Posts tonen met het label ds. Jac. van Dijk. Alle posts tonen
Posts tonen met het label ds. Jac. van Dijk. Alle posts tonen

maandag 12 september 2016

Het leven en de prediking van ds. J.P. Paauwe (1872-1956)

Inleiding
Charles Haddon Spurgeon heeft in een lezing over de gebroeders Wesley gezegd dat de naam Wesley hun tegenstanders afschuw en hun volgelingen met een zeg maar kritiekloze verwondering vervulde. Hoewel wijlen ds. J.P. Paauwe in zijn stellingname niet bepaald met de gebroeders Wesley ver­geleken kan worden, zijn deze woorden ook op hem van toepassing. Bin­nen de kring van zijn volgelingen is zijn gezag zo on­ge­veer onaan­tast­baar. Daarbuiten roept zijn naam veelal afkeer tot zelfs afschuw op. Overigens zijn er ook uit­zon­de-ringen op deze regel.
Wijlen ds. Jac. van Dijk schreef in zijn memoires Het nooit verloren ver-ge­zicht dat niemand zozeer een stempel op hem gezet heeft als ds. Paauwe. Zover wil ik zelf bepaald niet gaan, maar wel mag ik betuigen dat ik zijn dagboek en preken met stichting heb mogen lezen. 
Ik had ooit wel eens van ds. Paauwe gehoord, maar wist niet wie hij was noch wat hij voorstond. Mijn belangstelling voor hem werd ge-wekt, toen aan het begin van de theolo­gische opleiding één van mijn medestudenten mij zei dat ik in de leer van de rechtvaardiging een Paauweaan was. 
Dat was niet als compliment bedoeld. Integendeel.  Het heeft toen nog een paar jaar geduurd voordat ik met de ge-schriften van ds. Paauwe in aanraking kwam. Na afsluiting van het kerkelijk examen kreeg ik van een goede vriend het dagboek van Paauwe. 
Ik ben toen een beetje gaan begrijpen waarom mij eertijds ver­weten was dat ik in de leer van de rechtvaardiging Paauweaans dacht. Belangrijker was dat dit dagboek meer dan eens gebruikt werd om troost in aan­vechting te schenken.

Wie was ds. Paauwe?
Jan Pieter Paauwe werd geboren in 1872 en overleed in 1956. Hij stu­deerde theo­lo­gie in Utrecht. Zijn eerste ge­meente was Yerseke. Hij werd daar in 1901 door ds. J.H. Gunning J.H. zn., een dominee van de ethi­sche richting in de Her­vormde Kerk, in het ambt be-vestigd. 
In Yerseke liep Paauwe in gees­telijk opzicht vast. De inhoud van zijn preken veranderde. Van heinde en ver kwamen mensen vanuit aller­lei kerken en kringen naar hem luis­teren. Onder zijn prediking kwamen mensen tot bekering. Dat gold onder andere voor de later vrouw van ds. Fraanje die als meisje onder het gehoor van Paauwe zat.
Naar zijn eigen oordeel had Paauwe geen deel aan datgene wat in het Avondmaal wordt betekend en ver­zegeld. Daarom liet hij brood en beker voor­bijgaan als hij het Avondmaal bediende. In Yerseke kwam ds. Paauwe in contact met de vele Ledeboerianen die daar te vinden waren en die in 1907 door Kersten samen met de kruis-gezinden die er nog waren tot een hecht kerkverband werden gevormd met de naam Gere­formeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika.
Aan Paauwe is gevraagd als predikant naar de Ledeboeriaanse gemeenten over te komen. Niet in de laatste plaats zijn vrouw, Wilhelmina Da­ge­vos, heeft hem hiervan weerhouden. Terugblik-kend op zijn leven betuigde Paauwe later dat God hem voor een der­ge­lijke misstap had behoed. 
Paauwe kwam door zijn levensgang tot de overtuiging dat het met alle kerkelijk leven in geïnstitueerde vorm was gedaan. Naar zijn overtuiging was het niet alleen onmogelijk om in de Her­vormde Kerk te blijven maar ook om toe te treden tot één van de afge-scheiden kerken. Hij zag zichzelf tenslotte als de laatste getrouwe godsgezant in Nederland
In 1907 werd Paauwe aan de Hervormde Gemeente van Bennekom verbon­den. Hier had zijn prediking niet die gevolgen die zij in Yerseke had gehad. In Bennekom wist men het en was men gerust. In december 1911 kwam hij tot de vrijheid van de kinderen van God. Over het hoe is wei­nig bekend. 
Paauwe is altijd zeer karig gebleven daar iets over mede te delen. We krijgen de indruk dat Paauwe in de leer der rechtvaardiging aanvankelijk dacht in de lijn van ds. I. Kievit, waarbij de zekerheid van het geloof aan een hele bepaalde er­varing, de zogenaamde vier-schaarbeleving wordt verbonden.
In zijn Bennekomse periode kwam het tot een conflict met de hogere organen van de Hervormde Kerk. De weigering van ds. Paauwe om jonge mensen die in een vrijzinnige gemeente belijdenis afgelegd had­den, in het lidmatenboek in te schrijven, liep uit op zijn schorsing. Het classicaal bestuur schreef de namen in. 
Na opheffing van de schor­sing schrapte Paauwe de namen in het lidmatenboek door. Dit leidde tot zijn afzetting als hervormd predikant. Ik spreek over deze gang van zaken verder geen oordeel uit. Laat ieder dat voor zichzelf vormen. Niet lang na zijn afzetting vestigde Paauwe zich in Den Haag. Op ver­zoek van de ver­eni­ging "Calvijn" verkondigde hij daar het Woord.
Rond­om Paauwe verzamelde zich een kring van toehoor­ders. Langza­mer­hand breid­de het aantal plaatsen waar hij voor­ging uit. Vooral doordeweekse diensten werden druk bezocht. Daarbij moet aangetekend wor­den dat lang niet alle luisteraars zijn kerkelijke visie deelden. Iemand die dat in ieder geval niet deed, was zijn eigen vrouw. 
Zij is na de schorsing van haar man als hervormd predikant nooit meer onder zijn gehoor gekomen en zocht evenmin contact met zijn volgelingen. In 1931 overleed zij op 51-jarige leeftijd. Ds. Paauwe heeft betuigd dat hij mocht weten dat zijn vrouw de eeuwige heerlijk­heid was binnen gegaan. In 1939 hertrouwde Paauwe met Cornelia Constan­je. Mevr. Paauwe-Constanje heeft haar man vele jaren over-leefd.

