit alles sluit niet uit dat wij de Schrift heel gemakkelijk verkeerd begrijpen. Ieder mag en behoort alle middelen en mogelijk­heden die hem ten dienste staan gebruiken en aangrijpen om de Schrift te leren ver­staan. Bovenal hebben wij de vernieuwing en verlichting door Gods Geest nodig om de diepste kern van de Schrift te verstaan.
Luther sprak over Wet en Evangelie als de sleutel tot het juiste verstaan van de Schrift De wet die de mens ver­brijzelt en het Evangelie dat de mens vertroost. Wie die sleutel niet heeft geleerd te hanteren kan wel oog hebben voor wat Luther de uiterlijke klaarheid van de Schrift noemt, maar mist het zicht op de innerlijke klaarheid. Zijn filologische en historische kennis kan grond zijn, maar een ware theoloog is hij niet.

Sola scriptura betekent geen nuda scriptura (de naakte Schrift). Dat laatste betekent dat je de Schrift leest los van de gemeenschap met de Kerk van alle tijden en plaatsen. Dat is een hoogmoedig standpunt. Spurgeon heeft eens snedig opgemerkt dat zij die heel veel waarde toekennen aan wat de Heilige Geest hen heeft geleerd, even weinig betekenis plegen toe te kennen aan wat de Heilige Geest anderen heeft geleerd.
Reeds in de tweede eeuw na Chr. werd de zogenaamde Geloofsregel geformuleerd. Deze Ge­loofsregel komt zakelijk overeen met de Apostolische Geloofsbelijdenis. Gezonde Schriftuitleg be­weegt zich binnen deze grenzen. De Geloofs-regel is geen knellend juk maar geeft in een paar zinnen de kern van de Bijbelse boodschap weer.
De gereformeerde belijdenisgeschriften willen niets meer zijn dan een iets bredere ontvouwing van de boodschap van de Schrift die in de Apostolische Geloofsbelijdenis is samen-gevat. De Amerikaanse theoloog Warfield heeft terecht de gereformeerde confessie als de diepste en rijkste weergave van de Bijbelse boodschap getypeerd.

Echt verstaan van de Schrift staat nooit los van het in geloof omhelzen van Jezus Christus Die de kern is van de Schrift, en het dragen van Zijn beeld. De grote puritein John Owen zei dat wij de Schrift verstaan in de mate waarin wij de Heere Jezus Christus kennen.
Echt verstaan van de Schriften heeft altijd een bevindelijke en praktische zijde. Wij verheugen ons in God door Christus dankzij de vernieuwende wer­king van Gods Geest en daar-om zijn Zijn geboden geen last voor ons, maar is ons pro-bleem dat wij nog te weinig aan Christus’ gelijk­vor­mig zijn.

dinsdag 17 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 5

De gereformeerde belijdenis is een katholieke belijdenis

In de eerste eeuwen na Chr. was nog geen kerkbrede consensus over het antwoord op de vraag welke ge­schriften canoniek en apostolisch waren. Die consensus kwam er pas in de vierde eeuw. Echter, vanaf het begin besefte men dat een apostolisch geschrift een door Gods Geest geïnspi­reerd geschrift was. Wie naar de stem van de Heilige Geest zoals die tot ons komt in de profetische geschriften van het Oude Testament en de apostolische geschriften van het Nieuwe Testament luistert, luistert naar God Zelf en wie die stem ongehoorzaam is, is aan Gods Zelf ongehoorzaam.

Reeds in de tweede eeuw na Chr. werd in de christelijke Kerk de zogenaamde geloofsregel ge­for­muleerd. Die regel was een bondige weergave van de boodschap van het Oude en Nieuwe Testament. Feitelijk kwam zij overeen met de Apostolische Geloofsbelijdenis die in haar grondvorm als doopbelijdenis van de gemeente van Rome is ontstaan. De Apostolische Geloofsbelijdenis maakt ons duidelijk dat de Drie-enige God de God is van volkomen zaligheid en Jezus Christus Gods Zoon de enige en volkomen Zaligmaker.

