Posts tonen met het label postmodernisme. Alle posts tonen
Posts tonen met het label postmodernisme. Alle posts tonen

vrijdag 27 januari 2017

Gods Woord alleen. Het gezag van de Schrift

 ‘De Schrift alleen is de ware meester en heer van alle geschriften en leer op aarde. Als die niet wordt toegestemd, waar is de Schrift dan goed voor. Hoe meer we haar verwerpen, hoe meer we tevre-den raken over boeken van mensen en menselijke leer­meesters’, aldus de hervormer Maarten Luther. Sola Scriptura of het Woord alleen is een juiste typering van de zienswijze van de Reformatie op de reikwijdte van het gezag van de Schrift.
Uiteindelijk is alleen de Schrift de laatste toetssteen van ons geloof en van onze levenspraktijk. Weliswaar stamt het gebruik van sola scriptura als ada­gium pas uit de negentiende eeuw, maar daarmee mag het belang van deze typering niet worden ge-relativeerd. In de geschriften van de Reformatoren vinden we het woord ‘alleen’ tal van keren in combinatie met de Schrift.
In de 5 Solas Series van uitgeverij Zondervan schreef Matthew Barrett, docent syste­ma­tische theologie en kerkgeschiedenis aan Oak Hill Theological College te Londen, het deel over het gezag van de Schrift. Hij laat het blijvende belang van de bood­schap van de Refor­matie ten aan­zien van de Schrift zien.
Albert Mohler, president van Southern Baptist Theo­logical Semi-nary, schreef een heel mooi woord vooraf waarin de relevantie van deze studie krachtig wordt verwoord. We hebben alleen een weerwoord op het rationalisme van het modernisme en het her-meneutisch nihilisme van het post­modernisme, als wij terugkeren naar de leer van de Schrift alleen in de diepe overtuiging dat de Schrift een vaste en welomschreven inhoud heeft die wij in principe kunnen kennen.
Terwijl Rome stelt dat naast de Schrift in principe ook de kerk geleid door de paus, als de plaatsvervanger van Christus op aarde onfeilbaar is, heeft de Reformatie betuigd dat ook kerkelijke leiders en zelfs concilies zich kunnen vergissen. Alleen de Schrift is onfeil­baar.
Als de Reformatie stelt dat alleen de Schrift de laatste norm is voor geloof en levenspraktijk, wordt daarmee niet bedoeld dat het gezag van de Schrift slechts tot die twee terreinen is beperkt. Dat is een reductie die vanuit de Verlichting in deze woor­den van de Refor-matoren is ingelezen. Het gezag van de Schrift betreft alles waar­over de Schrift spreekt. De focus van de Schrift is echter wel dat wij God leren kennen en verheerlijken. Vandaar het spreken over geloof en levenspraktijk.
Dat de Schrift de laatste en uiteindelijke norm is, betekent niet dat zij de enige norm is. Het sola scriptura van de Reformatie mogen wij niet als nuda scriptura invullen. Wij lezen de Bijbel met de Kerk van alle eeuwen. Bij nuda scriptura neemt het in­dividu de plaats in van de Kerk der eeuwen met haar belijdenissen.
De Reformatie heeft de wijsheid en inzichten van de kerkgeschie-denis niet willen negeren en heeft heel nadrukkelijk haar instem-ming met het vroegchristelijke credo betuigd. Echter, in­zichten uit de kerkgeschiedenis hebben alleen waarde als zij de toets van de Schrift kunnen doorstaan.