Welke boodschap bracht ds. Paauwe?
Steeds helderder en ook scherper heeft Paauwe naar voren gebracht dat er geen geestelijk leven is buiten de geloofsvereniging met Christus. Paauwe veroordeelde na zijn schorsing, zoals ik al aangaf, niet alleen de Hervormde Kerk, maar ook alle afge­scheiden kerken. Naar zijn oordeel werd nergens in Nederland de waar­heid Gods recht verkondigd. Wat hij miste was de prediking van de recht-vaardiging door het geloof.
Voor Paauwe stond het als een paal boven water dat er geen geloof en geestelijk leven is zonder rechtvaardiging en geen rechtvaardiging zonder geloof. Het gebruik van uitdrukkingen als ‘zien is nog geen hebben’ en ‘een bedekte schuld is nog geen vergeven schuld’ zag hij als symptomen van het feit dat men geen zicht had op het werkelijk karakter van het geestelijk leven.
Niet het minst daarom oordeelde hij negatief over de kerken van de Afscheiding. Heel in het bijzonder heeft Paauwe getoornd over de gedachte dat er geestelijk leven kan zijn buiten het gelovig omhelzen van de Heere Jezus Christus. Hij achtte dat zielsmisleidend. 
De lievelingstekst van Paauwe was: ‘Die de Zoon heeft, heeft het leven; die de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet.’ Hij miste dit klare getuigenis in de Nederland­se kerken. Vandaar zijn negatieve oordeel over de kerkelijke situatie in Nederland. Hij voelde zich verwant met de Reformatoren en met man­nen als Van der Groe en Kohlbrugge.
Heel nadrukkelijk bracht Paauwe het aanbod van genade. Hij kon in zijn prediking zeggen dat geen enkel mens bekeerd wil worden, maar dat God wel wil dat mensen zich bekeren. Zalig is hij die zijn verzet tegen God en tegen Gods weg van zaligheid opgeeft. Wie dat doet, zal terstond daarna belijden: ‘Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen.’ Voor hen die onder de prediking van het evangelie verkeren, zo be-tuigde Paauwe, is het slechts mogelijk de rampzaligheid te bereiken door over Christus heen te stappen. De betekenis van het aanbod van genade in de theologie van Paauwe kan nog met de volgende anekdote geïllustreerd worden.
Omdat hij de reeds genoemde ds. Van Dijk dan eens bij Paauwe kerkte, werd hij door hem uitgenodigd eens langs te komen. Daar zag ds. Van Dijk, zo vertelt hij zelf, toch wel tegenop. Tenslotte kwam hij toch zover en toen hij met zijn vrouw bij Paauwe binnen-stapte, zei mevr. Van Dijk: ‘We hebben het dan toch maar ge-waagd.’ Daarop antwoordde Paauwe: ‘U hebt niets gewaagd, u was genodigd.’ Daaraan voegde hij nog toe dat Christus ons ook nodigt en vroeg hij mevrouw Van Dijk of zij ook die uitnodiging al aanvaard had.
Ik geef een citaat uit één van de preken van Paauwe waarin diens visie op het aanbod van genade, het geloof en de rechtvaardiging naar voren komen. ‘Het geloof is dus noodzakelijk. De werkzaam-heden zijn het niet, de verandering is het niet, het gevoel is het niet. Het geloof is het, ofschoon het geloof geen dood geloof moet zijn, maar een werkzaam geloof. Het geloof op zichzelf is het niet. 
De Heere Jezus Christus is het. Want het geloof grijpt de Heere Jezus Christus aan en daarom zeggen wij, dat het geloof het is en dat het alles is. De apostel zegt immers: ‘Christus is alles en in allen.’ (Kolossenzen 3 vers 11). Nu moet u aan de hand van het Woord uzelf onderzoeken en u voor de vraag plaatsen, of dat nu bij is, in u waar is. Namelijk dat het geloof alles is. God biedt u Christus aan. Aan wie? Aan de zondaar en goddeloze. 
U vindt dit toch bevestigd in de Schrift. ‘Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer.’ (Jesaja 45 vers 22). En: ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.’ Nu is het geloof de omhelzing van deze aanbieding. 
Waar de aanbieding wordt omhelst, daar is het en daar is alles! Waar men echter de aanbieding laat voor hetgeen zij is, daar is niets dan schuld en verdoemenis. Het geloof, door middel waarvan de aanbieding wordt omhelst is een gave Gods.’

