Posts tonen met het label biografische schets. Alle posts tonen
Posts tonen met het label biografische schets. Alle posts tonen

dinsdag 29 april 2014

Uit het leven van ds. D.Th. Keck 2 (slot)

Afzetting als hervormd predikant en terugkeer tot de Hervormde Kerk
Ds. Keck kreeg in de tijd dat hij in Zuilichem stond contact met ds. J.P. Paauwe. Evenals hij was ds. Paauwe van ethische afkomst en ook ds. Paauwe was in zijn eerste gemeente tot bekering ge­­­­komen. In de strijd van ds. Paauwe die weigerde jonge mensen die in een vrijzinnige ge­meen­te belijdenis hadden afgelegd in te schrijven in het lidmatenboek, koos hij nadrukkelijk de zijde van ds. Paauwe.
In zijn volgende gemeente Bergambacht zou ds. Keck om een soort­gelijke reden in conflict komen met de kerkelijke besturen. Hij wei­ger­de kinderen die gedoopt waren in de vrijzinnige gemeente van Stolwijk in te schrijven in het doopboek. De caféhouder om wiens kind het ging, weigerde zijn café te sluiten de zondag dat zijn kind werd gedoopt. Om die reden was uitgeweken naar Stol-wijk. Evenals bij zijn vriend ds. Paauwe het geval was, leidde dit tot de schorsing van ds. Keck.
Te Bergambacht ontstond een noodgemeente. In deze tijd heeft ds. Keck wel voor de kring rond ds. Paau­we gepreekt zowel in Den Haag als Bennekom. Uit de levensbeschrijving van ds. Keck door dhr. Hille en dhr. Mulder komt ook naar voren dat op de classis van de Gerefor­meerde Gemeenten de vraag naar voren kwam of men ds. Paauwe en ds. Keck niet mocht laten voor­gaan. Ds. Ker­sten wilde hier­van echter niet weten. Het laat wel zien dat men zich binnen de Gere­for­meerde Ge­meen­ten aan deze predi-kanten verwant wist.
Door steeds intensiever contact met zogenaamde rechtsonker-kelijke gezelschapsmensen als Manus van der Hoven en Piet de Bie kwam ds. Keck tot het besluit zijn ambt neer te leggen. Ech­ter, toen Piet de Bie hem aanraadde de kinderen die na zijn afzetting waren geboren, in de Her­­vormde Kerk te laten dopen, leidde dit bij ds. Keck tot het inzicht dat hij in zijn handelen had gedwaald en de Hervormde Kerk niet had mogen verlaten. Als hij in de Hervormde Kerk zijn kinderen kon laten dopen, behoorde hij daar ook het Woord te verkondigen.
Met schuld­be­lijdenis keerde ds. Keck terug tot de Hervormde Kerk. Hij ging ervan uit dat de rechtson­ker­ke­lijke vrienden nu niets meer van hem wilden weten. Dat viel overigens alles mee. Zonder hem bij te vallen ver­oordeelde zijn vrienden hem niet. Ds. Keck is dan ook een andere weg gegaan dan ds. Paauwe. Deze radica-liseerde steeds meer in zijn visie op de kerk en meende dat bin­nen de kerken van Nederland de waarheid Gods niet meer werd verkondigd. Zijn oordeel over de afgescheiden kerken was daarbij niet minder negatief dan over de Her­vormde Kerk.


Ds. Keck en ds. Paauwe
Niet geheel duidelijk is mij uit de over hem geboden levens-beschrijving geworden, hoe ds. Keck over de leerstellige opvattin-gen van ds. Paauwe dacht. Omgekeerd is mij uit wat ik over ds. Paauwe heb gelezen, niets bekend over hoe hij de kerkelijke gang en opvattingen van ds. Keck, met wie hij zo’n nauwe vriend-schap heeft gehad, heeft beoordeeld. Ds. Keck kon een on­­­der­­scheid maken tussen het ont­vangen van genade en het ont-vangen van Christus.
Ds. Paau­we verwierp deze onder­schei­dingen juist heel radicaal. Het hanteren ervan was voor hem één van de rede­nen dat hij meende dat God met Zijn Geest van de kerken van Nederland was ge­­we­ken. Zeker is, dat ds. Keck tot aan zijn dood toe in onderscheid met ds. Paauwe, een strijd heeft gekend over de vraag of hij wel werkelijk in Christus geborgen was. Het lijkt mij dat hij ook minder strak dogmatisch dacht dan ds. Paauwe en veel pastoraler was ingesteld.
Na zijn terugkeer tot de Hervormde Kerk diende ds. Keck de gemeenten van Garderen, Hete­ren en Staphorst. In de laatste gemeente ging hij in 1943 met emeritaat. Daarna verleende hij nog pastorale hulp in de evangelisatie Elim te Zwolle. Betreu-renswaardig is dat ds. Keck het anti­chris­te­lij­ke ka­rak­ter van het nazisme niet heeft onderkend.
Ds. Keck  zag de Duitse bezetting niet alleen als een oor­deel van God, maar blijkens een brief van zijn zoon die als vrijwilliger tot de Waffen-SS was toegetreden, hoopte hij ook op een Duitse overwinning. Deze zoon Karel kreeg ove­ri­gens zelf wel oog voor het feit dat het fascisme geen minder grote dreiging was voor het chris­te­lijke ge­loof dan het communisme en heeft dat zijn vader ook geschreven. Ds. Keck heeft niet meer mee­­gemaakt dat deze zoon, die gewond in handen van het verzet raakte, door het verzet werd ge­dood.
 
