Posts tonen met het label Evangelie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Evangelie. Alle posts tonen

zaterdag 18 april 2015

Kan de huidige cultuur met het Evangelie worden bereikt?

Is de huidige cultuur (on)bereikbaar voor het Evangelie? Is de kerk met haar eigen cultuur een belem­mering voor de Heilige Geest om de vertaalslag van het Evangelie in de cultuur te ma-ken? Werkt de Geest misschien buiten de kerk om?
Om met de deur in huis te vallen. Wij kunnen alleen anderen overtuigen als wij zelf overtuigd zijn. Overtuigd dat de Drie-enige God de God is van volkomen zaligheid. Dat er alleen maar toe-gang is tot God de Vader door de Zoon Die Zijn bloed op Golgotha heeft gestort. Dat wij alleen rechtvaardig voor God zijn op grond van wat Christus voor ons en in onze plaats heeft gedaan. Dat de liefde van God in Christus in ons hart wordt uit-gestort door de Heilige Geest.
Wat de kerk in het Westen nodig heeft, zijn geen nieuwe in-zichten, maar de kracht en tegen­woordigheid van de Heilige Geest opdat deze boodschap - verwoord in de algemene christe­lijke en gereformeerde belijdenisgeschriften beleden - door haar en door haar leden met kracht wordt geproclameerd.
Een kerk die vervuld is met de Heilige Geest of op zijn minst met de Heilige Geest vervuld wenst te worden, richt zich door de kracht van die Geest op Christus en Zijn kruis en niet op de Heilige Geest Zelf. Daarin sluit zij aan bij wat de Heilige Geest Zelf doet en wil, namelijk niet van Zichzelf spreken, maar het uit Christus nemen en het aan ons verkondigen.
Tussen de boodschap van het kruis van Christus, van de ver-zoening met God door Diens bloed en het huidige levensklimaat bestaat een geweldige kloof. Iemand die niet opgevoed is bij het klassiek christelijke geloof en een kerk betreedt waarin deze boodschap wordt ver­kondigd, treedt een andere wereld binnen.
Dat blijkt in allerlei opzichten. Ik denk aan het besef van Gods majesteit dat de dienst doortrekt en dat zover afstaat van het beeld van God dat de mens buiten de kerk God pleegt te hebben, als hij al Diens bestaan wil aanvaarden. Het feit dat de mens niet wordt opgeroepen tot ongeremde zelfontplooiing, maar tot veroot­moe­diging, tot het sterven en opstaan met Christus.
In de jaren dertig van de twintigste eeuw hield de Amerikaanse apologeet en nieuw­testamenticus John Gresham Machen een aantal radiotoespraken bedoeld om aan buiten­staanders de betekenis van het evangelie duidelijk te maken. Hij zei daarin onder andere: ‘Een nieuwe en krachtigere prediking van Gods wet is misschien wel datgene wat nu het meest nodig is. Mensen zouden weinig moeite hebben met het evangelie, als zij slechts de les van de wet hadden geleerd.’
De kloof tussen het eigentijdse levensklimaat en de klassiek christelijke boodschap komt niet in de laatste plaats in de taal en de woorden die binnen de kerk worden gebruikt tot uiting. Zelf­verloochening, verootmoediging zijn geen woorden die buiten de kerk veelvuldig worden gebruikt, ook niet als we op zoek gaan naar wellicht iets modernere equivalenten ervan. woor­den als zonde en zalig hebben buiten de kerk een geheel andere lading dan daarbinnen.
Een buitenstaander zal de taal van de kerk en van de Schrift moeten leren om de boodschap van de kerk en de Schrift te kun-nen verstaan. Dat is ook de bedoeling. Niet tot de kerk zich aanpast aan de wereld, maar dat mensen vanuit de wereld door wedergeboorte een levend lid worden van de heilige, algemene christelijke kerk.
Om alle misverstand te voorkomen. Ik voer geen pleidooi voor een archaïsch en ouderwets taalgebruik. De taal moet geen On-nodige hindernissen opwerpen. Wie echter de klassiek christelijke boodschap doorgeeft, merk ook ik in de taal de kloof tussen deze boodschap en het eigentijdse levensgevoel.
Kan de mens buiten de kerk worden bereikt? In ieder geval kan de boodschap van de Schrift en van het Evangelie voor hem duidelijk worden gemaakt. In een begrafenisdienst en zij het in wat mindere mate ook meer dan eens in een trouwdienst pleeg ik een wat eenvoudiger verwoordingniveau te hanteren dan in een gewone dienst.
Uiteindelijk is de moeilijkheid niet om de boodschap van het Evan-gelie zo over te brengen dat deze wordt begrepen. De eigenlijke moeilijkheid ligt in het ermee instemmen en aanvaarden ervan. Juist in het verzet tegen het Evangelie blijkt dat kernen van het Evangelie worden begrepen, maar de mens zich niet wenst te verootmoedigen.
Deze kloof moeten wij niet proberen te overbruggen. Deze kloof kan alleen God Zelf overbruggen. Zeker is dat een mens onrustig is totdat hij rust vindt in God. De onrust in het hart van een mens buiten Christus en buiten de kerk, kunnen we verbinden met de algemene werkingen van Gods Geest. Werkingen die binnen Gods voorzienig bestel kunnen overgaan in zaligmakende wer-kingen, namelijk wanneer men God leert kennen in Zijn algenoeg-zaamheid en heiligheid, zichzelf in zijn vloekwaardigheid en ver-lorenheid en Jezus Christus in Diens dierbaarheid.

zaterdag 21 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 8 (slot)

Moet een belijdenis artikelen uit de tweede laag bevatten?