Hoe moeten we over ds. Paauwe en zijn prediking oordelen?
Het belang­rijkste is hoe God oordeelt. In het licht van de Schrift kan ik zijn getuigenis dat er geen geestelijk leven is buiten de geloofs-vereniging met de Heere Jezus Christus alleen maar hartelijk bij-vallen. In het centraal stellen van Christus en Zijn gerechtigheid ligt de blijvende betekenis van de prediking van ds. Paauwe. 
Dat be­tekent niet dat ik geen vragen heb. Paauwe wekt meer dan eens de indruk dat alleen als men alleen in Christus geborgen is, als men het moment van afsnijding uit Adam en inplanting in Christus weet aan te geven. Zowel in het licht van de Schrift als van de kerkgeschiede­nis is dat een onhoudbare vi­sie.
Van David, Obadja en Timotheüs weten ze dat zij reeds aan de bor­sten van hun moeder op de Heere vertrouw­den. De Schrift legt niet de nadruk op het weten van het tijdstip van de beke­ring maar op de vrucht. Wat betreft de kerkgeschiedenis merk ik op dat vele grote lichten niet exact hebben kunnen aangeven waar hun geeste­lij­ke loop­baan begon. Ik noem slechts Brakel en Henry.
De leidingen Gods met Zijn kinderen zijn zeer verschillend. Heel vaak zijn de eer­ste oefe­ningen van het geloof zo zwak dat men het er zelf niet voor kan hou­den. Menigeen kreeg ook pas bij het bewande­len van de weg des heils een helder zicht op tal van zaken. In zijn auto-biografie Genade over­vloeiende voor de voornaamste der zondaren doet Bunyan daar duide­lijk verslag van. Nu zijn dit zaken die Paauwe niet ontkent, maar het valt moei­lijk te loochenen dat deze punten in zijn prediking niet tot nau­welijks aan­dacht kregen.
Petrus Datheen schreef een christelijke sa­menspraak tot troost van bekommerde harten. Hierin vertroost hij christenen die een zwak geloof hebben en niet kunnen bezien dat zij in Christus recht­vaardig voor God zijn. Datheen wijst er dan op dat hoe zwak ook ons geloof mag zijn, wij in Christus recht­vaardig voor God zijn. 
Ik noem ook de Christen- en Christinnereize van Bunyan. Daar ko­men we niet al­leen figuren als Christen, Getrouw en Groothart tegen maar ook Hoop, Klein Geloof en Altijd Bevreesd. Bunyan wenste niet het minst ook deze laatste categorie te troosten en te leiden. Dit pas­to­rale en troos­ten­de ele­ment van bekom­merde christenen komen we bij Paauwe niet veel te­gen.
Bij hem over­heerst het waarschu­wende element, na­me­lijk dat alle bekomme­ring die niet voortvloeit uit de vereniging met Christus eigen­gerech­tigheid is. Dat laatste is onge­twi­jfeld waar, maar dan blijft de vra­ag: Kan iemand dat zelf altijd zo duidelijk on­der­scheiden? 
Ik wijs ook nog een opmerking van John Owen in zijn boek over de rechtvaardiging, namelijk dat al Gods kinderen in Christus recht-vaardig voor God zijn, maar dat niet al Gods kinderen in leerstellig opzicht een juist zicht op de rechtvaardiging hebben.
Wie zich in zijns levensgang verdiept, wordt getroffen hoezeer hij een einzelgänger is geweest. Zijn leven wordt gekenmerkt door een geweldige eenzaamheid. Als student kwam Paauwe wel mede-studenten van gereformeerde overtuiging tegen maar hij voelde zich niet tot hen aangetrokken.
De reden daarvan heeft hij als volgt verwoord: ‘Terwijl zij er waren, waren zij al kant en klaar. Zij hadden geen moeilijkheden. De gerefor-meerde dogmatiek was voor hen een peulenschilletje. Ik had als student rondgelopen met de vraag: “Is er een God? En als Hij er is, wat is Hij dan?” Dus stond ik mijlenver van deze mensen af en er was niemand op wie ik jaloers was. Ik verachtte het in mijn hart; alle wetenschap, alle kennis zonder de kennis van God verachtte ik in mijn hart (..) En hoe verder een student is in betrekking hiermee, hoe “gere­for­meerder” hij is, hoe beter hij het “weet”, des te verder sta ik van hem af, de te onsympathieker is hij mij. Niet als een mens maar als aanstaand prediker.’
Na zijn schorsing in de Hervormde Kerk kwam Paauwe helemaal alleen te staan. Isolement leidt tot ver­absolutering van inzichten. Dat zien we ook bij Paauwe. Daaraan moet nog toegevoegd worden dat Paauwe kennelijk gefrustreerd was door de behandeling die hij van de kerkelijke besturen in de Hervormde Kerk ontving. 
Wie objectief naar het kerkelijk leven uit de dagen van Paauwe kijkt, moet constateren dat Paauwe geen oog meer had voor datgene wat er nog was. Zo waren er binnen de Hervormde Kerk meerdere predi­kanten die in de leer van de rechtvaardiging in de grond der zaak niet anders dachten en predikten dan hij.
Ook wil ik opmerken dat een pre­diking vlekken en rimpels kan vertonen zonder dat hij daarmee als vol­strekt vals kan betiteld worden. Ook ik heb in het licht van de Schrift ernstig be­zwaar tegen uitdrukkingen als ‘zien is nog geen heb­ben.’ Toch zou ik niet graag ontkennen dat de Heere predikanten die er zulke ge­dach­te­gan­gen op na hielden, heeft willen gebruiken en hun be­diening gezegend heeft.
Zonder hun specifieke gedachte­gangen op dit punt bij te vallen, kwam ik bij het lezen van de levensweg van zulke predikanten meer dan eens diep onder de indruk van het nabije leven met de Heere dat zij hadden. Ik wil maar zeggen dat leer­stellige zui­verheid en verbor-gen omgang met God niet zonder meer hetzelfde zijn. Het eerste kan er zijn zonder het tweede. Het tweede kan er ook zijn, terwijl het eerste vlekken en rimpels ver­toont. Paauwe dacht over dit laatste weinig genuanceerd.
Een vorm van leerheiligheid kan hem niet ontzegd worden. Te weinig bracht hij naar mijn overtuiging naar voren dat wij allen slechts ten dele kennen en dat wij ook in leerstellig opzicht de dingen vaak bij stukje en beetje leren. Dit is zeker dat allen die zalig worden, hoe gebrekkig hun leerstellig i­nzicht ook geweest mag zijn, van ganser harte de kroon die zij ontvan­gen, zullen werpen voor de voeten van het Lam.

De visie van ds. Paauwe op de kerk
Hier ligt naar mijn overtuiging het grootste manco van ds. Paauwe. In zijn leer op de rechtvaardiging zocht Paauwe aansluiting bij de reformato­ren, maar dat kan van zijn leer op de kerk bepaald niet gezegd worden. Hoe hebben de refor-matoren beklemtoond dat de Heere Zijn kerk nooit verlaat en dat wij, al vertoont zij nog zoveel vlekken en rimpels, ons van haar niet mogen afkeren. Calvijn heeft gesteld dat ook als er leerstellig vele onvolkomenheden zijn, wij bij de kerk moeten blijven zolang Christus als de enige grond van zaligheid en behoud wordt ge­predikt.
Na zijn afzetting uit de Her­vormde Kerk kwam Paauwe fei­telijk tot de stellingname dat er geen geopen­baarde kerk in Neder­land meer was. Zelf predikte hij zonder te streven naar een ordelijk kerke­lijk leven. Na het overlijden van Paauwe heeft een niet onbe­lang­rijk deel van zijn volgelingen zich weer bij een van de bestaande ker­ken gevoegd. Anderen kerken slechts inci­denteel. 
Een kern van Paauwes volge­lingen gaat on­der geen beding naar de kerk. Zij kunnen zich hier­voor op Paauwe beroe­pen en toch is er sprake van een fa­na­­tisme dat bij Paauwe zelf zo niet voorkomt. Zo­als we zo vaak zien gaan de volge­lingen verder dan de meester.
In Zijn verbondstrouw heeft de Heere de eeuwen door predi­kers van het Lam aan Zijn Kerk ge­zonden. Christus kan niet zonder on­der-danen zijn. Hij heeft hier op aarde tot aan de jongste dag niet alleen Zijn schapen, maar ook onderherders om de kudde te weiden. Ook daarin laat de Heere nooit varen de werken Zijner handen. Als de grote Op­perherder geeft Christus in overeenstem­ming met Zijn belofte "En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld" aan de Ker­k onderherders.
Onderherders die hoewel zij in de loop van ambtelijke bediening mochten op­wassen in genade en kennis van Christus bij hun sterven nog meerdere vlekken en rimpels verlost moesten worden. Christus als het ge­slachte Lam van God is voor elke ware christen de enige bron en grond van behoud.
Ik besluit dit artikel met nog een citaat uit één van de preken van Paauwe: ‘Als God Zich openbaar, dan doet Hij dat in Christus. Buiten Christus is God een verterend vuur; in Jezus is Hij een vriendelijk en zorgzaam Vader. Ziet of u deze openbaring kent. Christus is de waarheid; Hij is de waarheid van de Heilige Schrift. 
De Heere Jezus zei eens tegen de leidslieden van Zijn volk: “Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te vinden; en die zij het die van Mij getuigen.” Dat wisten ze niet. Ze hadden wel de Schriften, maar niet Jezus. Ontelbaar is de schare, die wel de Bijbel meent te hebben, maar nooit Jezus erin gevonden heeft. 
Als God Zich openbaart in Christus, dan valt het Woord in hetzelfde ogenblik open en wordt men gewaar de Heere Jezus Christus en God in Hem. Zonder Jezus zijt gij niet in staat om maar één woord van de Schrift te verstaan. Al wat u ervan maakt is dwaasheid! Een geopend Vaderhart in Jezus veroorzaakt een geopend mensenhart – en dát hart verstaat het; het gelooft en gelovende spreekt het zijn belijdenis uit.’