Breder worden deze zaken verwoord in de vier eerste zogenaamde oecumenische concilies, namelijk die van Nicea in 325, van Constantinopel in 381, van Efeze in 431 en van Chalcedon in 451. De eerste twee gingen over de Drie-eenheid en de andere twee over de persoon van Jezus en dan vooral de vraag hoe de goddelijke en menselijke natuur in Hem met elkaar zijn verbonden. De Reformatie nam het geloofsgoed van deze vier oecumenische concilies over.

De gereformeerde belijdenisgeschriften zijn feitelijk niets anders dan een nadere ontvouwing en diepere uiteenzetting van datgene wat in de Apostolische Geloofsbelijdenis naar voren komt. De Kerk van de Reformatie is de heilige, katholieke Kerk in haar gereformeerde of hervormde gestalte. Een echte protestant is daarom niet ook maar juist katholiek.

 

Geloof als genadegift van God en de verzoening door voldoening

Met de kerk­vader Augustinus beleed de Reformatie dat geloof een gift is van God. Gods keuze voor de mens die metter­daad de eeuwige zaligheid ontvangt, gaat vooraf aan en is oorzaak van de keuze van de mens voor God. God stort door Zijn Geest Zijn liefde uit in het hart van de mens en stelt zo de mens in staat en maakt hem zo gewillig in Zijn Zoon te geloven en tot Zijn eer te leven.

Augustinus heeft ook beklemtoond dat een christen zijn leven lang een zondaar blijft. Nooit komt hij dit leven uit boven de klacht: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’ (Romeinen 7:24). Als we ergens de eeuwen door continuïteit zien in geloofs­ervaring over confessionele grenzen heen, is het dat het gaat dat zalig worden enkel genade is en dat een christen hier op aarde een bedelaar blijft. Vanuit de Bijbel zelf loopt er via Augustinus en door de Middeleeuwen - waarbij ik denk aan mensen als Bernardus van Clairvaux en Anselmus van Canterbury een lijn naar de Reformatie. Een lijn die via hun geestelijke nazaten tot op heden kan worden doorgetrokken.

In hun verstaan van de betekenis van de kruisdood van Christus hebben de Reformatoren zich aan­gesloten bij de gedachten die de zo juist genoemde middeleeuwse theoloog Anselmus van Canterbury ont­vouwde in zijn boek Waarom God mens werd. Op één van de tegenwerpingen van Boso tegen de argumenten die hij ontvouwt, antwoordt Anselmus: ‘U hebt nog niet overwogen van welk gewicht de zonde is.’

Gods eer is door de zonde aangetast. Er staan nu twee wegen open: óf de zonden worden ge­straft óf er vindt genoegdoening van Gods eer plaats. Dat laatste is gebeurd in het offer van Chris­tus. Om Gods recht te verheerlijken is God mens geworden. Anselmus gebruikt hier het woord ‘satisfactio’, dat wil zeggen ‘genoegdoening’. Met Zijn dood aan het kruis heeft Chris­tus genoegdoening verschaft aan de eer van God.

Dieper dan wie ook vóór hem in de geschiedenis van de christelijke Kerk heeft Anselmus van Canterbury de betekenis van de kruisdood van Christus doordacht. De reformatoren zijn in hun leer van de verzoening verder gegaan in het spoor van Anselmus. Daarbij zijn er wel een aantal verschillen op grond waarvan wij mogen zeggen dat het zicht van de Reformatoren op de betekenis van de kruisdood van Christus die van Anselmus nog overtreft.

Voor Anselmus was er de keuze tussen het straffen van de zonde óf het genoegdoen aan Gods eer. De reformatoren hebben gesteld dat Christus aan het recht van God heeft genoeg gedaan door plaatsvervangend de straf over de zonden te dragen. Hij heeft de vloek van de wet op Zich genomen en Hij heeft als Vertegenwoordiger van al de Zijnen in Gods gericht gestaan, opdat zij zouden worden vrijgesproken. God straft de zonden wel, maar Hij heeft dat plaats­vervangend aan Christus gedaan. Zo is er aan Gods heilig recht genoegdoening gedaan.