De vraag is wel gesteld of men in een belijdenis wel artikelen uit de tweede laag moet opnemen nog afgezien van het feit dat het trekken van grenzen tussen lagen niet altijd even een­voudig is. Echter, binnen één gemeente kan men niet én de Heilige Doop als teken van opname in de christelijke Kerk en zegel van Gods beloften zien én als stempel op de geloofskeuze. In de prediking zal ook een keuze moeten worden gemaakt. Telkens zal naar voren komen of men bij de Kerk in haar zichtbare vorm het uitgangspunt neemt in Gods ver­bondstrouw dan wel in het persoonlijk geloof van christenen.

Gemeenten die stellen hierin gemeenteleden vrij te laten, plegen dan de Heilige Doop niet als sacrament te zien. Daarbij komt dat een echte tegenstander van de kinderdoop degenen die op jeugdige leeftijd werden gedoopt, als ongedoopten beschouwt. Meerdere baptis­ten in de wereldkerk willen - zonder het christen-zijn van de personen die anders denken te ontkennen – het Heilig Avondmaal alleen vieren met hen die de Heilige Doop als teken op hun geloofskeuze hebben ontvangen. Van de anderen zegt men – en dat is vanuit baptistische visie begrijpelijk – dat zij aan de Koning van de Kerk ongehoorzaam zijn als het gaat om de Heilige Doop. Zolang dat het geval is, ziet men geen basis voor een gemeenschappelijke avondmaals­viering.

Op het punt van de ambten en visie op bovenplaatselijke structuren moet altijd een keuze wor­den gemaakt. De gereformeerde belijdenis geeft concreet aan welke keuzes dat moeten zijn als het gaat om het verstaan van de sacramenten, de ambtsleer en de kerkleer. Hooguit als het gaat om zaken die zich wel erg aan de rand van de tweede naar de derde laag bevinden, ligt dat anders. Een belijdenis geeft namelijk ook aan op welke wijze men samen het geloofsgoed be­geert vast te houden en door te geven.

Soms is het moge­lijk om mensen met een afwijkende visie gastlid van de gemeente te laten zijn. De praktijk heeft mij geleerd dat dit gemakkelijker is wanneer iemand voor een wat kortere tijd met de gemeente wil meeleven. Duurt het langer, dan kan het voor een gastlid moeilijk worden om per­manent geen gestalte te kunnen geven aan een aantal overtuigingen en als gast die overtuigingen ook niet uit te kunnen dragen.

 

Slot

Heel belangrijk blijft het dat gemeenteleden en jonge mensen deze gelaagdheid van het ons toe­­vertrouwde pand leren verstaan. Laten wij met de negentiende-eeuwse Schotse theoloog John Duncan belijden dat we allereerst een christen moeten zijn, vervolgens gerefor­meerd, in de derde plaats een voorstander van de kinderdoop en tenslotte een aanhanger van de presby­te­riaanse vorm van kerkregering en dat wij die volgorde niet kunnen omkeren.

We moeten doen wat onze hand vindt om te doen. Smeken of wij getrouw mogen zijn in het bewaren van de geloofsleer en de praktijk van de godzaligheid. Veel kunnen we leren van de heilige ontspannenheid van Luther. Onverschrokken – naar buiten toe althans – beleed hij het Evangelie. Echter, hij wist bovenal dat God Zelf Zijn Kerk in stand houdt en refor­meert. Met die belijdenis plegen wij in Nederland elke dienst te beginnen.

Luther schreef twee dagen vóór zijn sterven dat wij vijf jaar met herders moeten verkeren om de herdersgedichten van Vergilius te verstaan. Wij moeten wel vijfentwintig jaar in de politiek hebben gezeten om de redevoeringen van Cicero op hun juiste waarde te kunnen schatten. Men moet, zo zei Luther niet menen, de Heilige Schrift genoeg te hebben gesmaakt als men niet honderd jaar met de profeten de kerk geregeerd heeft. Hij besloot zijn ontboezeming met de woorden: ‘Wij zijn slechts bedelaars. Dat is waar.’

Als het gaat om het verstaan van de Schrift beschikt de één over meer vaardigheden en hulp­middelen dan de ander. Echt verstaan van de Schrift gaat echter altijd samen met bedelen aan de bron. Die houding moet de geleerdste theoloog met het eenvoudigste gemeentelid verbinden. Ik citeer opnieuw Luther en nu uit zijn voorrede op de Grote Catechismus:

 ‘Ik ben ook een doc­tor en predikant, ja zo ge­leerd en er­varen als al die anderen, die zulk een vermetelheid en ze­kerheid heb­ben. En toch doe ik als een kind aan wie men de catechis­mus leert, en lees ze woord voor woord 's morgens, en als ik tijd heb, het Onze Vader, de Tien Geboden, het Geloof, de Psalmen, enz.; en ik moet nog dagelijks lezen en studeren en ben toch niet zo­als ik graag zou willen, ik moet een kind en leerling van de catechis­mus blijven en ik blijf het graag.’ 

donderdag 19 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 7

Het katholieke karakter van de gereformeerde belijdenis

De gereformeerde belijdenis is een katholieke belijdenis. Dat blijkt uit het feit dat de Drie-eenheid wordt beleden en dat Jezus Christus God is Die mens werd. In de ene Persoon van Jezus Christus zijn de goddelijke en menselijke natuur ongedeeld en ongescheiden enerzijds en onvermengd en onveranderd anderzijds met elkaar verbonden. Jezus Christus heeft plaats­ver­vangend aan het kruis de toorn van God weggedragen.

