Posts tonen met het label Alvin Plantinga. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Alvin Plantinga. Alle posts tonen

zaterdag 22 oktober 2016

Pascal over de noëtische gevolgen van de zondeval


William Wood, fellow en tutor in de theologie aan het Oriel College te Oxford, schreef al weer enige jaren geleden een studie over de visie van Blaise Pascal over de cognitieve gevolgen van de zondeval. Deze studie verscheen bij Oxford University Press in de serie Changing Paradigms in Historical and Systematic Theology. Wood werkt uit dat voor Pascal de zonde­val een val is in dubbelhartigheid.
Sinds de zondeval is de mens gericht op zichzelf. De liefde tot zichzelf staat niet meer onder de koepel van de liefde tot God. Daarom heeft de gevallen mens een aangeboren aversie tegen de waarheid. Deze is altijd ook een aversie tegen God. We vinden het niet alleen gemakkelijk God te verwerpen, maar houden onszelf ook voortdurend voor de gek als het gaat om eigen zondigheid.
In de lijn van Augustinus is het de mening van Pascal dat kennis van het uiteindelijke karakter van de werkelijkheid altijd religieus of moreel van karakter is. Wil, intellect en gevoelens zijn door de zondeval verontreinigd. In plaats van ootmoed karakteriseert trots de gevallen mens. Het menselijke leven is zolang een mens niet vernieuwd is door de Heilige Geest een voort­du­rende illusie. Voor Pascal is het hart de cognitieve faculteit die de activiteiten van de wil en het intellect aanstuurt.
Wood maakt duidelijk dat we tegen deze achtergrond ook het bekende fragment van de weddenschap over het bestaan van God uit de Pensées moeten verstaan. We moeten dit lezen als een ad hominem argument, gericht tot zijn libertijnse vrienden die hij in zijn wereldse periode had leren kennen en breder tot allen die ontplooiing van het eigen ik en leven om eigen lusten te bevredigen als uitgangspunt hebben. 
Veelal is de filosofische analyse van dit fragment vooral gefocust op de waarschijnlijkheidsargumenten. Echter, terecht stelt Wood dat de notie van zelfbedrog centraal moet staan. De natuurlijke mens beoordeelt zijn morele situatie onjuist.
Moraal en gedrag hebben met elkaar te maken. In het fragment van de weddenschap zet Pascal in op het tweede met de bede dat dit leidt tot een verandering in de kijk op eigen ik, op moraal en daarmee verbonden op het bestaan van God. Hij raadt de libertijnse mens aan te gaan handelen alsof het christelijke geloof waar is. Ik wijs er zelf nog op dat Pascal hier een inzicht heeft dat ook opgepakt is door Plantinga is zijn ‘reformed epistemolgy’.
De ‘sensus divini­tatis’ (Godsbesef) verbonden met het bestaan van God en het innerlijke getuigenis van Gods Geest verbonden met de Bijbel als het geïnspireerde Woord van God hebben een juiste episte­mische omgeving nodig om goed te functioneren. Wood wijst erop dat Pascal er diep van overtuigd is dat wij psychisch zo in elkaar zitten dat gedragingen en overtuigingen elkaar beïnvloeden.
Pascal wist dat het geloof een genadegift van God is. Hij gebruikt evenals Augustinus voor de gave van het geloof het woord ‘inspiratie’. Zaak is wel dat de mens niet zichzelf blijft bedriegen, maar naar het onderricht van de Kerk luistert om te weten wat genade is en er zo op te worden voorbereid. De inspiratie of de gave van het geloof zelf blijft een onverdiend geschenk.
Ik wijs in dit verband ook nog op fragment 808 (uitgave Louis Lafuma): ‘Er zijn drie wegen tot het geloof: het verstand, de gewoonte en de inspiratie. De christelijke godsdienst die als enige redelijkheid erkent, erkent degenen die zonder inspiratie zijn niet als zijn ware kinderen. Dat betekent niet dat hij het verstand en de gewoonte uitsluit, in tegendeel: je moet je geest openstellen voor de bewijzen, door de gewoonte daarin worden bevestigd, maar je door verootmoediging ontvankelijk maken voor de inspiratie, het enige dat de ware en heilzame werking kan teweeg brengen, ne evacuetur crux Christi.’
Om de waarheid over onszelf en de werkelijkheid te leren kennen is liefde tot de waarheid nodig. Daartoe moet onze liefde op God en op Christus en Zijn kruis worden gericht. Dat is een werk van Gods genade en niet iets wat wij door introspectie kunnen bereiken. Genade is zowel cognitief als affectief.
Voor de lezer van de studie van Wood over Pascal lijkt het mij goed zich te realiseren dat Wood een anglo-katholiek is en geen evangelical. Hinderlijk vind ik dat hij vrouwelijke voornaam­woorden gebruikt ook waar onze algemeen gebruikte taal mannelijke hanteert. Wood geeft ook niet aan of hijzelf evenals Pascal de zondeval als een historisch feit ziet. Wie dat niet doet, haalt de feitelijke pijler onder Pascals betoog weg.
Niettemin schreef Wood een mooie studie waarvan de kritische lezer veel kan leren. Helemaal in de lijn van Pascal is het als Wood erop wijst dat kennis van de waarheid en liefde tot de waarheid ons nooit ten deel zal vallen en ons deel zal blijven, buiten de weg van het gebed.