Levenseinde
Op zijn sterfbed is ds. Keck tot de volle zekerheid van het geloof gekomen. Toen zijn zie­lenvriend Looijen uit Andelst de zieken-kamer binnenkwam, riep hij uit: ‘Het kan, het kan, het kan.’ Hij meende dat Gods volk verwonderd zou zijn, wanneer hij zou binnenkomen. Ds. Jac. van Dijk, die evenals ds. Keck in Garderen heeft gestaan en naar zijn eigen getuigenis de in­vloed van ds. Keck op huisbezoeken bemerkte, zei in een preek: ‘Maar Gods volk was niet zo ver­wonderd als ds. Keck zelf, want zij wisten wel dat ds. Keck een gekende des Heeren was, al­leen hijzelf twijfelde er zo aan.’
Ds. Van Dijk heeft trouwens ook meer dan eens verteld dat als hij Looijen bezocht, Looijen hem vroeg: ‘Heb je wel eens gehoord, hoe mijn zielevriend ds. Keck is gestorven?’ Ds. Van Dijk gaat dan verder: ‘Als ik nee zei, loog ik en zei ik ja, dan ver­telde hij het niet. Daarom zei ik niets, als mij die vraag werd gesteld en zat maar wat aan mijn schoenveter. Dan vertelde Looijen opnieuw over het ruime ster­ven van ds. Keck. Het verveelde mij nooit het te horen en elke keer als mij het werd verteld, deed het mij goed.’
Hille en Mulder hebben in hun levensbeschrijving van ds. Keck ook een preek opgenomen die hij op tweede paasdag 1944 in Staphorst hield. Alleen al het feit dat deze preek is af­ge­drukt, maakt het de moeite waard deze levensbeschrijving aan te schaffen.
De preek gaat over de verschijning van de Heere Jezus aan Maria Magdalena. Duidelijk is hoezeer ds. Keck zich­zelf heeft herkend in de strijd en twijfel van Maria, maar ook, bij alle twijfels die hij daar zelf over had, in haar liefde tot de Zaligmaker en dat zij Hem niet kon missen.
Ik kwam in de preek een zin tegen die ik u niet wil onthouden: ‘Er is een geloof dat zichzelf kan redden, maar het ware geloof heeft voor ieder stapje de Heere nodig.’ Hij zegt ook in deze preek dat het een ware christen niet om de hemel als zodanig is begonnen, maar ook Christus. Voor een ware christen is het groot, om al is het maar door een kier de Bruidegom van zijn ziel te mo­gen zien.

zaterdag 26 april 2014

Uit het leven van ds. D.Th. Keck 1

Haar gerucht gehoord. Uit leven van ds. D.Th. Keck door H. Hille en J. Mulder Kzn, uitgave Hersteld Hervormde Gemeente van Staphorst, hb. 117 pp. Het boek kost €12,50. Bij ver­zen­den komt er €3,-- bij. Het is uitsluitend te bestellen bij J. Mulder, Oude Rijksweg 89a. 7951 EA Staphost, tel. 0522-461048, email: j.mulder.kzn@kliksafe.nl.
 
Inleiding
Een christen heeft in ieder geval liefde voor de bijbelse ge-schiedenis. Liefde tot de kerk­ge­schie­­­denis ligt in het verlengde ervan. Het is waar: Wij mogen de kerkgeschiedenis niet op één lijn stellen met de geschiedenis verhaald in de Bijbel. Alleen op de laatste staat het stem­pel van de Heilige Geest. De Bijbel is de enige bron en norm van het geloof.
Echter, wij mo­gen ook weten dat Christus nooit zonder onder-danen is geweest of zal zijn. Zo komen we bij de kerk en haar geschiedenis. Het is van belang te weten wat God in vorige gene-raties heeft ge­­­­daan. Gaan we naar ons eigen land en naar de meer recente kerkgeschiedenis dan zijn er bin­nen de Hervormde Kerk meerdere getrouwe predikers geweest. Alleen tot onze eigen scha­de stellen we ons daarvan niet op de hoogte.
 
Bekering
Eén van die getrouwe predikers was ds. D.Th Keck (1878-1945). Zijn laatste gemeente was Stap­horst. De Hersteld Hervormde Gemeente van Staphorst startte een serie Jaren der eeuwen waarin aandacht wordt gevraagd voor predikanten die deze gemeente in hebben verleden heb­ben gediend. Vorig jaar ver-scheen het tweede deel in deze serie en dat deel is gewijd aan ds. Keck.
Mijn vader heb ik meer dan eens over ds. Keck gehoord. Hij heeft hem als kind en jon­geman vaak horen preken in de Hervormde evangelisatie van Lekkerkerk. Hij ver­telde dat ds. Keck heel klein over zichzelf dacht. Hij drong erop aan te staan in de vrijheid van Christus maar durfde dat van zichzelf niet te belijden dat dit het geval was. Dat komt ook tot uiting in de levens­be­schrij­ving die H. Hille en J. Mulder Kzn. over hem hebben geschreven
Ds. Keck was afkomstig uit ethisch hervormde kring. Bij zijn studie theologie had hij inten­sief contact met zijn medestudent Pieter Zandt. Met hem deelde hij de warme belang­stel­ling voor de zending. Zandt had een godvrezende moeder. Zandt groeide in zijn studententijd weg van dat­ge­ne waarbij hij was opgevoed, maar werd tegen het einde van zijn studententijd stil­gezet. Ds. Keck kwam in zijn eerste gemeente Est tot bekering. Na Est diende hij de gemeente van Zui­li­chem.
In zijn tijd werd de Gereformeerde Kerk van Zuilichem gediend door ds. G. van Vel­zen. Overigens geen familie van ds. S. van Velzen, één van de vaders van de Afscheiding. Gees­telijk voel­den ds. Keck en ds. van Velzen zich zeer met elkaar verbonden. Beide predikanten moch­­ten vrucht op hun bediening zien. Ds. G. van Velzen vertrok van Zuilichem naar Mid­del­­harnis. Hij kreeg daar de naam van ‘Gods oude knecht van Flakkee’. Toen hij met eme­ri­taat ging en zijn op­volger een andere koers uitzette, ont-stond daar een Christelijke Ge­re­for­meerde Kerk..
 