Wie zo over de Schrift als toets spreekt, kan niet mee met de postmoderne be­na­dering die de Schrift een vaste inhoud ontzegd. Voor de Reformatoren was de Schrift bron en norm van Gods-kennis. Het is een anachronisme, maar dit betekent dat de Refor-matoren een vorm van funderingsdenken aanhingen. Het feit dat zij zozeer waarde hechten aan het lezen van de Schrift met de Kerk der eeuwen is een aan­wijzing dat het om een gematigde vorm van funderingsdenken gaat.
Evangelicals (en gereformeerde theologen; PdV) die alle funde-rings­denken van de hand wijzen, hebben gecapituleerd voor het postmodernisme. Uiteindelijk krijgt de lezer een zelfstandige plaats bij het bepalen van de betekenis van de Schrift. Deze plaats wordt dan gelegitimeerd met een beroep op de Heilige Geest.
Voorbeelden van deze benadering zijn Stanley J.Grenz en John R. Francke. Dan wijs ik op hun publicatie Beyond Foundatio-nalism: Shaping Theology in a Postmodern Context. Ik denk ook aan de bekende theoloog Stanley Hauerwas. Deze stelt dat de gedachte dat men de Schrift binnen haar eigen kaders (‘on its own terms) kan uitleggen pure nonsense is.
In de visie van deze theologen werkt en spreekt de Geest door de Schrift als middel, maar is er geen objectieve betekenis. Het bete-kent concreet dat men bijvoorbeeld als het gaat over zaken als de vrouw in het ambt, homoseksuele relaties of de realiteit van de eeuwige rampzaligheid, niet kan stellen dat men vanuit de Schrift een vast stand­punt kan in­nemen. Men zal eindigen met de con-statering dat men, hoewel samen in geloof de Schrif­ten leest, men tot verschillende zienswijzen komt.
Echter, wie de vrouw in het ambt en/of homo­seksuele relaties aanvaardt en de realiteit van de eeuwige rampzaligheid ter dis-cussie stelt, heeft buiten de Schrift nog andere normen. Men gaat er dan vanuit dat de Schrift altijd gelezen moet worden in relatie tot de eigen plaats die de lezer/gemeenschap heeft in de geschiedenis en de cultuur. Dat betekent dan wel dat feitelijk het sola scriptura wordt prijsgegeven en de Schrift niet in het geloof aan haar eigen zelfgetuigenis wordt gelezen. Op deze wijze wordt het gezag van de Schrift ingrijpend ondergraven.
De vraag is dan waar men stopt in het geven van ruimte als het gaat om het inne­men van tegenstrijdige standpunten die door allen met een beroep op de Schrift verdedigd mogen worden. Evangelicals zullen dan niet denken aan de Drie-eenheid of de nood­zaak van verzoening met God door Christus, maar wat is dan de reden om daar te stoppen en niet op een andere plaats?! Zeker is dat het niet altijd even gemakkelijk is om vast te stellen wat de Schrift betekent. Dan is het goed te beseffen dat er lagen zijn in het geloofsgoed.
Echter met Barrett moeten we eraan vasthouden dat een beroep op de Schrift als laatste toetssteen mogelijk en nodig is. Wanneer we opgeven dat we vanuit de Schrift als laatste toetssteen ant-woorden kunnen geven, wordt de (kerkelijke) cultuur een beslis-send criterium. Dat is echter geen vast en ook geen universeel criterium, terwijl toch kenmerkend voor het christelijke geloof is dat er de eeuwen door en wereldwijd een vaste kern is, waarin de kerk één is.