William Wood, Blaise Pascal on Duplicity, Sin, and the Fall: The Secret Instinct, Changing Paradigms in Historical and Systematic Theology (Oxford: Oxford University Press, 2013), hardcover, 243 p., prijs £72,-- (ISBN 978-0-10-965636-3).



dinsdag 19 januari 2016

De schepping en de God van Abraham

Dit boek is de neerslag van een workshop over de creatio ex nihilo die van 9 tot 15 juli in 2006 op de pauselijke zomerresidentie Castel Gandolfio werd gehouden en waaraan chris­te­lijke, joodse en islami-tische geleerden deelnamen. In de eerste bijdrage stelt Ernan McMullin dat de Bijbel althans expliciet geen creatio ex nihilo leert, maar dat dit wel de enige logische ge­volgtrekking is die uit het bijbelse getuigenis kan worden getrokken.
Zelf zou ik, zeker als het gaat om het Nieuwe Testament, nog verder willen gaan. Inderdaad moeten we ver­dis­con­te­ren dat de focus van de Bijbel op de heilsgeschiedenis ligt en niet op filo-sofische vragen. Ik zou willen onderstrepen dat niet elke metafysica is met de Bijbel te verenigen en dat zeker af­wij­zen van elke vorm daarvan leidt tot vertekeningen van het bijbelse getuigenis. 
Wanneer Janet Soskice stelt dat het bijbelse getuigenis aangaande de schepping ons niet over de oor­sprong van de schepping inlicht, maar zich focust op de relatie tussen God en mens en wel in het bijzonder Zijn volk Israël, worden er tegenstellingen gemaakt die de Bijbel zo niet kent.
Boeiend is de bijdrage van David Burrell. Hij gaat in het onder-scheid dat Thomas van Aquino maakt tussen essentieel en partici-perend bestaan. De zienswijze van Thomas dat alleen Gods essentie zijn existentie noodzakelijk impliceert, is naar mijn diepe overtuiging een voorbeeld van een juiste doordenking van het bijbelse getuigenis.
Terwijl Alexander Broadie positief oor­deelt over de inzichten van Hume en Kant dat wij in zekere zin van de mens en zijn kennis­­­vermogen kunnen zeggen dat het de wereld ontwerpt, doe ik dat niet. Met onder andere Alvin Plantinga kies ik voor een realistische en geen idea­lis­tische zienswijze op kennis. Alleen zo kun je volledig recht doet aan het feit dat God wer­ke­lijk boven en buiten deze door Hem geschapen en van Hem afhankelijke werkelijkheid be­staat.
In een aantal bijdragen komt de verhouding tussen Gods soeve-reiniteit en de verant­woor­delijkheid dan wel vrijheid van de mens aan de orde. Mijn bezwaar is dat bij een louter filosofische benade-ringen van deze vraag, het primaat van het bijbelse getuigenis geen recht wordt gedaan en de relatie met de soteriologie niet goed in beeld komt. Dan denk ik aan de bede van de kerkvader Augustinus: ‘Geef mij wat Gij mij beveelt en beveel dan van mij, wat Gij van mij wilt.’