dinsdag 21 januari 2014

Ds. J.T. Doornenbal: een gereformeerd-katholiek christen 1

Inleiding
Ds. J.T. Doornenbal is ongetwijfeld één van de kleurrijkste figuren geweest die tot de ge­re­for­meerde richting in de Hervormde Kerk uit de twintigste eeuw gerekend kunnen worden. Hij nam daarin een geheel eigen plaats in. Vooral kreeg hij bekendheid door de vele bijdragen die hij tijdens zijn langdurige predikantschap te Oene onder het gemeentenieuws schreef in de Hervormde Kerkbode voor de Veluwe, bijdragen die na zijn dood in diverse bundels zijn uit­ge­geven.
Op 29 november 1909 zag Jacobus Teunis Doornenbal het levens-licht in Doorn. Hij overleed 16 april 1975 in Oene. Zijn ouders kerk-ten in de gemeente ter plaatse. Deze gemeente had een con­fes-sionele ligging. Dat kwam onder andere tot uiting in het zingen van gezangen. Bij de oprichting in 1906 had de Gereformeerde Bond zich in haar statuten vastgelegd op het standpunt van de Dordtse synode dat in de eredienst geen gezangen behoren gezongen te worden en nog wel in een artikel uit de statuten dat niet veranderd mocht worden.
Als kind en als jongeman ging ds. Doornen­bal met zijn moeder ook wel in Neerlangbroek naar de kerk. Daar werden in de diensten alleen Psalmen gezongen en wel niet-ritmisch en op een gedragen wijze. Ds. Doornenbal was hier zeer aan gehecht. Dat heeft hij in zijn ambtelijke loop­baan keer op keer laten blijken. In zijn eerste gemeente Wou­brugge heeft ds. Doornenbal nog gezangen in de dienst laten zingen. Op een gegeven moment is hij daar echter mee gestopt.
 
Kerkelijk standpunt
Ds. Doornen­bal was aan de ene zijde zeer hoogkerkelijk Her­vormd. Zo ging hij zondags onder geen enkele voorwaarde in een evangelisatie voor. Anderzijds had hij contacten tot ver buiten de Hervormde Kerk. Reeds als jongeman bezocht hij gezelschappen waar mensen over de kerk­muren heen elkaar her­kenden in het geestelijke leven. Hij ging ook naar diensten van af­ge­scheiden gemeenten in de omgeving van zijn woonplaats. Zo noemt hij uitdrukkelijk de Oud Gereformeerde Gemeente van Langbroek.
Al ging ds. Doornen­bal dan op zondag nooit buiten de plaatselijke Hervormde Gemeente voor, doordeweeks lag dat anders. Zonder bezwaar preekte hij dan ook voor allerlei groepjes. Het bloed stroomde waar het niet gaan kon. Ondanks alles wist ds. Doornenbal zich verbonden met het volk dat zucht onder hun zonden en heimwee heeft naar God, waar dit volk zich dan ook bevindt.
Eens had ds. Doornenbal een afspraak om in een of ander groepje voor te gaan, maar voor het zover was werd hij van meerdere kanten gebeld dat het ging om een groepje recalcitrante mensen. Toch annuleerde hij de afspraak niet. Zijn motivatie was dat zelfs al zou het om opium­schui­vers gaan, het geen kwaad kon om het evangelie van Gods genade te verkondigen. Zowel zijn predi­king als zijn kerkelijke positie kon ds. Doornenbal met milde humor typeren en relativeren.
Over een kerkdienst die hij eens in Schotland bijwoonde, schreef hij later in de kerkbode: “De dominee preekte saai, bijna even saai als ik.” Bij het reizen met de trein nam hij eens plaats tegenover een man geheel in het zwart gekleed. Het bleek een ambtsdrager uit één van de afgescheiden kerken te zijn. In de kerkbode vertelde ds. Doornenbal later dat de man hem op een gegeven moment had gevraagd of ook hij in het ambt stond. Hij deelt dan mee dat hij de man had verteld dat hij maar voor spek en bonen meedeed, omdat hij dominee was in de grote kerk. De afgescheiden ambts-drager had, zo vertelt ds. Doornenbal, zijn kennelijke te­leur­stelling niet kunnen verbergen. Toch was het nog een beetje goed gekomen, toen ds. Doornenbal verteld had over zijn contacten met ds. Lamain en ds. Hegeman.

woensdag 8 januari 2014

John Bunyan and his Relevance for Today 2

A short sketch of Bunyan's life
       After this introduction, I first want to give you a short sketch of Bunyan's life. Perhaps you know already something about it. Ne­ver­theless, I want to pay some attention to it, because there is a close relationship with the message of Bunyan and his life. He learned his theology by his struggles and trials. This unites him to Luther. According to Lu­ther you can never become a real theologian when you have no trials and do not know of the assaults of the Satan. Luther said:  
 
I have discussed my theology with the devil (meaning the devil accusing him and pointing him to his sins) and I know it holds good (meaning the righteousness of Christ is a sufficient answer against all the accusations of the devil.)

       Bunyan was born in 1628 in Elstow, a little village not far from Bedford. His parents belonged to the Church of England. They did not pay much attention to the eternal welfare of their son. Nevertheless Bunyan as a young boy had deep impres­sions of the coming judgement and of the everlasting punishment. In the seventeenth century among all people, whether they were Protestant or Roman Catholic, there was still a strong sense of eternity. What divided Protestants and Roman Catholics was not the sense of eternity, but the answer on the ques­tion: How a man can be right in the sight of God?
       When Bunyan grew older, the deep impressions disappeared. He became a ring­leader in doing evil. He especially committed the sin of cursing and desecrating the name of the Lord. The middle of the seventeenth century has been very exciting for England. There was a civil war be­tween king Charles I and his parliament. Bunyan served in the parlia­mentary army. His life was on several occasions spared in a won­derful way. Only after his conversion he fully realised that.
       Not long after he left the army Bunyan married. Just as he, his wife came out a very poor and simple family. She was an orphan. Her farther left her among a few other things two books, namely The Plain Man's Pathway to Heaven by Arthur Dent and The Practice of Piety by Lewis Bayly. Sometimes she read out of the books for her husband.
       Bunyan's wife urged him to go to church and he started doing it. He had already sto­pped with his habit to swear and to curse. Although he went to church on the Lord's Day at the same time he played sports after the service was over on the meadow on the village. He was especially fond on bell-ringing.
       But after severe struggles he abandoned it completely. He started going to church two times on a Lord’s day. He began to read the Bile. The epistles of Paul were too difficult for him, but he enjoyed the stories of the four gospels. In his autobiography Grace Abounding Bunyan says of this period of his life:
 
 
I thought no man in England could please God better than I.