Matthew Barrett, God’s Word Alone: The Authority of Scripture. What the Reformers Taught...and Why It Still Matters, The 5 Solas Series, Zondervan, Grand Rapids 2016; ISBN 9780310515722; pb. 402 pp., prijs $ 24,99.

zaterdag 11 oktober 2014

Wat is waarheid?

Deze vraag stelde Pilatus aan de Heere Jezus Christus. Pilatus ging er vanuit dat de waarheid uiteindelijk voor een sterflijk mens onkenbaar is. Als we afzien van Gods openbaring is dat nog waar ook. Het grote wonder is dat God aan verloren mensenkinderen Zichzelf heeft ge­open­baard. Dat begon al direct na de zondeval met de moederbelofte. De komst van Jezus Christus naar deze wereld is de kroon van Gods openbaring. Pilatus stelde de vraag: ‘Wat is waarheid?’, terwijl Hij Die kon en mocht zeggen: ‘Ik ben de waarheid’ voor hem stond.
Gods openbaring waarvan de verzoening met God door het bloed van Christus en de vernieuwing door Diens Geest de kern is, is schriftelijk vastgelegd in de Bijbel. De Bijbel is als het door Gods Geest geïnspireerde verslag van de openbaring, ook zelf open­baring. De Bijbel is het levende en eeuwig blijvende Woord van God waardoor God niet al­leen gesproken heeft, naar nog altijd spreekt.
Kenmerkend voor onze postmoderne tijd is dat wordt ontkend dat er een universele waarheid is. Waarheid is waarheid voor mij. Iedereen heeft zijn eigen waarheid. De gedachte dat wij de Bijbel moeten zien als bron van objectie Godskennis wordt al helemaal van de hand gewezen. Met Immanuel Kant is men van mening dat wij alleen van datgene wat wij empirisch ervaren, kennis kunnen hebben.
Voor de theologie betekent dit dat niet God haar voorwerp is zoals Hij Zich in de Schrift heeft geopenbaard, maar het geloof in God. De Schrift is een getuigenis dat ons laat zien hoe mensen over God hebben gesproken. De een zal daar meer richtinggevende betekenis aan toekennen dan de ander. Echter de vele menselijke auteurs worden niet meer gezien als secretarissen van de Heilige Geest (een geliefd beeld van de kerkvaders en zo ook weer overgenomen door de Reformatoren).
Wie zich verder in deze problematiek wil verdiepen kan ik het boekje aanbevelen waarin de le­zingen zijn gebundeld die in 2004 op de jaarlijkse conferentie van de Evangelical Theolo­gical Society zijn gehouden. Ik zou wensen dat alom in de gerefor-meerde gezindte in Neder­land een even helder geluid klonk als daar werd gegeven.
De eerste bijdrage is van de hand van Andreas Kös­ten­berger, een voorstaande nieuwtestamenticus, en belicht de vraag van Pilatus ‘Wat is waar­heid?’ zowel in de context van het evangelie naar Johannes als in het licht van de gehele Schrift. ‘Waarheid’ betekent in het Grieks een accuraat perspectief op de wer­ke-lijkheid en in het Hebreeuws betrouwbaarheid. Centraal staat in het evangelie naar Johan­nes de vraag of Jezus de Christus is, de Zoon van God. Deze vraag wordt met zeer veel nadruk positief beant­woord.
Johannes maakt in zijn evangelie dat hij niet mogelijk is een compromis te bereiken met be­trekking tot de waarheid aan-gaande Jezus Christus. De poging van Pilatus in die richting faalt volledig. Volgens het post­modernisme is de waar­heids­claim altijd een machtsclaim. Jezus, Die staat voor Pilatus, is een machtige ontkenning van deze visie. De waarheid in Christus bezit in zich-zelf een macht die allen andere machten zal overwinnen.
R. Albert Mohler en J.P. Moreland gaan in hun bijdragen in op de postmoderne visie op waar­heid. Waarheid zou op afspraak ge­re­lateerd aan macht berusten en niet op overeen­stem­ming met de werkelijkheid. Terwijl het mo­­dernisme de openbaring als bron van waarheid verwierp, verwerpt het postmodernisme elke claim dat er een absolute waarheid is. Hier botst het postmodernisme op het christelijke geloof.
Mohler bestrijdt dat de overtuiging dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is waarin God zowel Zichzelf bekendmaakt als waar­heden over Zichzelf bekendmaakt, van een door de Verlich-ting gestempeld rationalisme zou getuigen. Het orthodoxe protes-tantisme van de negentiende en twintigste eeuw heeft met deze overtuiging alleen maar vastgehouden aan wat de kerk de eeuwen door heeft beleden.
Het christelijke geloof gaat uit van het ‘metanarrative’ of grote verhaal van schepping, zonde­val, verlossing en voleinding. Dat is niet slechts de visie van een gelovige gemeenschap op de werke-lijkheid en de inhoud van de openbaring, maar is echt werke-lijkheid ook los van het feit of zij wordt geloofd of niet. Moreland maakt duidelijk dat objectiviteit en neutraliteit niet hetzelfde zijn. De waarheid is objectief, ook al staan we er niet neutraal tegen-over.
Een ware christen is een pelgrim die met het boek in zijn hand op reis is gegaan naar de stad die fundamenten heeft. De Bijbel is de absoluut betrouwbare reisgids in het bewandelen van de weg naar de stad van God waarin God alles in allen is. Het geluid dat de Evangelical Theological Society op haar 56e jaarvergadering liet horen, is de moeite van het beluisteren waard.
 
N.a.v. Andreas Köstenberger (red.), Whatever happened to Truth?, Crossway Books, Wheaton, Illinois 2005; ISBN 1-58134-772-3; pb. 173 pag. $15,99.