dinsdag 29 april 2014

Uit het leven van ds. D.Th. Keck 2 (slot)

Afzetting als hervormd predikant en terugkeer tot de Hervormde Kerk
Ds. Keck kreeg in de tijd dat hij in Zuilichem stond contact met ds. J.P. Paauwe. Evenals hij was ds. Paauwe van ethische afkomst en ook ds. Paauwe was in zijn eerste gemeente tot bekering ge­­­­komen. In de strijd van ds. Paauwe die weigerde jonge mensen die in een vrijzinnige ge­meen­te belijdenis hadden afgelegd in te schrijven in het lidmatenboek, koos hij nadrukkelijk de zijde van ds. Paauwe.
In zijn volgende gemeente Bergambacht zou ds. Keck om een soort­gelijke reden in conflict komen met de kerkelijke besturen. Hij wei­ger­de kinderen die gedoopt waren in de vrijzinnige gemeente van Stolwijk in te schrijven in het doopboek. De caféhouder om wiens kind het ging, weigerde zijn café te sluiten de zondag dat zijn kind werd gedoopt. Om die reden was uitgeweken naar Stol-wijk. Evenals bij zijn vriend ds. Paauwe het geval was, leidde dit tot de schorsing van ds. Keck.
Te Bergambacht ontstond een noodgemeente. In deze tijd heeft ds. Keck wel voor de kring rond ds. Paau­we gepreekt zowel in Den Haag als Bennekom. Uit de levensbeschrijving van ds. Keck door dhr. Hille en dhr. Mulder komt ook naar voren dat op de classis van de Gerefor­meerde Gemeenten de vraag naar voren kwam of men ds. Paauwe en ds. Keck niet mocht laten voor­gaan. Ds. Ker­sten wilde hier­van echter niet weten. Het laat wel zien dat men zich binnen de Gere­for­meerde Ge­meen­ten aan deze predi-kanten verwant wist.
Door steeds intensiever contact met zogenaamde rechtsonker-kelijke gezelschapsmensen als Manus van der Hoven en Piet de Bie kwam ds. Keck tot het besluit zijn ambt neer te leggen. Ech­ter, toen Piet de Bie hem aanraadde de kinderen die na zijn afzetting waren geboren, in de Her­­vormde Kerk te laten dopen, leidde dit bij ds. Keck tot het inzicht dat hij in zijn handelen had gedwaald en de Hervormde Kerk niet had mogen verlaten. Als hij in de Hervormde Kerk zijn kinderen kon laten dopen, behoorde hij daar ook het Woord te verkondigen.
Met schuld­be­lijdenis keerde ds. Keck terug tot de Hervormde Kerk. Hij ging ervan uit dat de rechtson­ker­ke­lijke vrienden nu niets meer van hem wilden weten. Dat viel overigens alles mee. Zonder hem bij te vallen ver­oordeelde zijn vrienden hem niet. Ds. Keck is dan ook een andere weg gegaan dan ds. Paauwe. Deze radica-liseerde steeds meer in zijn visie op de kerk en meende dat bin­nen de kerken van Nederland de waarheid Gods niet meer werd verkondigd. Zijn oordeel over de afgescheiden kerken was daarbij niet minder negatief dan over de Her­vormde Kerk.


Ds. Keck en ds. Paauwe
Niet geheel duidelijk is mij uit de over hem geboden levens-beschrijving geworden, hoe ds. Keck over de leerstellige opvattin-gen van ds. Paauwe dacht. Omgekeerd is mij uit wat ik over ds. Paauwe heb gelezen, niets bekend over hoe hij de kerkelijke gang en opvattingen van ds. Keck, met wie hij zo’n nauwe vriend-schap heeft gehad, heeft beoordeeld. Ds. Keck kon een on­­­der­­scheid maken tussen het ont­vangen van genade en het ont-vangen van Christus.
Ds. Paau­we verwierp deze onder­schei­dingen juist heel radicaal. Het hanteren ervan was voor hem één van de rede­nen dat hij meende dat God met Zijn Geest van de kerken van Nederland was ge­­we­ken. Zeker is, dat ds. Keck tot aan zijn dood toe in onderscheid met ds. Paauwe, een strijd heeft gekend over de vraag of hij wel werkelijk in Christus geborgen was. Het lijkt mij dat hij ook minder strak dogmatisch dacht dan ds. Paauwe en veel pastoraler was ingesteld.
Na zijn terugkeer tot de Hervormde Kerk diende ds. Keck de gemeenten van Garderen, Hete­ren en Staphorst. In de laatste gemeente ging hij in 1943 met emeritaat. Daarna verleende hij nog pastorale hulp in de evangelisatie Elim te Zwolle. Betreu-renswaardig is dat ds. Keck het anti­chris­te­lij­ke ka­rak­ter van het nazisme niet heeft onderkend.
Ds. Keck  zag de Duitse bezetting niet alleen als een oor­deel van God, maar blijkens een brief van zijn zoon die als vrijwilliger tot de Waffen-SS was toegetreden, hoopte hij ook op een Duitse overwinning. Deze zoon Karel kreeg ove­ri­gens zelf wel oog voor het feit dat het fascisme geen minder grote dreiging was voor het chris­te­lijke ge­loof dan het communisme en heeft dat zijn vader ook geschreven. Ds. Keck heeft niet meer mee­­gemaakt dat deze zoon, die gewond in handen van het verzet raakte, door het verzet werd ge­dood.
 