       Bunyan was trying to please the Lord by the works of the law. He did not realise that we can never please the Lord in that way. But then there happened something that brought a complete change in his life and his views. Doing his works as a tinker in one of the streets of Bedford (I suppose it was a nice day in spring or in summer) he he­ard three or four women speaking about the dealing of the Lord to their souls. He immediately realised that these women possessed somet­hing, he did not have. They had peace with God. He realised that he did not have it, although outwardly so many things had changed in his li­fe.
       The women belong to the congregation of a certain John Gifford. Gifford had been an officer in the army of the king. After his conver­sion he had become a minister of a so-called Open Communion Baptist Church in Bedford. The baptism on profession of faith was preferred about the baptism of infants, but people professing infant baptism were allowed to come to the Lord's Supper.
       Bunyan went to worship in the congregation of Gifford. he told the children of the Lord about the struggle of his soul to find peace with God. They pointed him to the promises of God, but he could not see how to apply them to his soul. In Grace Abounding it says:

But the had as good have told me that I must reach the sun with my finger as have bidden me to receiver and rely upon the promi­se; and as soon as I should have done it, all sense and fee­ling was against me, and I saw I had a he­art that would sin, and that lay under a law that would condemn.

       Bunyan could not see what was the relation between law and gospel. He could not understand the unconditional nature of the gospel. Through many struggles and trials he was brought to the freedom of the children of God. The preaching of Gifford meant much for him. Bunyan learned the meaning of the words: "But to him that worketh not, but believeth on him that justifieth the ungodly, his faith is counted for righteousness." (Romans 4:5). In his book The Doctrine of Law and Go­spel Unfolded he has written:

This is a legal and old covenant spirit that secretly persuades the soul that if ever it will be saved by Christ, it must be fitted for Christ by its get­ting a good heart and good intentions to do this and that for Christ.... Friend if thou canst fit thyself what need hast thou of Christ? If thou canst get qualifications to carry to Christ that thou mightst be accepted, thou dost not look to be accepted in the Beloved.

       Around 1653 Buyan had joined the congregation of Gifford. According to an old tradition he was baptized in the river Ouse in that year. In 1655 he became a deacon. As was usual in Baptists circles he spoke as a deacon an edifying word. In 1660 the mon­archy was restored in England. The ecclesi­astical end political situation changed. Bunyan was one of the first who felt it. Because of lay-prea­ching he was arrested. He was in prison for twelve years. There he wrote several books. At the end of this period he started writing The Pilgr­im's Progress.
        In 1672 Bunyan was released form prison. In that year Charles II proclaimed his Declaration of Indulgence that gave more freedom for dissenters who would not worship in the Church of England. In 1676 Bunyan was arrested again. Now he was in prison for only half a year. During his second imprisonment he finished The Pilgrim's Progress. He asked the great theologian John Owen who was one of his close friends, advice before publishing it. The advice of Owen was positive. The Pilgrim's Progress immediately proved to be a great success.
       During Bunyan's lifetime, more than 100.000 copies were sold in Britain. It was translated into Dutch in 1682. Nowadays, it has been translated into more than 200 languages. I just want to make a remark on the friendship between Owen and Bunyan. After 1672 Bunyan quite often pre­ached in London. More than one Owen came to the services in which Bun­yan preached. He invited him to his own church. Owen was one of the greatest Eng­lish theologians of his day. He was highly educated. Once Charles II asked how it was possible that he went out to hear the pre­aching of such an uneducated tinker. The answer of Owen was:
 
 Could it please your majesty, if I would posses that tinker’s abi­lity for prea­ching, I would gladly relinquish all my learning.

       Bunyan died on the 31-th of august in the year 1688 just a few months before the so-called Glorious Revolution in which William III of Orange played such an important role. Nearly at the end of The Pilgrim's Progress Bunyan writes about the glory of heaven and then he says:

       There were also of them that had wings and they answered one another wit­hout
       intermission saying: Holy, holy, holy, is the Lord. And after that they shut up the gates;
       which when I had seen it, I wished myself among them.

       When Bunyan died this desire came into fulfilment into his own life.
 

zaterdag 19 oktober 2013

The Jewish People and the Christian church 2 (end)

Biographical sketch of Jakob Jocz (1906-1983)
Jakob Jocz was a Messianic Jew – or what was before World War II the usual designation: a Hebrew Christian - of the third generation. Both his parents and grandparents were Jewish belie-vers. He was born on 18th of October, 1906 in Vilnius, Lithuania, as the son of cabinet­maker; Lithuania being then a part of the Russian tsarist empire. His early-schooling he received in Warsaw, Poland. In that time also Warsaw was a city belonging to the Russian tsarist empire. Further studies were done in Frankfurt-am-Main and St. Aidan’s College, Birkenhead England. From 1935 to 1939 served as a missionary to the Jewish people with the Church Mission to the Jews (an Anglican foundation) in Warsaw.
In 1936 Jakob Jocz married his beloved Joan which was also the year of his ordination in London to the Anglican ministry. Their marriage was blessed with the birth of four children, a son and three daughters. During a visit to England for a speaking tour his wife gave birth to a child. At the same time, Germany invaded Poland, which made it undesirable for him to return home.
Having four Jewish grandparents he was according to the Nazi laws a full Jew and as all other Jews designed for destruction. In the providence of the Lord he escaped this destruction. In England he served as head of the London mission to Jews from 1939 to 1948. In 1948 he was appointed priest-in-charge of St. John’s, Downshire Hill, Hampstead, London, where he remained until 1956. At the same time post-graduate work was undertaken at the University of Edinburgh. He received the degrees of Ph.D. and D.Litt. in 1945 and 1957 respectively.
A new chapter opened in Jocz’s lives in their coming to Canada in 1956. Jakob Jocz assumed the directorship of the Anglican Church’s Nathanael Institute in Toronto, in which capacity he became a friend and witness to many Jewish people both Christians and non-Christians. Jakob Jocz was a fairly regular speaker for Toronto’s Hebrew Christian Alliance. During several years he was member of the executive committee both of the Canadian and International Hebrew Christian Alliance (now: International Alliance of Messianic Jews).
Over the years he was a frequent contributor to The Hebrew Christian, the official organ of the International Hebrew Christian Alliance. In 1960 Jakob Jocz was appointed as professor of theo-logy at Wycliffe College in Toronto, Canada. In 1976 he became emeritus professor. He suffered from cancer the last period of his life and on the 15th of August, 1983 he died in Toronto General Hospital in the presence of his wife and children.
During his life Jakob Jocz authored a number of widely read and influential books on the theological relationship between Israel and the Christian Church as well as many scholarly articles, all reflecting his own position as a third generation Hebrew Christian and an erudite theologian. In 1949 he published his main work The Jewish People and Jesus Christ: The Relationship Between Church and Synagogue. An revised and updated version came out in 1979. This book is considered one of the best and most thorough books on the subject ever written.
It is remarkable that David Daube (1909-1999), a prominent Jewish scholar of ancient law and an expert in the history of Judaism during the Second Temple Period, was willing to write a preface in it. In that preface he admitted that Jews acknowledging Jesus as the Messiah, have the right to consider themselves Jews (not agreeing in this respect with Jewish orthodoxy). In agreement with Jocz Daube pointed to the fact that the real divide between the Christian Church and Rabbinical Judaism is the profession of the deity of Jesus Christ by the Christian Church.
Since 1979 several painstaking works of academic nature researching the relationship between the Christian Church and the Jewish people since the commencing of Christianity have been published. But the strength of The Jewish People and Jesus Christ is that it gives not only historical information about the relationship between the Church and the Jewish people during the ages but also information and theological reflection about the factors with lead to the parting of the ways of the Synagogue and the Christian Church. In this respect it is still unsurpassed.
 