Zalig worden is alleen genade. In dat laatste is de gereformeerde belijdenis nadrukkelijker ka­tholiek dan Rome. De Rooms-Katholieke Kerk neemt hier de erfenis van Augustinus niet in zijn geheel over. Als het daarover gaat, hebben de Reformatoren geheel gelijk gehad met hun stelling dat Augustinus geheel de onze is.

De winst van de Reformatie ligt in het nadrukkelijk onderscheiden van het gezag van de Schrift en welke andere bron van gezag ook. De Schrift alleen heeft het hoogste gezag. Daar­naast moet het onderscheid tussen rechtvaardiging en heiliging worden genoemd. Ook in de eeu­wen vóór de Reformatie is geroemd in de genadige vergeving van zonden als enig hou­vast. Met het na­drukkelijk onderscheiden van rechtvaardiging en heiliging hebben de Refor­matoren onder­streept dat de enige grond van vergeving ligt in het werk van Christus buiten ons en dat dit ook de enige reden en grond is dat wij eenmaal onbevreesd God kunnen ontmoeten.

De gereformeerde belijdenis bestaat voor het overgrote deel uit geloofsartikelen die tot de eerste laag moeten worden gerekend. Wel is het van belang dat wordt aangegeven dat het feit dat iemands verwoor­ding van deze geloofsartikelen gebrekkig is, nog niet hoeft te beteke­nen dat hij geen ware christen is. De eeuwen door heeft voor meer­dere chris­tenen gegolden dat hun geloofs­ervaring meer in overstemming met de Schrift was dan hun verwoording van geloofsartikelen deed vermoeden.

 

Geloofsartikelen van de tweede laag in de gereformeerde belijdenis

In de gereformeerde belijdenis zijn ook een aantal zaken opgenomen die tot de tweede laag moeten worden gerekend. Ik noem het pleidooi dat ook aan de kinderen van christenouders het sacrament van de Heilige Doop behoort te worden bediend, omdat de Heilige Doop niet het stempel op ons geloof is, maar het teken en zegel van opname in de katholieke, Chris­telijke Kerk Die belijdt dat alleen het bloed van Christus van alle zonden reinigt en wij alleen door wedergeboorte het koninkrijk van God kunnen binnengaan.

Naast de zienswijze op de betekenis van de Heilige Doop moet de belijdenis worden genoemd dat de eerste dag van de week de nieuwtestamentische rustdag is. De gereformeerde be­lijdenis gaat uit van de ambten van ouderlingen en diakenen. Daarbij wordt het ambt van ouderling verdeeld in ouderlingen die alleen regeren en ouderlingen die ook leren. De laatste kennen wij als predikanten. De belijdenis gaat ervan uit dat gemeenten niet op zichzelf staan maar er bovenplaatselijke verbanden zijn die meer dan een adviserend karakter hebben.

Te wijzen valt ook op het feit dat de gereformeerde belijdenis ervan uitgaat dat de weder­komst van de Heere Jezus Christus, het laatste oordeel en de neerdaling van het nieuwe Jeru­za­lem samenvallen. Er is geen ruimte voor de zienswijze dat er een duizendjarig rijk zal zijn tussen de wederkomst en het laatste oordeel.

Gelooft men dat wij vóór de wederkomst niet alleen de bekering van Israël maar ook een uni­ver­sele bloeitijd van de Kerk mogen verwachten, dan wordt met die verwachting de structuur van de gereformeerde belijdenis niet aangetast. De gereformeerde belijdenis doet hier­over geen uitspraak. Zou dat wel het geval zijn, dan moet iedereen die de belijdenis onderschrijft hierop aanspreekbaar zijn. De vraag is of men mensen die dat niet geldt, wil uitsluiten. Niet elke waarheid die een christen persoonlijk na aan het hart ligt, moet in de belijdenis worden opgenomen.

In wat ik als de tweede laag aangeef, zijn niet alle zaken van hetzelfde gewicht. Of men ook kleine kinderen van christenouders behoort te dopen is van zwaarder gewicht dan de vraag of er bovenplaatselijke kerkelijke structuren moeten zijn.


De belijdenis is formulier van eenheid

Een belijdenis is een kort geschrift (formulier) waarin wordt aangegeven waarover binnen de Kerk in haar zichtbare gestalte eenheid of eenstemmigheid dient te zijn. De gereformeerde be­lijdenis trekt dan niet alleen grenzen, maar schept ook ruimte. Dat laatste wordt soms te weinig beseft. Echter in groepen waar men formeel geen belijdenis heeft, pleegt te worden gevraagd dat er eenheid is in alle theologische zienswijzen. Die zienswijzen worden dan één op één met de boodschap van de Bijbel gelijk gesteld. Elke differentiatie of nuancering ontbreekt.

Dat ligt bij de gereformeerde belijdenis anders. Er is binnen de gestelde kaders alle vrijheid om verschillende accenten te leggen. De eenheid in de leer betekent ook niet dat er geen ver­schei­denheid in exegese kan en mag zijn. Soms raakt een bepaalde exegese de leer, maar vaak hebben twee elkaar uitsluitende verklaringen van een Bijbeltekst geen leerstellige con­se­quenties. Als voorbeeld kan worden genoemd: ‘En van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld.’ (Mattheüs 11:12).

 Bij de geweldigers kan gedacht worden aan de tegenstanders van het koninkrijk van God. Zij wenden alles wat tot hun beschikking staat aan om de voortgang van het koninkrijk van God te verhinderen. Echter, het is ook mogelijk deze tekst als een oproep te lezen het koninkrijk van God binnen te gaan. Dan is het geweld juist positief.