Levenseinde
Op zijn sterfbed is ds. Keck tot de volle zekerheid van het geloof gekomen. Toen zijn zie­lenvriend Looijen uit Andelst de zieken-kamer binnenkwam, riep hij uit: ‘Het kan, het kan, het kan.’ Hij meende dat Gods volk verwonderd zou zijn, wanneer hij zou binnenkomen. Ds. Jac. van Dijk, die evenals ds. Keck in Garderen heeft gestaan en naar zijn eigen getuigenis de in­vloed van ds. Keck op huisbezoeken bemerkte, zei in een preek: ‘Maar Gods volk was niet zo ver­wonderd als ds. Keck zelf, want zij wisten wel dat ds. Keck een gekende des Heeren was, al­leen hijzelf twijfelde er zo aan.’
Ds. Van Dijk heeft trouwens ook meer dan eens verteld dat als hij Looijen bezocht, Looijen hem vroeg: ‘Heb je wel eens gehoord, hoe mijn zielevriend ds. Keck is gestorven?’ Ds. Van Dijk gaat dan verder: ‘Als ik nee zei, loog ik en zei ik ja, dan ver­telde hij het niet. Daarom zei ik niets, als mij die vraag werd gesteld en zat maar wat aan mijn schoenveter. Dan vertelde Looijen opnieuw over het ruime ster­ven van ds. Keck. Het verveelde mij nooit het te horen en elke keer als mij het werd verteld, deed het mij goed.’
Hille en Mulder hebben in hun levensbeschrijving van ds. Keck ook een preek opgenomen die hij op tweede paasdag 1944 in Staphorst hield. Alleen al het feit dat deze preek is af­ge­drukt, maakt het de moeite waard deze levensbeschrijving aan te schaffen.
De preek gaat over de verschijning van de Heere Jezus aan Maria Magdalena. Duidelijk is hoezeer ds. Keck zich­zelf heeft herkend in de strijd en twijfel van Maria, maar ook, bij alle twijfels die hij daar zelf over had, in haar liefde tot de Zaligmaker en dat zij Hem niet kon missen.
Ik kwam in de preek een zin tegen die ik u niet wil onthouden: ‘Er is een geloof dat zichzelf kan redden, maar het ware geloof heeft voor ieder stapje de Heere nodig.’ Hij zegt ook in deze preek dat het een ware christen niet om de hemel als zodanig is begonnen, maar ook Christus. Voor een ware christen is het groot, om al is het maar door een kier de Bruidegom van zijn ziel te mo­gen zien.

woensdag 28 augustus 2013

Mijn herinneringen aan ds. Jac. van Dijk 3 (slot)

Persoonlijke herinneringen
Ik noemde dat ik meester Van Wijk uit Kinderdijk en zijn vader Aaike van Wijk uit Gameren de naam van Van Dijk meer dan eens heb horen noemen. Zelf volgde ik als student meer dan eens via de radio zijn diensten in de Alledagkerk. Ik moet eerlijk zeggen, dat het mij meer dan eens niet meeviel.
Soms was de preek niet veel meer dan een aaneenschakeling van anekdotes en grappen. Daardoor heeft hij meerdere mensen uit de gere­for­meerde gezindte van zich ver­vreemd. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Van Dijk, die fei­te­lijk een tot neer-slachtigheid ge­­neigd karakter had, kon zich op de preekstoel wel eens al te wei­nig beheersen als het ging om het maken van een grap.
Er is ook een andere kant. Eenmaal bezocht ik samen met mijn broers, zussen en vrienden een dienst waarin ds. Van Dijk voor-ging. Het was op een tweede pinksterdag in Slikkerveer. Het moet 1977 of 1978 zijn geweest. Hoe­wel we redelijk op tijd aan-kwamen, was het kerkgebouw al overvol. De preek ging over Efeze 1:13: ‘In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waar­heid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij ge­loofd hebt, zijt verzegeld ge­worden met den Heiligen Geest der belofte.’
Van Dijk begon de preek met te vertellen dat hij de dag ervoor in Den Haag had gepreekt en daar na afloop van de dienst een oud-leerling had gesproken. Van Dijk was namelijk een aan­tal jaren godsdienstleraar geweest. Hij had die oud-leerling gevraagd hoe het met hem ging. Die had geantwoord dat het goed ging. ‘Is er dan wat gebeurd in je leven?’ was de vraag van Van Dijk geweest. De oud-leerling had dat bevestigd. In de tijd dat hij op de middelbare school zat, luisterde hij graag naar Hilversum 3 (toen de popzender) en inmiddels luisterde hij lie­ver naar Hilversum 4 (de zender van klassieke muziek).
Ik weet nog dat ik mij afvroeg wat we hiermee aan moesten. Dat werd direct duidelijk. Van Dijk vertelde dat hij zijn loop­baan als vrijzinnig predikant was begonnen, maar nu rechtzinnig was. Was dat echter het eni­ge, dan zou hij de ellendigste van alle mensen zijn. ‘Dat zou net zijn’, zo zei hij, ‘als even aan het knop­je van de radio draaien en je gaat over van popmuziek op klassieke muziek.’ Zo kan je over­­gaan van oppervlakkige godsdienst op degelijke gereformeerde godsdienst.
Van Dijk haal­­de toen in zijn preek de oudvader Lodensteijn aan. Die heeft eens gezegd dat een onbe­keerd gereformeerd mens in Gods ogen niet beter is dan een atheïst. Dit was de inleiding van de preek waarin aan alle hoorders werd duidelijk gemaakt, dat voor ieder van hen de weder­ge­boorte als een eenzijdig wonder van God nodig was. Het is één van de door mij gehoorde pre­ken die ik mij nog bijna woordelijk kan herinneren.
Later heb ik een enkele keer wel cassettebandjes met preken van Van Dijk in de auto beluis­terd en eigenlijk altijd met instemming. Wie op internet zoekt, vindt daar een aantal preken. Zelf downloadde ik een preek over Jesaja 55:6: ‘Zoekt den HEERE, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is.’ Ik heb die onlangs in de auto op mijn mp3-speler beluis­terd. Het is een klassiek gereformeerde preek met een voluit bevindelijk karakter.
Van Dijk be­klemtoont dat we God pas gaan zoeken, als we Hem kwijt zijn. Wie echt iets kwijt is en nodig heeft, blijft zoeken, totdat hij gevonden heeft. Als zien we dat als wij God kwijt zijn niet, wanneer wij Hem gevonden hebben, gaan we verstaan dat Hij ons zocht en wij gevonden wer­den. Zowel het eenzijdige werk van God, als het klemmende appèl God te zoeken komen in die preek voluit tot hun recht. Wie een bijbelse preek wil horen, kan ik aanraden naar deze preek te luisteren.
 