woensdag 28 augustus 2013

Mijn herinneringen aan ds. Jac. van Dijk 3 (slot)

Persoonlijke herinneringen
Ik noemde dat ik meester Van Wijk uit Kinderdijk en zijn vader Aaike van Wijk uit Gameren de naam van Van Dijk meer dan eens heb horen noemen. Zelf volgde ik als student meer dan eens via de radio zijn diensten in de Alledagkerk. Ik moet eerlijk zeggen, dat het mij meer dan eens niet meeviel.
Soms was de preek niet veel meer dan een aaneenschakeling van anekdotes en grappen. Daardoor heeft hij meerdere mensen uit de gere­for­meerde gezindte van zich ver­vreemd. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Van Dijk, die fei­te­lijk een tot neer-slachtigheid ge­­neigd karakter had, kon zich op de preekstoel wel eens al te wei­nig beheersen als het ging om het maken van een grap.
Er is ook een andere kant. Eenmaal bezocht ik samen met mijn broers, zussen en vrienden een dienst waarin ds. Van Dijk voor-ging. Het was op een tweede pinksterdag in Slikkerveer. Het moet 1977 of 1978 zijn geweest. Hoe­wel we redelijk op tijd aan-kwamen, was het kerkgebouw al overvol. De preek ging over Efeze 1:13: ‘In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waar­heid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij ge­loofd hebt, zijt verzegeld ge­worden met den Heiligen Geest der belofte.’
Van Dijk begon de preek met te vertellen dat hij de dag ervoor in Den Haag had gepreekt en daar na afloop van de dienst een oud-leerling had gesproken. Van Dijk was namelijk een aan­tal jaren godsdienstleraar geweest. Hij had die oud-leerling gevraagd hoe het met hem ging. Die had geantwoord dat het goed ging. ‘Is er dan wat gebeurd in je leven?’ was de vraag van Van Dijk geweest. De oud-leerling had dat bevestigd. In de tijd dat hij op de middelbare school zat, luisterde hij graag naar Hilversum 3 (toen de popzender) en inmiddels luisterde hij lie­ver naar Hilversum 4 (de zender van klassieke muziek).
Ik weet nog dat ik mij afvroeg wat we hiermee aan moesten. Dat werd direct duidelijk. Van Dijk vertelde dat hij zijn loop­baan als vrijzinnig predikant was begonnen, maar nu rechtzinnig was. Was dat echter het eni­ge, dan zou hij de ellendigste van alle mensen zijn. ‘Dat zou net zijn’, zo zei hij, ‘als even aan het knop­je van de radio draaien en je gaat over van popmuziek op klassieke muziek.’ Zo kan je over­­gaan van oppervlakkige godsdienst op degelijke gereformeerde godsdienst.
Van Dijk haal­­de toen in zijn preek de oudvader Lodensteijn aan. Die heeft eens gezegd dat een onbe­keerd gereformeerd mens in Gods ogen niet beter is dan een atheïst. Dit was de inleiding van de preek waarin aan alle hoorders werd duidelijk gemaakt, dat voor ieder van hen de weder­ge­boorte als een eenzijdig wonder van God nodig was. Het is één van de door mij gehoorde pre­ken die ik mij nog bijna woordelijk kan herinneren.
Later heb ik een enkele keer wel cassettebandjes met preken van Van Dijk in de auto beluis­terd en eigenlijk altijd met instemming. Wie op internet zoekt, vindt daar een aantal preken. Zelf downloadde ik een preek over Jesaja 55:6: ‘Zoekt den HEERE, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is.’ Ik heb die onlangs in de auto op mijn mp3-speler beluis­terd. Het is een klassiek gereformeerde preek met een voluit bevindelijk karakter.
Van Dijk be­klemtoont dat we God pas gaan zoeken, als we Hem kwijt zijn. Wie echt iets kwijt is en nodig heeft, blijft zoeken, totdat hij gevonden heeft. Als zien we dat als wij God kwijt zijn niet, wanneer wij Hem gevonden hebben, gaan we verstaan dat Hij ons zocht en wij gevonden wer­den. Zowel het eenzijdige werk van God, als het klemmende appèl God te zoeken komen in die preek voluit tot hun recht. Wie een bijbelse preek wil horen, kan ik aanraden naar deze preek te luisteren.
 