De gereformeerde belijdenis wil ons bij de eenheid van het katholieke geloof in haar gerefor­meerde vorm bewaren. Daar binnen is er alle ruimte voor verscheidenheid en variatie. Het vast­leggen van accenten leidt onvermijdelijk tot sektarisme en een gebrek aan katholiciteit. Daarbij komt dat het accent dat de ene generatie nodig heeft, het probleem voor de volgende kan wor­den. Telkens is terug naar de Schrift zelf nodig. De belijdenis beperkt zich dan ook heel terecht tot hoofdzaken. 

 

woensdag 18 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 6

De Schrift: de enige norm en bron van ons geloof

In de botsing met de kerkelijke hiërarchie hebben de Reformatoren dieper dan vóór hen was gedaan de relatie tussen het gezag van de Schrift en het gezag van de Kerk in haar zichtbare vorm doordacht. Zij konden daarmee wel aansluiten bij tendensen die al in de middeleeuwse theologie aanwezig waren.

Hoeveel wij ook van de kerkgeschiedenis kunnen leren, de Schrift is de uiteindelijke norm en bron van ons geloof. Waar kerkelijke tradities en inzichten van mensen hoe belangrijk ook hun positie is in kerk of samenleving, moeten wij de Schrift gehoorzamen. In onze tijd is het uitgangspunt van sola scriptura vooral van belang als het gaat om de vraag hoe de Kerk in haar zichtbare gestalte op culturele ontwikkelingen moet reageren.

De Kerk kan en mag nooit meegaan met culturele ontwikkelingen die afvoeren van de inhoud van de Bijbelse openbaring. Dan geldt dat alleen het Woord de bron en norm van ons geloof is. Het kan ook zo worden gezegd: tegen culturele ontwikkelingen die wegvoeren van Gods Woord, het Evangelie.

 

Rechtvaardiging en heiliging

In onderscheid met de theologie vóór haar hebben de Reformatoren een onderscheid leren maken tussen rechtvaardiging en heiliging zonder de nauwe samenhang tussen die twee te ontkennen. want het is voor het geloofsleven van groot belang.

Voor Augustinus betekende de rechtvaardiging door het geloof en door genade dat een mens door geloof en louter uit genade rechtvaardig gemaakt was. Dat wil zeggen dat hij tot een nieuw schepsel wordt gemaakt en het beeld van Christus gaat dragen. Augustinus gebruikt het woord ‘rechtvaardiging/rechtvaardigmaking’ waar de gereformeerde theologie ‘weder­ge­boorte’ of ‘heiliging’ gebruikt.

De Reformatoren hebben mogen verstaan dat rechtvaardiging vrijspraak is in Gods gericht en deze vrijspraak is niet gebaseerd op iets wat God in ons heeft gewerkt (de innerlijke gerechtig­heid), maar op het werk van Christus voor ons en buiten ons of anders gezegd de aan ons toe­gerekende gerechtigheid van Christus.

Al draagt een christen in dit leven maar heel ten dele het beeld van Christus, toch mag hij weten dat hij volkomen rechtvaardig voor God is en niets hem van Gods liefde zal scheiden. God de Vader heeft namelijk dat wat Christus voor hem en in zijn plaats deed, op zijn naam gesteld. Het feit dat zij zo duidelijk rechtvaardiging en heiliging van elkaar hebben onderscheiden, be­tekende dat de Reformatoren in onderscheid met Augustinus konden betuigen dat een christen zeker kan en mag zijn dat hij bij Gods uitverkorenen behoort en dat God Die hem liefheeft van vóór de grondlegging van de wereld hem nooit zal verlaten.

Het is een misverstand te menen dat er rechtvaardigend en zaligmakend geloof kan zijn zonder een nieuw leven. Elke ware christen heeft een diepe begeerte Christus gehoorzaam te zijn en niet naar sommige van Zijn geboden en bevelen te leven, maar naar al Zijn geboden en bevelen.

De praktijk blijft wel dat wij – al is het niet in het oog van mensen - dan wel voor het gevoel van ons eigen geweten telkens weer falen. Daarom blijft het enige houvast:

Vaste rots van mijn behoud,

als de zonde mij benauwt,

laat mij steunen op uw trouw,

laat mij rusten in uw schaûw,

waar het bloed door U gestort,

mij de bron des levens wordt.

 

dinsdag 17 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 5

De gereformeerde belijdenis is een katholieke belijdenis

In de eerste eeuwen na Chr. was nog geen kerkbrede consensus over het antwoord op de vraag welke ge­schriften canoniek en apostolisch waren. Die consensus kwam er pas in de vierde eeuw. Echter, vanaf het begin besefte men dat een apostolisch geschrift een door Gods Geest geïnspi­reerd geschrift was. Wie naar de stem van de Heilige Geest zoals die tot ons komt in de profetische geschriften van het Oude Testament en de apostolische geschriften van het Nieuwe Testament luistert, luistert naar God Zelf en wie die stem ongehoorzaam is, is aan Gods Zelf ongehoorzaam.

Reeds in de tweede eeuw na Chr. werd in de christelijke Kerk de zogenaamde geloofsregel ge­for­muleerd. Die regel was een bondige weergave van de boodschap van het Oude en Nieuwe Testament. Feitelijk kwam zij overeen met de Apostolische Geloofsbelijdenis die in haar grondvorm als doopbelijdenis van de gemeente van Rome is ontstaan. De Apostolische Geloofsbelijdenis maakt ons duidelijk dat de Drie-enige God de God is van volkomen zaligheid en Jezus Christus Gods Zoon de enige en volkomen Zaligmaker.

