Posts tonen met het label John Gresham Machen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label John Gresham Machen. Alle posts tonen

woensdag 12 oktober 2016

De blijvende betekenis van J. Gresham Machen

J. Gresham Machen (1881-1937) behoort tot de Amerikaanse belangrijkste theologen van de eerste decennia van de twintigste eeuw. In zijn boek Christianity and Liberalism 1923 zette hij uiteen dat het liberale christendom en het klassieke christelijke geloof wezenlijk van elkaar verschillen. Voor het liberalisme is het geloof een subjectief gevoel dat de historische feiten van het christelijke geloof niet nodig heeft. De boodschap van het klassieke christelijke geloof is juist onlosmakelijk met deze feiten verbonden.
Machen groeide op in een toegewijd presby­te­riaans aristo­cra­tisch gezin. Zowel liefde tot de Bijbel als het onfeilbare Woord van God als een wetenschappelijke instelling en brede culturele belang-stelling behoorden bij de erfe­­­nis die hij van huis uit had meege-kregen. 
Tijdens een studieverblijf in Duitsland maakte Machen in­ten­sief kennis met de liberale theologie. Hij kwam in een diepe intellectuele en gees­­telijke crisis­ervaring. Temeer omdat de liberale theologen met wie hij kennis maakte, ethisch hoog­staande personen waren.
Machen bleef bij het geloof bewaard. Zijn overtuiging was dat alleen het klassieke christelijke geloof echt recht deed aan de rele-vante feiten. In 1906 aanvaardde Machen de post van uni­ver­sitair docent aan Princeton Theological Seminary. Zijn leeropdracht was het Nieuwe Tes­ta­ment.
In deze periode worstelde hij nog altijd met een aantal vragen. Daarom wilde hij aan­van­kelijk ook niet toegelaten worden tot het ambt van pre­dikant. Toen hij intellectueel met zichzelf in het reine was gekomen, liet hij zich pas in het ambt bevestigen. Dat laat zien hoe hoog hij de verplichting nam om in de leer niet af te wijken van de Geloofsbelijdenis van West­­minster.
Machen is in Amerika vooral bekend gebleven als apologeet en bestrijder van het liberalisme.
Hii was en bleef echter ook nieuwtestamenticus. Al weer enige jaren geleden vroeg de Ameri­kaanse baptist Terry A. Chrisope daarvoor aandacht in een studie met de titel Toward a Sure Faith: J. Gresham Machen and the Dilemma of Biblical Criticism, 1881-1915 (Christian Focus Publications, Fearn, Ross-shire 2000).
Meer en meer raakte Machen juist door inten­sieve studie van het Nieuwe Testament in haar historische context van de waarheid en be­trouw­baarheid van het nieuwtestamentisch getuigenis overtuigd. Het werd hem steeds dui­de­lijker dat het historisme dat van geen natuur­wonderen wil weten, zich afsluit voor wezen­lijke echt gebeur-de feiten. Dat betekent dat er wel een objectieve maar geen neu-trale academische houding mogelijk is.
De belangrijkste nieuw­­testamentische studies van Machen zijn The Virgin Birth of Christ and The Origin of Paul’s Religion. In The Virgin Birth of Christ  laat Machen niet alleen zien dat het getui-genis dat Jezus geboren is uit de maagd Maria van Palestijnse bodem is, maar ook dat het reeds aan het begin van de tweede eeuw algemeen aanvaard was binnen de christelijke kerk. Tegen­stem­men beriepen zich niet op een alternatieve historische traditie maar hadden filosofische en dogmatische bezwaren tegen de realiteit van de maagdelijke geboorte.
Bij de vraag naar de verhouding tussen Jezus en Paul is van essentieel belang of Jezus Zich God wist Die mens werd. Zo ja, dan heeft Paulus Jezus recht gedaan. Zo nee, dan is de bood­schap van Paulus in strijd met die van Jezus. Dat is voor de liberale theo-logie het geval, maar dat komt omdat zij het principieel voor onmogelijk houdt dat God werkelijk als mens op deze aarde ver-scheen. Om dat te ontkennen moet men echter ook stellen dat de evangeliën geen be­trouwbaar beeld van Jezus geven.
Machen raakte er door intensieve historische studie van over­tuigd dat dit juist wel het geval is. Alleen door de evangeliën als histo-rische documenten vol­strekt serieus te nemen, krijgen we de moge-lijkheid een juiste zicht op de persoon van Jezus te ontvangen. Vanwege de combinatie van grote exegetische bekwaamheid en eerbie­dige aanvaarding van het gezag van de Schrift is Machen nog altijd van betekenis.

Terry A. Chrisope, Toward a Sure Faith: J. Gresham Machen and the Dilemma of Biblical Criticism, 1881-1915, Christian Focus Publications, Fearn, Ross-shire 2000; ISBN 1-857-92-439-8; pb. 240 pp., prijs £11,99.

zaterdag 18 april 2015

Kan de huidige cultuur met het Evangelie worden bereikt?