Levensavond
Toen hij zeventig jaar was schreef Van Dijk op aandrang van zijn vrouw en op verzoek van uit­­geverij Callenbach een soort auto­bio­grafie. Na zijn emeritaat kreeg Van Dijk in toe­ne­men­de mate last van depressiviteit. Zijn vrouw zag goed in, dat schrijven over het eigen leven daarbij als medicijn kon functioneren. Van Dijk gaf deze bundel de titel mee Het nooit ver­lo­ren vergezicht.
Het is een rommelig en weinig samenhangend boek. Een boek helemaal in de stijl van Van Dijk, vol met anek­do­ten. Vooral ook een boek waarin doorklinkt dat Van Dijk zich door God vastge-grepen wist en dat daarom het vergezicht ontstond op de stad die fun­da­menten heeft. Een vergezicht ook dat bleef, al kon Van Dijk er aan het einde van zijn leven niet altijd bij.
Heel zwaar kwamen zijn amb­­telijke tekorten op Van Dijk af. Zijn wandel voor het aangezicht was lang niet altijd wat het had moeten zijn. Het enige wat overbleef was dat het bloed van Christus echt van alle zonden reinigt. Daarom sprak dit boek mij zo aan, ook al laat ik bepaalde in­zichten, zoals dat heet, voor rekening van de schrijver.
Er verschijnen nog al eens levens­be­schrij­vingen over predi­kanten en kinderen van God, waar­in de beschreven per­soon het na zijn b­­ekering zo ongeveer altijd goed lijkt te hebben ge­daan. Ik denk in dit verband aan Lina van der Kolk. Deze christin die toen reeds een hoge leef­tijd had bereikt, leerde ik kennen in de tijd dat ik in Opheusden stond. Formeel behoorde zij tot de Gereformeerde Gemeente in Nederland van Opheusden. Nog voordat deze gemeente in de jaren vijftig van de vorige eeuw scheurde, was zij echter thuis gaan lezen.
Lina van der Kolk had een zwakke ge­­­­­zondheid en de afstand van haar woning naar het kerkgebouw werd voor haar, die op zon­dag van geen enkel ver­voersmiddel gebruik wilde maken, wat lang. Wat haar feitelijk het zwaarst woog, was de ver­kil­ling van het kerkelijke leven. Zij was om die reden er meer en meer tegenop gaan zien naar de kerk te gaan.
Zij zei mij eens: ‘Er blijft zoveel overeind staan wat onderste boven moet. Predikanten die te hoog met zichzelf staan. Ambts­dragers en be­keer­­de mensen die op een voetstuk worden gezet en onbekeerde kerk­gangers die om hun recht­­­zinnig­heid en dege-lijkheid worden geprezen.’
Welke kanttekening je ook bij Het nooit verloren ver­ge­zicht van Van Dijk zou kunnen plaatsen, deze kant­teke­ningen niet. Van Dijk spaarde geen mensen en hij spaarde vooral zichzelf niet. Daarom bleef voor hem in de avond van zijn leven alleen maar over:
Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den Heer', godvruchte schaar, houd moed!
Hij is getrouw, de bron van alle goed.
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer'.

 

Mijn herinneringen aan ds. Jac. van Dijk 2

De omkeer
In zijn tweede gemeente  's Gravenzande (de Tweede Wereld-oorlog was inmiddels uitgebroken) raakte Van Dijk betrokken bij het verzet. Het gevolg was dat hij werd opgepakt. Hij moest van Scheveningen naar kamp Amersfoort lopen. De gevangenen kwamen langs Benthuizen. Van Dijk was bekend dat daar in de negentiende eeuw ds. Ledeboer had gestaan. Het ging door hem heen dat ds. Ledeboer weliswaar een merkwaardige man was geweest, maar vooral een man die wist dat hij kon ster­ven en dat kon Van Dijk zelf niet zeggen.
Voordat Van Dijk gevan­gen werd genomen, had hij gestaan bij het sterfbed van een gemeentelid die weliswaar in de kaartenbak was ingeschreven, maar de kerk nooit aan de binnenkant had gezien. De man was in zijn leven een bruut geweest. Toen deze de laatste adem uitblies, zei de wijkverpleegster: ‘Hij is nu uit zijn lijden verlost.’ Door Van Dijk ging het heen dat als de Bijbel waar was, voor deze man het lijden nu pas begon.
Per vergissing werd Van Dijk in kamp Amersfoort vrijgelaten. Er werd een Van Duijn afge­roepen, maar Van Dijk dacht dat hij werd bedoeld. Overigens heeft ook de bewuste Van Duijn de vrijheid gekregen. Teruggekeerd in Naaldwijk legde hij zijn ambt neer, omdat hij voelde dat hij geen boodschap had. Op wonderlijke wijze werd in het tijdelijke voor hem gezorgd. Bij het lezen van een preek van Smytegelt over de tekst ‘Vergader u geen schatten op deze wereld’ werd de strik gebroken.
Van Dijk kreeg vrede met God en wist van de vrijspraak van schuld en straf. Hij werd naar eigen getuigenis, even­als in de negentiende eeuw bij Kohl­brugge het geval was geweest, niet alleen met het geloof, maar ook met de zekerheid van het geloof sneller dan de bliksem begiftigd. De HEERE redde zijn ziel van de dood om voor Gods aangezicht te wandelen.
Van Dijk voelde zich gedrongen weer te gaan pre­ken. Door kerkelijk Nederland ging al spoedig de mare dat een vrij­zinnige do­minee tot be­ke­ring was gekomen. Van Dijk kreeg een beroep uit Monster. Het streng recht­zin­nige Mon­ster lag niet ver van 's Grqavenzande. ‘Weten jullie wel wie jullie be­roe­pen?’, vroeg Van Dijk. Hij wees erop dat hij met een gescheiden vrouw was getrouwd. Een scheiding waar­aan zijn vrouw overigens geen enkele schuld had.
In die tijd was echtscheiding echter nog iets zeer uitzonderlijks. Het feit dat iemand met een gescheiden vrouw was getrouwd, was voor een gemeente vaak al een reden iemand niet tot ambtsdrager te verkiezen. Eén van de ou­der­lin­gen ant­woord­de: ‘De HEERE heeft u aanvaard. Zou­den wij het dan niet doen?!’
 