Breder worden deze zaken verwoord in de vier eerste zogenaamde oecumenische concilies, namelijk die van Nicea in 325, van Constantinopel in 381, van Efeze in 431 en van Chalcedon in 451. De eerste twee gingen over de Drie-eenheid en de andere twee over de persoon van Jezus en dan vooral de vraag hoe de goddelijke en menselijke natuur in Hem met elkaar zijn verbonden. De Reformatie nam het geloofsgoed van deze vier oecumenische concilies over.

De gereformeerde belijdenisgeschriften zijn feitelijk niets anders dan een nadere ontvouwing en diepere uiteenzetting van datgene wat in de Apostolische Geloofsbelijdenis naar voren komt. De Kerk van de Reformatie is de heilige, katholieke Kerk in haar gereformeerde of hervormde gestalte. Een echte protestant is daarom niet ook maar juist katholiek.

 

Geloof als genadegift van God en de verzoening door voldoening

Met de kerk­vader Augustinus beleed de Reformatie dat geloof een gift is van God. Gods keuze voor de mens die metter­daad de eeuwige zaligheid ontvangt, gaat vooraf aan en is oorzaak van de keuze van de mens voor God. God stort door Zijn Geest Zijn liefde uit in het hart van de mens en stelt zo de mens in staat en maakt hem zo gewillig in Zijn Zoon te geloven en tot Zijn eer te leven.

Augustinus heeft ook beklemtoond dat een christen zijn leven lang een zondaar blijft. Nooit komt hij dit leven uit boven de klacht: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’ (Romeinen 7:24). Als we ergens de eeuwen door continuïteit zien in geloofs­ervaring over confessionele grenzen heen, is het dat het gaat dat zalig worden enkel genade is en dat een christen hier op aarde een bedelaar blijft. Vanuit de Bijbel zelf loopt er via Augustinus en door de Middeleeuwen - waarbij ik denk aan mensen als Bernardus van Clairvaux en Anselmus van Canterbury een lijn naar de Reformatie. Een lijn die via hun geestelijke nazaten tot op heden kan worden doorgetrokken.

In hun verstaan van de betekenis van de kruisdood van Christus hebben de Reformatoren zich aan­gesloten bij de gedachten die de zo juist genoemde middeleeuwse theoloog Anselmus van Canterbury ont­vouwde in zijn boek Waarom God mens werd. Op één van de tegenwerpingen van Boso tegen de argumenten die hij ontvouwt, antwoordt Anselmus: ‘U hebt nog niet overwogen van welk gewicht de zonde is.’

Gods eer is door de zonde aangetast. Er staan nu twee wegen open: óf de zonden worden ge­straft óf er vindt genoegdoening van Gods eer plaats. Dat laatste is gebeurd in het offer van Chris­tus. Om Gods recht te verheerlijken is God mens geworden. Anselmus gebruikt hier het woord ‘satisfactio’, dat wil zeggen ‘genoegdoening’. Met Zijn dood aan het kruis heeft Chris­tus genoegdoening verschaft aan de eer van God.

Dieper dan wie ook vóór hem in de geschiedenis van de christelijke Kerk heeft Anselmus van Canterbury de betekenis van de kruisdood van Christus doordacht. De reformatoren zijn in hun leer van de verzoening verder gegaan in het spoor van Anselmus. Daarbij zijn er wel een aantal verschillen op grond waarvan wij mogen zeggen dat het zicht van de Reformatoren op de betekenis van de kruisdood van Christus die van Anselmus nog overtreft.

Voor Anselmus was er de keuze tussen het straffen van de zonde óf het genoegdoen aan Gods eer. De reformatoren hebben gesteld dat Christus aan het recht van God heeft genoeg gedaan door plaatsvervangend de straf over de zonden te dragen. Hij heeft de vloek van de wet op Zich genomen en Hij heeft als Vertegenwoordiger van al de Zijnen in Gods gericht gestaan, opdat zij zouden worden vrijgesproken. God straft de zonden wel, maar Hij heeft dat plaats­vervangend aan Christus gedaan. Zo is er aan Gods heilig recht genoegdoening gedaan.

maandag 16 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 4

Waarin mag de kerk veranderen en wat moet zij vasthouden?

Er zijn culturele veranderingen waar je als kerk zonder be­zwaar in mee kunt gaan, al moeten in een plaatselijke gemeente veranderingen altijd met wijsheid worden ingevoerd. Ik noem een aantal voorbeelden van veranderingen uit het verleden. In de negentiende eeuw kwam in de Angelsaksische kerk het verschijnsel van mannenverenigingen en vrouwenverenigingen op. Er bleek behoefte te zijn zich op deze wijze in het Woord te verdiepen. In de twintigste eeuw heeft steeds breder dit verschijnsel ook in kerkelijk Nederland zijn plaats gekregen.

In onze individualistische tijd moeten mensen vaak moeite doen elkaar te ontmoeten. In meerdere gemeenten ontstaat de gewoonte om met een zekere regelmaat na de dienst koffie te drinken. In een gemeente waar mensen elkaar doordeweeks nauwelijks zien – en dat is behalve gemeenten in dorpen – bijna overal het geval, zal die behoefte vaak ontstaan. Koffie drin­ken na de dienst is dan een vorm om hieraan tegemoet te komen. Te hopen is dat in de gesprekken ook de inhoud van de prediking - en nog dieper: het Evangelie van Gods genade - ter sprake komt, maar dat geldt ook voor gesprekken op het kerkplein.