Levensavond
Toen hij zeventig jaar was schreef Van Dijk op aandrang van zijn vrouw en op verzoek van uit­­geverij Callenbach een soort auto­bio­grafie. Na zijn emeritaat kreeg Van Dijk in toe­ne­men­de mate last van depressiviteit. Zijn vrouw zag goed in, dat schrijven over het eigen leven daarbij als medicijn kon functioneren. Van Dijk gaf deze bundel de titel mee Het nooit ver­lo­ren vergezicht.
Het is een rommelig en weinig samenhangend boek. Een boek helemaal in de stijl van Van Dijk, vol met anek­do­ten. Vooral ook een boek waarin doorklinkt dat Van Dijk zich door God vastge-grepen wist en dat daarom het vergezicht ontstond op de stad die fun­da­menten heeft. Een vergezicht ook dat bleef, al kon Van Dijk er aan het einde van zijn leven niet altijd bij.
Heel zwaar kwamen zijn amb­­telijke tekorten op Van Dijk af. Zijn wandel voor het aangezicht was lang niet altijd wat het had moeten zijn. Het enige wat overbleef was dat het bloed van Christus echt van alle zonden reinigt. Daarom sprak dit boek mij zo aan, ook al laat ik bepaalde in­zichten, zoals dat heet, voor rekening van de schrijver.
Er verschijnen nog al eens levens­be­schrij­vingen over predi­kanten en kinderen van God, waar­in de beschreven per­soon het na zijn b­­ekering zo ongeveer altijd goed lijkt te hebben ge­daan. Ik denk in dit verband aan Lina van der Kolk. Deze christin die toen reeds een hoge leef­tijd had bereikt, leerde ik kennen in de tijd dat ik in Opheusden stond. Formeel behoorde zij tot de Gereformeerde Gemeente in Nederland van Opheusden. Nog voordat deze gemeente in de jaren vijftig van de vorige eeuw scheurde, was zij echter thuis gaan lezen.
Lina van der Kolk had een zwakke ge­­­­­zondheid en de afstand van haar woning naar het kerkgebouw werd voor haar, die op zon­dag van geen enkel ver­voersmiddel gebruik wilde maken, wat lang. Wat haar feitelijk het zwaarst woog, was de ver­kil­ling van het kerkelijke leven. Zij was om die reden er meer en meer tegenop gaan zien naar de kerk te gaan.
Zij zei mij eens: ‘Er blijft zoveel overeind staan wat onderste boven moet. Predikanten die te hoog met zichzelf staan. Ambts­dragers en be­keer­­de mensen die op een voetstuk worden gezet en onbekeerde kerk­gangers die om hun recht­­­zinnig­heid en dege-lijkheid worden geprezen.’
Welke kanttekening je ook bij Het nooit verloren ver­ge­zicht van Van Dijk zou kunnen plaatsen, deze kant­teke­ningen niet. Van Dijk spaarde geen mensen en hij spaarde vooral zichzelf niet. Daarom bleef voor hem in de avond van zijn leven alleen maar over:
Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den Heer', godvruchte schaar, houd moed!
Hij is getrouw, de bron van alle goed.
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer'.

 

Mijn herinneringen aan ds. Jac. van Dijk 2

De omkeer
In zijn tweede gemeente  's Gravenzande (de Tweede Wereld-oorlog was inmiddels uitgebroken) raakte Van Dijk betrokken bij het verzet. Het gevolg was dat hij werd opgepakt. Hij moest van Scheveningen naar kamp Amersfoort lopen. De gevangenen kwamen langs Benthuizen. Van Dijk was bekend dat daar in de negentiende eeuw ds. Ledeboer had gestaan. Het ging door hem heen dat ds. Ledeboer weliswaar een merkwaardige man was geweest, maar vooral een man die wist dat hij kon ster­ven en dat kon Van Dijk zelf niet zeggen.
Voordat Van Dijk gevan­gen werd genomen, had hij gestaan bij het sterfbed van een gemeentelid die weliswaar in de kaartenbak was ingeschreven, maar de kerk nooit aan de binnenkant had gezien. De man was in zijn leven een bruut geweest. Toen deze de laatste adem uitblies, zei de wijkverpleegster: ‘Hij is nu uit zijn lijden verlost.’ Door Van Dijk ging het heen dat als de Bijbel waar was, voor deze man het lijden nu pas begon.
Per vergissing werd Van Dijk in kamp Amersfoort vrijgelaten. Er werd een Van Duijn afge­roepen, maar Van Dijk dacht dat hij werd bedoeld. Overigens heeft ook de bewuste Van Duijn de vrijheid gekregen. Teruggekeerd in Naaldwijk legde hij zijn ambt neer, omdat hij voelde dat hij geen boodschap had. Op wonderlijke wijze werd in het tijdelijke voor hem gezorgd. Bij het lezen van een preek van Smytegelt over de tekst ‘Vergader u geen schatten op deze wereld’ werd de strik gebroken.
Van Dijk kreeg vrede met God en wist van de vrijspraak van schuld en straf. Hij werd naar eigen getuigenis, even­als in de negentiende eeuw bij Kohl­brugge het geval was geweest, niet alleen met het geloof, maar ook met de zekerheid van het geloof sneller dan de bliksem begiftigd. De HEERE redde zijn ziel van de dood om voor Gods aangezicht te wandelen.
Van Dijk voelde zich gedrongen weer te gaan pre­ken. Door kerkelijk Nederland ging al spoedig de mare dat een vrij­zinnige do­minee tot be­ke­ring was gekomen. Van Dijk kreeg een beroep uit Monster. Het streng recht­zin­nige Mon­ster lag niet ver van 's Grqavenzande. ‘Weten jullie wel wie jullie be­roe­pen?’, vroeg Van Dijk. Hij wees erop dat hij met een gescheiden vrouw was getrouwd. Een scheiding waar­aan zijn vrouw overigens geen enkele schuld had.
In die tijd was echtscheiding echter nog iets zeer uitzonderlijks. Het feit dat iemand met een gescheiden vrouw was getrouwd, was voor een gemeente vaak al een reden iemand niet tot ambtsdrager te verkiezen. Eén van de ou­der­lin­gen ant­woord­de: ‘De HEERE heeft u aanvaard. Zou­den wij het dan niet doen?!’
 