Teleurstelling
Van Dijk heeft als rechtzinnig predikant meerdere gemeenten gediend. Enige tijd bewoog hij zich aan de uiterste rechterkant van de gereformeerde gezindte. Later werd dat anders. Te­leur­stel­lin­gen met mensen speelden daarin een rol. Van Dijk zei eens: ‘De mensen van vroeger en de leer van nu.’ Menige vrijzinnige stelde in integriteit rechtzinnigen beschaamd.
Van Dijk had ook moeite met het groepsdenken dat helaas grote delen van de gereformeerde gezindte zo­zeer kenmerkt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Van Dijk niet altijd even tactvol was. Hij was een gemoedsmens en ook een impulsief mens. Dan moet echter ook worden gezegd dat hij een hekel had aan heilige huisjes en die - ongeacht wat voor hem de prijs persoonlijk was - om­ver schopte.
Zo ging Van Dijk eens voor in een hervormd-gereformeerde evangelisatie. Deze evan­gelisatie maakte gebruik van het kerkgebouw van de confessioneel georiënteerde hervormde gemeente ter plaatse. ’s Morgens volgden de diensten elkaar snel op. Terwijl de confessionelen het kerk­­ge­bouw verlieten, stonden de gereformeerde bonders al buiten de kerk te wachten.
Van Dijk is toen de preek als volgt begonnen: ‘’t Scheepke onder Jezus hoede met de kruisvlag hoog in top, neemt als arke van verlossing alle vrome bonders op.’ Dat was, zo zei hij zijn hoorders, het geloof wat hij voordat de dienst begon, bij hen had gezien. Hij had zich zeer gestoord aan de on­vriendelijke en afstandelijke houding naar anderen.
Vervolgens legde Van Dijk in zijn preek uit dat in de arke van verlossing alleen plaats is voor verloren zondaren. Zondaren die nog wel kunnen begrijpen dat God aan anderen genade schonk, maar niet kunnen be­grij­pen dat Hij dat aan hen deed. Ik hoorde dit verhaal vele jaren geleden. Ik ben mijn zegsman, die zelf bij deze dienst aanwezig was, vergeten te vragen of Van Dijk daarna nog in deze groep mocht voor­gaan.
In zekere zin schoof Van Dijk op. In de meeste gemeenten meer ter rechterzijde in de Her­vormde Kerk werd hij niet meer gevraagd. Anders lag dat voor de Alledagkerk in Am­sterdam. Hij was één van de predikanten die daar met grote regelmaat voorging. Van Dijk, die nooit erg van hokjes en vakjes had gehouden, ging in allerlei verbanden en samenkomsten voor. Zo sprak hij eens op een bijeenkomst waarin heel wat mensen van het Leger des heils aanwezig waren.
Een graag gezongen lied is deze kringen is: ‘Ik zie een poort wijd open staan, waar­door het licht komt stromen, van ’t kruis waar ’k vrij naar toe mag gaan.’ Van Dijk haal­de dit lied aan en stelde zijn hoorders toen de opmerkelijke vraag of zij de poort waarover het ging ook dicht hadden zien staan en hadden geleerd dat wij die met geen mogelijkheid open kun­nen krijgen. ‘Alleen als wij de poort dicht hebben zien staan, kan de deur in ons persoonlijk leven werkelijk open zijn gegaan,’ zo zei Van Dijk.
Al kon en moest je bij Van Dijk van een verschuiving spreken, hij zocht geen mensen te behagen. Dat was één van de constante factoren en nog belangrijker, dat genade alleen genade kan zijn als het voor ons persoonlijk een wonder is. Van Dijk bleef zich ook verbonden voelen aan kinderen van God uit de rechterflank van de gereformeerde gezindte die laag dachten van zich­zelf en het voor zich­zelf heel nauw namen.
Die verbondenheid is er altijd gebleven. Ik heb de indruk dat hij de laatste tientallen jaren van zijn leven contacten met hen heeft gemist. Mij is wel opgevallen dat meerdere hervormde gezel-schapsmensen die - als je met etiketten wilt plakken - rechts van de Gereformeerde Bond stonden, met respect over hem bleven spre­ken, ook al konden ze hem niet in alles volgen.
Diepe verbondenheid bleef Van Dijk ook in theologisch opzicht voelen met ds. J.P. Paauwe, die hij in de tijd dat hij in Gameren stond meer dan eens persoonlijk had bezocht. In die tijd ging hij ook samen met gemeenteleden uit Gameren naar doordeweekse diensten van Paauwe in Utrecht.
Geen theo­loog, zo heeft Van Dijk imeer dan eens gezegd, had hem zo beïnvloed als Paauwe, ook al deelde hij diens kerkelijke zienswijze dat er geen geopenbaarde kerk van Chris­tus in Nederland was, hele­maal niet. Wat hem in Paauwe aantrok, was diens vaste over­tuiging: ‘Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet’ (1 Joh. 5:12). Dat is iets wat mij aan Van Dijk verbindt.
Zelf was ik al ge­stem­peld door de theologie van de pu­riteinen en Kohl­brugge, voordat ik in aanraking kwam met de geschriften van Paauwe. Be­hal­ve dat ik zijn kerkelijke visie niet bijval, mis ik bij Paauwe een pastorale benadering van hen die zwak zijn in het geloof. Maar met Van Dijk ben ik van overtuiging, dat Paauwe hel­der­­der dan menig ander prediker in de gereformeerde gezindte heeft verkondigd, dat een mens alleen door het geloof wordt gerechtvaardigd en vrede heeft bij God.


zaterdag 24 augustus 2013

Mijn herinneringen aan ds. Jac. van Dijk 1

Van de kerkgeschiedenis kunnen we leren. Dat geldt ook als het gaat om de levensloop van hen die ons voorgegaan zijn in het geloof. In een biografie kan op een ongezonde wijze de gelovige in het middelpunt staan. Er is echter ook een andere kant. Een goede biografie laat ons zien dat het evangelie van Gods genade realiteit. Ze toont hoe het Woord van God werkelijk wordt in de harten en levens van mensen. Dan wordt trouwens ook duidelijk dat de allerheiligsten nog maar een klein beginsel van de nieuwe gehoorzaamheid hebben. Daarom kan alleen God alle eer krijgen. Ik hoop dat zo de levensschets die ik van ds. Jac. van Dijk biedt tot zegen mag zijn.
 