David B. Burrell, Carlo Cogliati, Janet M. Soskice en William R. Stoeger (red.), Creation and the God of Abraham (Cambridge: Cambridge University Press, 2013). 274 p., £22,99 (ISBN 9781107697270)

vrijdag 23 januari 2015

Het echte conflict. Wat zegt Plantinga eigenlijk?

In het RD van donderdag 22 januari 2015 werd aandacht gevraagd voor het onlangs in Nederlandse vertaling uitgebracht boek Het echte conflict (Where the Conflict Really Lies) van de Amerikaanse filosoof Alvin Plantinga. Naar mijn overtuiging wer-den in het bewuste artikel een aantal overtuigingen van Plantinga niet correct weergegeven. Het is namelijk niet zo dat Plantinga het methodisch naturalisme en de historisch-kritische Bijbelweten-schap accepteert.
Wel onderscheidt Plantinga tussen hard en zacht methodisch naturalisme. Bij hard methodisch naturalisme worden het bestaan van God en het voorkomen van wonderen expliciet ont-kend, bij zacht methodisch naturalisme maken deze zaken geen deel uit van het bewijs (evidence) waarvan wetenschap wordt bedreven.
Plantinga ontkent niet dat wetenschap be­dreven het zij vanuit zacht of hard methodisch naturalisme geen waardevolle inzichten kon opleveren voor christenen. Hij betoogt ook dat de resultaten van deze wetenschap geen aanwijzing zijn dat het christelijke geloof onhoud­baar is, omdat bij voorbaat een deel van het bewijs (evidence) is uitgesloten. Een christen zelf kan echter volgens Plantinga nooit weten­schap bedrijven vanuit methodisch natura-lisme. Zelfs al heeft dat een zachte vorm.
Zowel in Het echte con­flict als nog ge­detailleerder in andere publi-caties wijst hij die twee juist af. Hij stelt dat het christelijke geloof niet ontkracht wordt door methodisch naturalisme en de histo-isch-kritische methode van Bijbelonderzoek beide methoden in tegenstelling tot wat bedrijvers en aan­hangers ervan beweren niet waar­de­vrij zijn. Zijn bezwaar zowel tegen het methodisch natu­ralisme als de historisch-kritische Bijbelwetenschap is dat een deel van het te verdisconteren bewijsmateriaal geen plaats wordt gegeven.
Zelf meen ik dat wij kritischer ten opzichte van de evolutietheorie moeten staan dan Plan­tinga. Helaas lijkt Plantinga hierin een ontwikkeling te maken waarin bezwaren tegen de evolutie­theorie steeds zwakker klinken. Plantinga geeft echter nog altijd aan dat het metho­disch naturalisme toegepast op de evolutietheorie bij­voor­beeld geen omvattende verklaring voor de ethiek kan geven en het feit dat mensen absolute normen en waarden hanteren. Ook het bestaan van het redelijk denkvermogen zelf is vanuit het methodisch naturalisme niet verklaarbaar.
Religie is ook meer dan een activiteit van de menselijke hersenen opgekomen in het proces van evolutie. Zij alleen echt te verklaren vanuit het reële bestaan van God. Wel geldt dat zoals Plantinga de laatste jaren spreekt en schrijft, niet duidelijk is hoe hij de zondeval als historisch feit echt de plaats wil geven die zij over-eenkomstig het bijbelse getuigenis moet innemen.
Plantinga stelt dat het bestaan van God, het feit van de vlees-wording van Christus en Diens opstanding uit de doden deel uit-maken van het bewijs waarvan een christen uitgaat, ook als hij de werkelijkheid wetenschappelijk interpreteert. Het feit dat niet ie-dereen van de geldig­heid en objectiviteit van deze zaken over-tuigd is, doet niets aan die geldigheid en objectiviteit af.
Heel belangrijk is voor Plantinga in de kennisleer een verschil te maken tussen interne en ex­terne rechtvaardiging. Bij een interne visie op recht­­vaar­diging moet iedereen in principe tot al het bewijsmateriaal toegang hebben om tot een ge­recht­vaardigde zekerheid te komen. Bij een externe visie op rechtvaardiging is dat niet nodig.