Nu voltrekken er zich echter tal van culturele veranderingen die strijdig zijn met Gods Woord. We kunnen vooral denken aan de visie op seksualiteit en gezin. De Westerse samen­leving onttrekt zich aan normen en waarden ontleend aan het christelijk geloof die haar eeu­wenlang hebben gestempeld. Daarin moet de Kerk, wil zij Kerk zijn en blijven, niet meegaan. Dan kunnen we veel leren van de Vroege Kerk uit de periode vóór Constantijn. Een ware christen is tot lijden bereid.

 

Rentmeester maar bovenal pelgrim

Kenmerkend voor het christen-zijn zijn pelgrimschap en vreem­delingschap. Ongetwijfeld heeft de christen ook de roeping hier op aarde een rent­meester te zijn en zich verant­woor­de­lijk te weten voor de ordening en het welzijn van de samenleving. Echter, het rent­mees­ter­schap staat principieel onder de koepel van het vreemdelingschap. Gods koninkrijk is na­me­­lijk niet van deze wereld. De boodschap van het koninkrijk is een bood­schap van ver­ge­ving van zonden en bekering tot God. De vernieuwing daaraan ver­bonden – ook in sociaal op­zicht – kan nooit losgemaakt worden van persoonlijk geloof en bekering.

Waar het Evangelie machtig op harten beslag legt, zal de zegenrijke werking van het Evangelie ook in de samenleving zichtbaar worden. Er is dan echter hooguit indirect een ver­bin­ding met de boodschap van Gods koninkrijk. Nergens in het Nieuwe Testament wordt vernieuwing en verbetering van de samenleving als een directe opdracht van de christelijke kerk gezien. In haar eigen midden dienen de onderlinge verhoudingen door het Evangelie te worden gestempeld.

Werkt dat door in de samenleving, dan sprak Augustinus over een uiterlijke vrede die hij terecht heel nadrukkelijk van de vrede van het Evangelie onderscheidde. In het voetspoor van Augustinus maakt Calvijn in het slothoofdstuk van de Institutie onderscheid tussen de geestelijke en de burgerlijke gerechtigheid. Omdat de Kerk uitziet naar de volle manifestatie van het koninkrijk van God predikt zij het Evangelie van geloof en bekering en ziet zij met brandend verlangen uit naar de wederkomst van Christus.

Dan en niet eerder zal het koninkrijk van God haar verborgen gestalte afleggen. Dan zal de schepping niet meer zuchten onder de vergankelijkheid. Dan zal de strijd van christenen tegen de duivel, de wereld en het eigen ik voorbij zijn. Dan is ook de scheiding definitief. Wie hier op aarde niet door wedergeboorte het koninkrijk van God binnenging zal dan eeuwig buiten staan. Een christen is dan ook vanaf zijn wedergeboorte een pelgrim op reis naar een beter vaderland waar God alles is en dat in allen voor een ieder die hier gewassen en gereinigd werd door Christus’ bloed.

donderdag 12 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 3

Hoe trekt je de grenzen?

De grens tussen de eerste en tweede laag kan niet heel strak worden getrokken. Dat heeft daarmee te maken dat mensen ook leerstellig zaken in het licht van de Schrift gebrekkig en soms zelfs bedenkelijk kunnen verwoorden, terwijl hun geloofsbeleving meer in overeen­stem­ming is met de Schrift dan hun verwoording doet vermoeden. Ik denk aan de volgende uit­spraak van Herman Bavinck: ‘Op zijn knieën is elke ware christen een calvinist.’

Ik wijs er ook op dat in de gereformeerde belijdenis de Rooms-Katholieke Kerk een valse kerk wordt genoemd. Toch hebben gereformeerde theologen de mogelijkheid open gehouden dat ook binnen de Rooms-Katholieke Kerk – en dat ook in haar na-reformatorische gestalte – kinderen van God voorkwamen. Ik noem slechts Voetius, Brakel, Newton en Ryle. Newton denkt heel concreet aan Pascal en andere jansenisten.

In de Heidelbergse Catechismus wordt van de roomse mis heel expliciet gezegd dat het in de grond van de zaak een vervloekte afgoderij is. Reden is de leer van de transsubstantiatie met de daaraan verbonden praktijk dat aan de ele­men­ten van brood en wijn goddelijke eer werd gegeven. Toch blijft opmerkelijk dat de Heidelbergse Catechismus spreekt van ‘in de grond van de zaak’. Daarmee wordt aangegeven dat deelnemers aan de mis dat zo niet aanvoelden, al is het wel zo. Men heeft niet willen stellen dat onder hen die niet alleen in de Kerk van de Middeleeuwen maar ook in de Kerk van Rome na de Reformatie aan de eucharistie deelnamen geen ware christenen waren. Dan waren zij dat ondanks hun visie op de veranderingen van de elementen van brood en wijn in het lichaam van Christus en bleek hun christen-zijn in hun ootmoedig vertrouwen op Christus als Zaligmaker en uit hun ongeveinsde liefde tot Hem.

Bavinck heeft gezegd dat het niet eenvoudig is om uit te maken hoe weinig leerstellige kennis iemand kan hebben en met hoeveel dwalingen hij bezet kan zijn, terwijl men toch een ware christen is. Onze roeping is door onderwijzing hen die dwalen in het rechte spoor te brengen. Daarbij moeten ook wij bereid zijn van anderen te leren. Ook wij kennen ten dele. Vast moet echter staan dat elke ware christen weet heeft van Gods heiligheid, van eigen verdorvenheid en van de dierbaarheid van Christus.

Een christen nadert tot God de Vader door Christus in de wetenschap dat Diens bloed van alle zonden reinigt. Hij heeft leren leunen op Christus en wordt aan Zijn beeld gelijkvormig in en door de Heilige Geest Die hem heeft levend gemaakt. Kern van het christelijk geloof is dat wij de vergeving van zonden en eeuwig leven enkel uit genade om Christus’ wil verkrijgen.