Teleurstelling
Van Dijk heeft als rechtzinnig predikant meerdere gemeenten gediend. Enige tijd bewoog hij zich aan de uiterste rechterkant van de gereformeerde gezindte. Later werd dat anders. Te­leur­stel­lin­gen met mensen speelden daarin een rol. Van Dijk zei eens: ‘De mensen van vroeger en de leer van nu.’ Menige vrijzinnige stelde in integriteit rechtzinnigen beschaamd.
Van Dijk had ook moeite met het groepsdenken dat helaas grote delen van de gereformeerde gezindte zo­zeer kenmerkt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Van Dijk niet altijd even tactvol was. Hij was een gemoedsmens en ook een impulsief mens. Dan moet echter ook worden gezegd dat hij een hekel had aan heilige huisjes en die - ongeacht wat voor hem de prijs persoonlijk was - om­ver schopte.
Zo ging Van Dijk eens voor in een hervormd-gereformeerde evangelisatie. Deze evan­gelisatie maakte gebruik van het kerkgebouw van de confessioneel georiënteerde hervormde gemeente ter plaatse. ’s Morgens volgden de diensten elkaar snel op. Terwijl de confessionelen het kerk­­ge­bouw verlieten, stonden de gereformeerde bonders al buiten de kerk te wachten.
Van Dijk is toen de preek als volgt begonnen: ‘’t Scheepke onder Jezus hoede met de kruisvlag hoog in top, neemt als arke van verlossing alle vrome bonders op.’ Dat was, zo zei hij zijn hoorders, het geloof wat hij voordat de dienst begon, bij hen had gezien. Hij had zich zeer gestoord aan de on­vriendelijke en afstandelijke houding naar anderen.
Vervolgens legde Van Dijk in zijn preek uit dat in de arke van verlossing alleen plaats is voor verloren zondaren. Zondaren die nog wel kunnen begrijpen dat God aan anderen genade schonk, maar niet kunnen be­grij­pen dat Hij dat aan hen deed. Ik hoorde dit verhaal vele jaren geleden. Ik ben mijn zegsman, die zelf bij deze dienst aanwezig was, vergeten te vragen of Van Dijk daarna nog in deze groep mocht voor­gaan.
In zekere zin schoof Van Dijk op. In de meeste gemeenten meer ter rechterzijde in de Her­vormde Kerk werd hij niet meer gevraagd. Anders lag dat voor de Alledagkerk in Am­sterdam. Hij was één van de predikanten die daar met grote regelmaat voorging. Van Dijk, die nooit erg van hokjes en vakjes had gehouden, ging in allerlei verbanden en samenkomsten voor. Zo sprak hij eens op een bijeenkomst waarin heel wat mensen van het Leger des heils aanwezig waren.
Een graag gezongen lied is deze kringen is: ‘Ik zie een poort wijd open staan, waar­door het licht komt stromen, van ’t kruis waar ’k vrij naar toe mag gaan.’ Van Dijk haal­de dit lied aan en stelde zijn hoorders toen de opmerkelijke vraag of zij de poort waarover het ging ook dicht hadden zien staan en hadden geleerd dat wij die met geen mogelijkheid open kun­nen krijgen. ‘Alleen als wij de poort dicht hebben zien staan, kan de deur in ons persoonlijk leven werkelijk open zijn gegaan,’ zo zei Van Dijk.
Al kon en moest je bij Van Dijk van een verschuiving spreken, hij zocht geen mensen te behagen. Dat was één van de constante factoren en nog belangrijker, dat genade alleen genade kan zijn als het voor ons persoonlijk een wonder is. Van Dijk bleef zich ook verbonden voelen aan kinderen van God uit de rechterflank van de gereformeerde gezindte die laag dachten van zich­zelf en het voor zich­zelf heel nauw namen.
Die verbondenheid is er altijd gebleven. Ik heb de indruk dat hij de laatste tientallen jaren van zijn leven contacten met hen heeft gemist. Mij is wel opgevallen dat meerdere hervormde gezel-schapsmensen die - als je met etiketten wilt plakken - rechts van de Gereformeerde Bond stonden, met respect over hem bleven spre­ken, ook al konden ze hem niet in alles volgen.
Diepe verbondenheid bleef Van Dijk ook in theologisch opzicht voelen met ds. J.P. Paauwe, die hij in de tijd dat hij in Gameren stond meer dan eens persoonlijk had bezocht. In die tijd ging hij ook samen met gemeenteleden uit Gameren naar doordeweekse diensten van Paauwe in Utrecht.
Geen theo­loog, zo heeft Van Dijk imeer dan eens gezegd, had hem zo beïnvloed als Paauwe, ook al deelde hij diens kerkelijke zienswijze dat er geen geopenbaarde kerk van Chris­tus in Nederland was, hele­maal niet. Wat hem in Paauwe aantrok, was diens vaste over­tuiging: ‘Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet’ (1 Joh. 5:12). Dat is iets wat mij aan Van Dijk verbindt.
Zelf was ik al ge­stem­peld door de theologie van de pu­riteinen en Kohl­brugge, voordat ik in aanraking kwam met de geschriften van Paauwe. Be­hal­ve dat ik zijn kerkelijke visie niet bijval, mis ik bij Paauwe een pastorale benadering van hen die zwak zijn in het geloof. Maar met Van Dijk ben ik van overtuiging, dat Paauwe hel­der­­der dan menig ander prediker in de gereformeerde gezindte heeft verkondigd, dat een mens alleen door het geloof wordt gerechtvaardigd en vrede heeft bij God.


zaterdag 24 augustus 2013

Mijn herinneringen aan ds. Jac. van Dijk 1

Van de kerkgeschiedenis kunnen we leren. Dat geldt ook als het gaat om de levensloop van hen die ons voorgegaan zijn in het geloof. In een biografie kan op een ongezonde wijze de gelovige in het middelpunt staan. Er is echter ook een andere kant. Een goede biografie laat ons zien dat het evangelie van Gods genade realiteit. Ze toont hoe het Woord van God werkelijk wordt in de harten en levens van mensen. Dan wordt trouwens ook duidelijk dat de allerheiligsten nog maar een klein beginsel van de nieuwe gehoorzaamheid hebben. Daarom kan alleen God alle eer krijgen. Ik hoop dat zo de levensschets die ik van ds. Jac. van Dijk biedt tot zegen mag zijn.
 