Inleiding
Op 9 januari jl. was het honderd jaar geleden dat ds. Jac. van Dijk het levenslicht zag. Hij over­leed plotseling op 14 april 1984 en vond op de dodenakker ”Heiderust” te Velp zijn laatste aardse rustplaats. Hij had bij zijn leven beschikt dat zijn begrafenis in stilte zou plaatshebben. Dr. C. A. Tukker leidde in de aula van het Velpse bejaardencentrum ”Beu­ken­hof” de dienst en sprak naar aanleiding van Psalm 56:14: ‘Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden?’
Van Dijk had bij zijn leven aangegeven dat hij met deze woorden be­gra­ven wenste te worden. Zijn vriend Feike Asma, die ook bij zijn proefpreek in 1939 had ge­speeld, begeleidde daarbij de samenzang. Tijdens zijn leven was Jac. van Dijk in kerkelijke kring en ook daarbuiten een begrip. Hij was een zeer begaafd prediker die het evabngelie van Gods genade zeer eenvoudig kon uitleggen. Ouderen zullen zijn naam nog herinneren. Het is vooral met het oog op de jon­geren dat ik iets over hem wil vertellen.
 

Meester van Wijk en ds. Van Dijk
Zelf hoorde ik voor het eerst van ds. Jac. van Dijk op de lagere school in Kinderdijk uit de mond van meester Van Wijk, het hoofd van de school (directeur zeggen we tegenwoordig). We zouden als leden van de familie De Vries hem later oom Joost noemen. Meester Van Wijk had in Ga­meren bij ds. Jac. van Dijk catechi­satie gevolgd. Meer dan eens viel zijn naam. Bij­voor­beeld bij de uitleg van een antwoord uit de Heidelbergse Catechismus.
Meester Van Wijk (de vader van ds. A. van Wijk uit Herkin­gen) gaf dan meer dan eens door wat ds. Van Dijk daar­­over in een preek of cate­chi­sa­tieles had gezegd. soms schoten dan zijn ogen vol met tra­nen. Heel duidelijk was dat Van Dijk op hem een diepe indruk had gemaakt met diens pre­di­king van genade voor de grootste der zondaren. Genade die wij nodig hebben tot de laat­ste snik. In de tijd dat Van Dijk in Gameren stond, kwamen op bid- en dankdagen en tweede feest­dagen van heinde en ver men­sen naar de kerk. Thuislezers, paau­weaanen, oud­gere­for­meerden en niet te vergeten her­vorm­de gezelschapsmensen.
Niet alleen meester Van Wijk, maar ook diens vader, die jarenlang ouderling was geweest van de hervormde gemeente van Gameren, had aan Van Dijk een bijzondere band. Dat was trou­wens omgekeerd ook zo. Mevr. Van Dijk die de geestelijke omkeer (ik zal daar straks meer over vertellen) van haar man wel respecteerde, maar innerlijk niet kon volgen, heeft in een inter­­view in Terdege, dat een aantal jaren na het sterven van haar man met haar werd afge­no­men, gezegd dat Aaike (het Gamerse dialect voor Arie) van Wijk de oprechtste christen was die zij zich kon herinneren. ‘Deze bakker’, zo zei ze, ‘zou iemand nog niet voor een halve cent be­nadelen.’
Aaike van Wijk had heel lage gedachten van zichzelf. Hij voelde zich ver­bon­den aan Van Dijk, omdat die niet hoog opgaf van de bekeerde mens, maar wel van Chris­tus. Aaike van Wijk was bakker. Van hem werd ook wel gezegd dat als hij het brood dat hij ge­­bak­­ken had, uitventte, hij het Brood des levens ook nog eens gratis aanbood. Hij kon name­lijk niet zwijgen over Gods genade in Christus. De ver­bondenheid met Van Dijk bleef, ook toen Van Dijk zich meer naar de marge van de ge­re­formeerde gezindte bewoog. Aaike van Wijk bleef zeggen dat hij geen dominee zo duidelijk had horen verklaren wat ge­na­de is, ook in de in­ner­lijke beleving, als Van Dijk.
 

Wie was ds. Van Dijk?
Ds. Van Dijk groeide op in de vooroorlogse Gereformeerde Kerken, die toen nog een bol­werk van rechtzinnigheid waren. Al op de middelbare school bleek zijn grote godsdienstige be­­­langstelling. In zijn woonplaats Rotterdam woonde hij diensten bij van voorgangers uit al­ler­lei kerken en kringen. Hij ging theologie studeren in Utrecht. Inmiddels was hij over­ge­gaan naar de Hervormde Kerk. Hij groeide helemaal weg van de gereformeerde leer en werd ra­di­caal vrijzinnig. Zo vrijzinnig dat een lid van de toelatingscommissie hem zei, dat hij niet kon be­­grijpen dat voor iemand met zulke ideeën ruimte was in de Hervormde Kerk. Dat zegt wat. Immers in de Hervormde Kerk was sprake van allerlei wind van leer. Als vrijzinnig pre­di­kant heeft Van Dijk na een hulppredikerschap in Eindhoven, de gemeenten van Zalt­bom­mel en 's Gravenzande gediend.
Vanuit Zaltbommel moest hij eens een ringbeurt in Gameren vervullen. Hij probeerde zich aan te passen. Teruggrijpend op zijn gereformeerde opvatting hield hij een rechtzinnige preek. Gebke van Tuyl, die meer nog dan Aaike van Wijk in die jaren een stempel zette op de ker­ken­raad van de Hervormde gemeente van Gameren, vroeg hem na afloop van de dienst: do­mi­nee: ‘Gelufde de noe zelf wat ge geprekt het?’ Toen werd Van Dijk kwaad en hij liet dat mer­ken ook. Hij had zo zijn best gedaan en nog was het niet goed. Later zag hij het anders. Hier was een ouderling die nog dacht aan de ziel van een vrijzinnige predikant. Het is één van de re­­denen geweest dat toen hij jaren later een beroep kreeg naar Gameren, dit aan­nam.
Menige pre­dikant was bang voor Gebke van Tuyl. Als de prediking naar zijn mening te weinig bevin­de­lijk was, kon hij dat een predikant zeer ongezouten onder de neus wrijven. Echter in de dien­sten dat Van Dijk voorging, is er nooit een onvertogen woord in de consistorie gevallen. Van Tuyl voelde zich verbonden aan Van Dijk die het vrome vlees niet spaarde, maar die wel treurigen troostte vanuit de volheid van Christus.