 

De tweede en de derde laag

Terwijl de zienswijze op de Heilige Doop helemaal bovenaan in de tweede laag zit, gaan we binnen de tweede laag verder naar bene­den met de kwestie of bovenplaatselijke verbanden voor het kerk-zijn van belang zijn. Bij het zingen van alleen psalmen in de ere­dienst zit je nog weer een heel stuk lager, al is het heel goed hier aan vast te hou­den. De Psalmen zijn door Gods Geest geïnspireerd. Alle facetten van het geestelijk leven worden in de Psalmen bezon­gen. Calvijn heeft gezegd dat wij God lof moeten toebrengen met de liederen die Hijzelf aan ons gaf. Bij SV/HSV zitten we wel helemaal onderaan de tweede laag en voor een zeer groot deel zelfs in de derde.

Bij de derde laag gaat het om de culturele zaken die geen principiële betekenis hebben. Overal waar de christelijke kerk functioneert, doet zij dat op een bepaalde culturele wijze. Wij kun­nen nooit zonder een cultureel bepaalde vorm. Op het moment dat wij een bepaalde vorm niet meer hanteren, komt een andere naar binnen. Dat laatste wordt wel eens vergeten. Bij de derde laag reken ik zaken als ritmisch of isometrisch zingen, het feit dat een predikant zo niet in het zwart dan toch wel stemmig gekleed is, in de eredienst een toga draagt enz.

Je kunt ook denken aan het gaan staan bij het gebed of bij het zingen. Hoewel je voor die zaak ook nog een bijbels argument kan aanvoeren. Dat laat trouwens zien dat de grenzen tussen de drie lagen die ik onderscheid, vloeiend zijn. Zo is niet altijd even gemakkelijk de grens te trekken tussen een bijbels principe en een puur cultureel bepaalde vorm. Dat geldt trouwens ook voor de vraag welke geloofsartikelen bij de eerste en welke bij de tweede laag horen.

Dan nog blijft van groot gewicht dat wij het verschil van gelaagdheid in ons geloofsgoed onderkennen en vooral het verschil tussen Bijbelse principes en culturele vormgeving. Doen wij dat niet, dan kan de Schrift niet echt als uiteindelijke bron en norm van ons geloof func­tioneren. Ik denk in dit verband aan de uitspraak van John Murray (de eerste hoogleraar dogmatiek aan Westminster Theological Seminary in Philadelphia) in Principles of Conduct: ‘Wie vandaag verbiedt, wat God toelaat, laat morgen toe wat God verbiedt.’

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 2

Moet de kerk de omliggende cultuur volgen?

Meer dan eens wordt gesteld dat veranderingen in de cultuur vragen om een heroverweging van de afwijzende houding ten opzichte van samenwonen, homoseksualiteit en dergelijke ethische kwesties, omdat deze gekoppeld zijn aan een bepaalde manier van Bijbelgebruik. Het gaat hier om de vraag of je de Bijbel als stem van God ziet en de menselijke factor niet verzelfstandigt ten opzichte van de goddelijke inspiratie. Voor wie zo naar de stem van God luistert, zijn veranderingen in de samenleving op genoemde punten geen aanleiding de bood­schap bij te stellen.

Ik wijs er nog op dat met betrekking tot de genoemde zaken de christelijke kerk toen zij haar intrede deed in de antieke samenleving van de eerste eeuw na Chr. juist op deze zaken met de toenmalige cultuur botste en zich niet heeft aan­gepast. Wie door de Heilige Doop in de Kerk wenste te worden opgenomen, werd heel nadrukkelijk ge­vraagd – en dat niet in de laatste plaats op het terrein van de seksuele moraal - de wereld te ver­zaken. Vooral de kerkvader Tertullianus beklemtoonde wel heel sterk dat een christen in zijn levensstijl breekt met het zondige eertijds.

Indrukwekkend wordt in de Brief aan Diognetus aan een buitenstaander verwoord wat het diep­ste geheim is van de christelijke levenswandel en wordt de bete­ke­nis van het christelijk geloof duidelijk ge­maakt. Heel sterk komt in dit geschrift naar voren dat chris­tenen vreemdelingen op de aarde zijn. Tot op ze­kere hoogte kunnen zij zich overal op de wereld thuis voelen, maar ten diepste voe­len zij zich nergens thuis, omdat zij een beter vaderland hebben.

 

Gelaagdheid van het geloofsgoed

Hoe moeten gemeenteleden worden toegerust bij de veranderingen in kerk en samenleving? Laat worden duidelijk gemaakt dat er in ons geloofsgoed, en zeker in de wijze waarop wij het kerkelijk leven gestalte geven, een gelaagdheid is. Minstens drie lagen zijn te onder­schei­den. Zeker in de eerste en tweede laag kan nog weer een differentiatie worden aangebracht.

Bovenaan staan de Bijbel als Gods stem, de Drie-enige God als God van volkomen zalig­heid, de bood­schap van verzoening door het bloed van Jezus Christus, de Midde­laar Die God en mens is, de rechtvaardiging door het geloof en het heilig leven daarmee verbonden, het blijvend zon­daar zijn van een christen en het geloof als gave Gods.

De zondag als nieuwtestamentische rustdag is een heel groot goed, maar toch van een ander ge­wicht, al is het een grote bedreiging voor het geestelijk en kerkelijk leven als deze ziens­wijze op de zondag verdwijnt en een verrijking waar zij ingang vindt. Laten wij ook in de wereld­kerk deze week van zondagsheiliging uitleggen en voorleven, De zienswijze dat de eerste dag van de week de voorzetting is van de oudtestamentische rustdag, heeft niet die evidentie als het Schriftgetuigenis dat wij binnen en buiten het huwelijk rein en kuis moeten leven.