Inleiding
Op 9 januari jl. was het honderd jaar geleden dat ds. Jac. van Dijk het levenslicht zag. Hij over­leed plotseling op 14 april 1984 en vond op de dodenakker ”Heiderust” te Velp zijn laatste aardse rustplaats. Hij had bij zijn leven beschikt dat zijn begrafenis in stilte zou plaatshebben. Dr. C. A. Tukker leidde in de aula van het Velpse bejaardencentrum ”Beu­ken­hof” de dienst en sprak naar aanleiding van Psalm 56:14: ‘Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden?’
Van Dijk had bij zijn leven aangegeven dat hij met deze woorden be­gra­ven wenste te worden. Zijn vriend Feike Asma, die ook bij zijn proefpreek in 1939 had ge­speeld, begeleidde daarbij de samenzang. Tijdens zijn leven was Jac. van Dijk in kerkelijke kring en ook daarbuiten een begrip. Hij was een zeer begaafd prediker die het evabngelie van Gods genade zeer eenvoudig kon uitleggen. Ouderen zullen zijn naam nog herinneren. Het is vooral met het oog op de jon­geren dat ik iets over hem wil vertellen.
 

Meester van Wijk en ds. Van Dijk
Zelf hoorde ik voor het eerst van ds. Jac. van Dijk op de lagere school in Kinderdijk uit de mond van meester Van Wijk, het hoofd van de school (directeur zeggen we tegenwoordig). We zouden als leden van de familie De Vries hem later oom Joost noemen. Meester Van Wijk had in Ga­meren bij ds. Jac. van Dijk catechi­satie gevolgd. Meer dan eens viel zijn naam. Bij­voor­beeld bij de uitleg van een antwoord uit de Heidelbergse Catechismus.
Meester Van Wijk (de vader van ds. A. van Wijk uit Herkin­gen) gaf dan meer dan eens door wat ds. Van Dijk daar­­over in een preek of cate­chi­sa­tieles had gezegd. soms schoten dan zijn ogen vol met tra­nen. Heel duidelijk was dat Van Dijk op hem een diepe indruk had gemaakt met diens pre­di­king van genade voor de grootste der zondaren. Genade die wij nodig hebben tot de laat­ste snik. In de tijd dat Van Dijk in Gameren stond, kwamen op bid- en dankdagen en tweede feest­dagen van heinde en ver men­sen naar de kerk. Thuislezers, paau­weaanen, oud­gere­for­meerden en niet te vergeten her­vorm­de gezelschapsmensen.
Niet alleen meester Van Wijk, maar ook diens vader, die jarenlang ouderling was geweest van de hervormde gemeente van Gameren, had aan Van Dijk een bijzondere band. Dat was trou­wens omgekeerd ook zo. Mevr. Van Dijk die de geestelijke omkeer (ik zal daar straks meer over vertellen) van haar man wel respecteerde, maar innerlijk niet kon volgen, heeft in een inter­­view in Terdege, dat een aantal jaren na het sterven van haar man met haar werd afge­no­men, gezegd dat Aaike (het Gamerse dialect voor Arie) van Wijk de oprechtste christen was die zij zich kon herinneren. ‘Deze bakker’, zo zei ze, ‘zou iemand nog niet voor een halve cent be­nadelen.’
Aaike van Wijk had heel lage gedachten van zichzelf. Hij voelde zich ver­bon­den aan Van Dijk, omdat die niet hoog opgaf van de bekeerde mens, maar wel van Chris­tus. Aaike van Wijk was bakker. Van hem werd ook wel gezegd dat als hij het brood dat hij ge­­bak­­ken had, uitventte, hij het Brood des levens ook nog eens gratis aanbood. Hij kon name­lijk niet zwijgen over Gods genade in Christus. De ver­bondenheid met Van Dijk bleef, ook toen Van Dijk zich meer naar de marge van de ge­re­formeerde gezindte bewoog. Aaike van Wijk bleef zeggen dat hij geen dominee zo duidelijk had horen verklaren wat ge­na­de is, ook in de in­ner­lijke beleving, als Van Dijk.
 

Wie was ds. Van Dijk?
Ds. Van Dijk groeide op in de vooroorlogse Gereformeerde Kerken, die toen nog een bol­werk van rechtzinnigheid waren. Al op de middelbare school bleek zijn grote godsdienstige be­­­langstelling. In zijn woonplaats Rotterdam woonde hij diensten bij van voorgangers uit al­ler­lei kerken en kringen. Hij ging theologie studeren in Utrecht. Inmiddels was hij over­ge­gaan naar de Hervormde Kerk. Hij groeide helemaal weg van de gereformeerde leer en werd ra­di­caal vrijzinnig. Zo vrijzinnig dat een lid van de toelatingscommissie hem zei, dat hij niet kon be­­grijpen dat voor iemand met zulke ideeën ruimte was in de Hervormde Kerk. Dat zegt wat. Immers in de Hervormde Kerk was sprake van allerlei wind van leer. Als vrijzinnig pre­di­kant heeft Van Dijk na een hulppredikerschap in Eindhoven, de gemeenten van Zalt­bom­mel en 's Gravenzande gediend.
Vanuit Zaltbommel moest hij eens een ringbeurt in Gameren vervullen. Hij probeerde zich aan te passen. Teruggrijpend op zijn gereformeerde opvatting hield hij een rechtzinnige preek. Gebke van Tuyl, die meer nog dan Aaike van Wijk in die jaren een stempel zette op de ker­ken­raad van de Hervormde gemeente van Gameren, vroeg hem na afloop van de dienst: do­mi­nee: ‘Gelufde de noe zelf wat ge geprekt het?’ Toen werd Van Dijk kwaad en hij liet dat mer­ken ook. Hij had zo zijn best gedaan en nog was het niet goed. Later zag hij het anders. Hier was een ouderling die nog dacht aan de ziel van een vrijzinnige predikant. Het is één van de re­­denen geweest dat toen hij jaren later een beroep kreeg naar Gameren, dit aan­nam.
Menige pre­dikant was bang voor Gebke van Tuyl. Als de prediking naar zijn mening te weinig bevin­de­lijk was, kon hij dat een predikant zeer ongezouten onder de neus wrijven. Echter in de dien­sten dat Van Dijk voorging, is er nooit een onvertogen woord in de consistorie gevallen. Van Tuyl voelde zich verbonden aan Van Dijk die het vrome vlees niet spaarde, maar die wel treurigen troostte vanuit de volheid van Christus.