Plantinga heeft onderbouwd dat voor een christen gerecht-vaardigde wegen tot kennis openstaan die voor een niet-christen gesloten zijn of in ieder geval niet goed functioneren. Plantinga denkt dan aan het Godsbesef en meer nog aan het innerlijke getuigenis van de Heilige Geest waardoor wij het gezag van de Schrift aanvaarden. Heel nadrukkelijk komt Plan­tinga op voor een externe rechtvaardiging of waar­borg van het christelijke geloof,
Ten aanzien van de Bijbelwetenschap onderscheidt Plantinga de historisch-kritische Bijbel­weten­schap van wat hij noemt de tradi-tionele becommentariëring van de Bijbel. De gedachte dat een bijbelwetenschapper als gelovige het bestaan van God, de wonderen die in de Bijbel worden vermeld – zoals de maagdelijke geboorte en de opstanding van Jezus uit de doden – kan aan-vaarden, maar als wetenschapper een neutrale houding inneemt, wijst hij als on­houdbaar van de hand.
Deze houding doet geen recht aan de ongedeeldheid van het leven. Wie van een christen­wetenschapper al is het maar voor-lopig van een oordeel afziet ten aanzien van de genoemde zaken sluit zich volgens Plantinga af voor de waarheidsbevindingen van een es­sentieel cog­nitief vermogen.
Plantinga pleit ervoor dat christenen op hun eigen wijze weten­schap bedrijven uitgaande van datgene wat zij vanuit het chris-telijke geloof als waar­heid ken­nen. Plantinga bedoelt overi­gens niet dat het christelijke geloof rechtstreeks inwerkt op elke weten­schap­­pelijke activiteit. Er zijn (grote) delen van wetenschap van die rechtstreekse inwerking geen sprake is. 
Methodisch naturalisme is in het bijzonder funest waar men de Bijbel bestudeert. Plantinga maakt duidelijk dat het geloof dat de Schrift de stem is van de levende God niet een puur subjectieve overtuiging van christen is, maar een objectieve werkelijkheid.
Plantinga laat zien dat de historisch-kritische Bijbelwetenschap met ook in haar gematigde vor­men de benadering geënt op het methodisch naturalisme onverenigbaar is met het Schrift­getuige-nis zelf  en daarom door christelijke Bijbelwetenschappers niet moet worden gehan­teerd.
Het is dan ook bijzonder jammer dat in het artikel van donderdag 22 januari 2015 in het RD de indruk werd gewekt dat Plan­tinga geen moeite zou hebben met historisch-kritische Bijbelweten-schap en geloof met elkaar te verbinden. Tegen die verbinding heeft hij namelijk op zeer deskundige wijze protest aan­getekend.
Zeker is dat aanvaarding van de historisch-kritische methode en buigen voor het volkomen gezag van de Schrift onverenigbaar met elkaar zijn. Of men zal de historisch-kritische methode los-laten of men luistert niet naar de Schrift als de stem van de levende God. Wie hier naast de stem van Plantinga nog een ander helder geluid wil horen, wijs ik op Biblische Hermeneutik van Gerhard Maier.
Bij deze zaak gaat het niet om een interessante discussie maar om een zaak die het voortbestaan van de christelijke kerk in haar klassieke vorm raakt. Alleen als de Schrift zonder reserve als de stem van God wordt aanvaard - en dat niet alleen voor het per-soonlijk geloof maar ook bij het academisch lezen van de Schrift, kan Bijbelwetenschap de Kerk werkelijk dienen,
Met de conclusie van de bijdrage van donderdag 22 januari 2015, namelijk dat wie weten­schap ge­bruikt om het geloof te bestrijden, de diepe verbondenheid tussen de werkelijkheid en de Schepper miskent en wetenschap overschat, wordt Plantinga wel recht gedaan. Deze con­clusie dient hoe dan ook te worden onder-streept.