Zelf ben ik een zeer warm voorstander van de overtuiging dat de Heilige Doop ook aan kin­deren van christenouders behoort te worden bediend. Kern van de Heilige Doop is namelijk niet dat er een stempel op ons geloof wordt gezet, maar dat wij het teken en zegel ont­vangen van opname in de heilige, katholieke Kerk. Niet ons 'ja' of dat van onze ouders is het belangrijkste van de Heilige Doop, maar het feit dat God Zijn stempel op ons zet. Dat Hij Zijn beloften die in Christus 'ja en amen' zijn aan ons verzegelt. Of wij nu als kind of als vol­was­sene zijn gedoopt, zelfonderzoek is nodig of wij een levend lid zijn van die Kerk.

Toch kan de visie op de Heilige Doop niet tot de eerste laag worden gerekend, maar hoort hij tot de tweede. De tweede laag bevat die waarheden waarvan de erkenning van groot belang is voor het welzijn van de kerk en voor een gezond geestelijk leven. Alleen kan niet worden gezegd dat afwij­king ervan onverenigbaar is met het toebehoren aan Christus. In de tweede laag staat de Heilige Doop als teken en zegel van Gods verbond en van lidmaatschap van Gods Kerk wel helemaal bovenaan. Echter, de evidentie voor de kinderdoop is niet van dezelfde kracht als die dat het geloof een genadegift van God is. De zaak is - hoe belangrijk ook – niet van hetzelfde gewicht als dat van de wedergeboorte als werk van God alleen en dat alleen het bloed van Christus van alle zonden reinigt en door Zijn kruisdood de toorn van God plaatsvervangend is wegge­dragen.

 

woensdag 11 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 1

Inleiding

Niemand zal ontkennen dat zowel maatschappelijk als kerkelijk zich in Nederland allerlei veranderingen hebben voltrokken en dat die veranderingen nog steeds doorgaan. Hoe moet te midden daarvan het Evangelie worden bewaard en doorgegeven? On­­ge­acht hoe mensen denken mag en moet aan hen worden verkondigd en doorgegeven dat een mens sinds de zondeval vervreemd is van God en dat er de eeuwen door alleen maar toegang tot God is door Jezus Christus en dat wie werkelijk een christen is dat is dankzij het ingrijpen van God in zijn of haar leven. Een wonder dat de Bijbel wedergeboorte noemt. Het gaat er aller­eerst om dat ook nu men­sen de Drie-enige God als God van vol­komen zaligheid leren belijden.

Laat de kerk ouders ertoe oproepen dit geloofsgoed in hun gezinnen door te geven. In overstemming met het klassieke huwelijksformulier moet duidelijk blijven dat een christelijk huwelijk aangaan, betekent dat je in principe bereid bent van meet af aan kinderen te ontvangen. De taak van een getrouwde vrouw ligt allereerst in haar gezin. Dat geldt bij­zonder als het huwelijk met de kinderzegen wordt bekroond. Het doorgeven van het geloofs­goed is een taak van beide ouders maar zeker voor de eerste levensjaren toch wel heel in het bijzonder van de moeder. Zeker op dit terrein is in het kerkelijk leven een nadere reformatie nodig.

 

Sola scriptura

Ik merk de invloed van de tijdgeest, niet in de laatste plaats als het gaat om het Schriftgezag. Ook mijn cate­chisanten kunnen de vraag stellen: Kan een moslim geen kind van God zijn? Kan iemand die de Drie-eenheid niet aanvaardt een christen zijn of iemand die Jezus niet als Zoon van God erkent? Mijn antwoord is: Hij kan het worden. Daar moeten wij vurig om bidden, maar hij kan het nog niet zijn. Een christen word je als je als een schuldig zondaar tot God nadert door Jezus Christus. Heel duidelijk spreekt artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis over de ken­merken van een ware christen. Deze kenmerken veranderen niet in de loop van de tijd. Een christen gehoorzaamt Christus en neemt telkens weer de toevlucht tot Zijn bloed juist ook omdat aan onze gehoorzaamheid nog zo veel ontbreekt, maar aan de Zijne niet.

Een andere vraag die binnen de gemeente gesteld kan worden, is deze: Is er dan toch geen ruimte voor een homoseksuele relatie in liefde en trouw? Kan iemand die het zo praktiseert of breder die visie uitdraagt toch niet een christen zijn? De vraag verraadt al een visie. De Bijbel ge­bruikt liefde en trouw nooit in relatie tot zondig gedrag of je moet denken aan het feit dat men de duisternis liever heeft dan het licht.

Als iemand nu zo denkt?! Dat laat zien dat geloof en bekering nodig zijn als Gods­geschenk, want je denkpatroon - en trouwens ook je gedragspatronen – veranderen, gaat je eigen capaciteiten te boven. Zo wordt concreet dat het geloof een genadegift is. Verdrietig is als met een beroep op hermeneutiek de Schrift mond­dood wordt gemaakt. Hermeneutiek is bepaald geen neutrale aangelegenheid. Een goede hermeneutiek wordt beheerst door het zelfgetuigenis van de Schrift en is geen zelfstandige factor daarnaast. Was in de Reformatietijd het sola Scriptura actueel richting kerke­lijke tradities, nu is het actueel richting de tijdgeest en dan noem ik in het bijzonder de visie op seksualiteit en op de positie van de vrouw.