Is de huidige cultuur (on)bereikbaar voor het Evangelie? Is de kerk met haar eigen cultuur een belem­mering voor de Heilige Geest om de vertaalslag van het Evangelie in de cultuur te ma-ken? Werkt de Geest misschien buiten de kerk om?
Om met de deur in huis te vallen. Wij kunnen alleen anderen overtuigen als wij zelf overtuigd zijn. Overtuigd dat de Drie-enige God de God is van volkomen zaligheid. Dat er alleen maar toe-gang is tot God de Vader door de Zoon Die Zijn bloed op Golgotha heeft gestort. Dat wij alleen rechtvaardig voor God zijn op grond van wat Christus voor ons en in onze plaats heeft gedaan. Dat de liefde van God in Christus in ons hart wordt uit-gestort door de Heilige Geest.
Wat de kerk in het Westen nodig heeft, zijn geen nieuwe in-zichten, maar de kracht en tegen­woordigheid van de Heilige Geest opdat deze boodschap - verwoord in de algemene christe­lijke en gereformeerde belijdenisgeschriften beleden - door haar en door haar leden met kracht wordt geproclameerd.
Een kerk die vervuld is met de Heilige Geest of op zijn minst met de Heilige Geest vervuld wenst te worden, richt zich door de kracht van die Geest op Christus en Zijn kruis en niet op de Heilige Geest Zelf. Daarin sluit zij aan bij wat de Heilige Geest Zelf doet en wil, namelijk niet van Zichzelf spreken, maar het uit Christus nemen en het aan ons verkondigen.
Tussen de boodschap van het kruis van Christus, van de ver-zoening met God door Diens bloed en het huidige levensklimaat bestaat een geweldige kloof. Iemand die niet opgevoed is bij het klassiek christelijke geloof en een kerk betreedt waarin deze boodschap wordt ver­kondigd, treedt een andere wereld binnen.
Dat blijkt in allerlei opzichten. Ik denk aan het besef van Gods majesteit dat de dienst doortrekt en dat zover afstaat van het beeld van God dat de mens buiten de kerk God pleegt te hebben, als hij al Diens bestaan wil aanvaarden. Het feit dat de mens niet wordt opgeroepen tot ongeremde zelfontplooiing, maar tot veroot­moe­diging, tot het sterven en opstaan met Christus.
In de jaren dertig van de twintigste eeuw hield de Amerikaanse apologeet en nieuw­testamenticus John Gresham Machen een aantal radiotoespraken bedoeld om aan buiten­staanders de betekenis van het evangelie duidelijk te maken. Hij zei daarin onder andere: ‘Een nieuwe en krachtigere prediking van Gods wet is misschien wel datgene wat nu het meest nodig is. Mensen zouden weinig moeite hebben met het evangelie, als zij slechts de les van de wet hadden geleerd.’
De kloof tussen het eigentijdse levensklimaat en de klassiek christelijke boodschap komt niet in de laatste plaats in de taal en de woorden die binnen de kerk worden gebruikt tot uiting. Zelf­verloochening, verootmoediging zijn geen woorden die buiten de kerk veelvuldig worden gebruikt, ook niet als we op zoek gaan naar wellicht iets modernere equivalenten ervan. woor­den als zonde en zalig hebben buiten de kerk een geheel andere lading dan daarbinnen.
Een buitenstaander zal de taal van de kerk en van de Schrift moeten leren om de boodschap van de kerk en de Schrift te kun-nen verstaan. Dat is ook de bedoeling. Niet tot de kerk zich aanpast aan de wereld, maar dat mensen vanuit de wereld door wedergeboorte een levend lid worden van de heilige, algemene christelijke kerk.
Om alle misverstand te voorkomen. Ik voer geen pleidooi voor een archaïsch en ouderwets taalgebruik. De taal moet geen On-nodige hindernissen opwerpen. Wie echter de klassiek christelijke boodschap doorgeeft, merk ook ik in de taal de kloof tussen deze boodschap en het eigentijdse levensgevoel.
Kan de mens buiten de kerk worden bereikt? In ieder geval kan de boodschap van de Schrift en van het Evangelie voor hem duidelijk worden gemaakt. In een begrafenisdienst en zij het in wat mindere mate ook meer dan eens in een trouwdienst pleeg ik een wat eenvoudiger verwoordingniveau te hanteren dan in een gewone dienst.
Uiteindelijk is de moeilijkheid niet om de boodschap van het Evan-gelie zo over te brengen dat deze wordt begrepen. De eigenlijke moeilijkheid ligt in het ermee instemmen en aanvaarden ervan. Juist in het verzet tegen het Evangelie blijkt dat kernen van het Evangelie worden begrepen, maar de mens zich niet wenst te verootmoedigen.
Deze kloof moeten wij niet proberen te overbruggen. Deze kloof kan alleen God Zelf overbruggen. Zeker is dat een mens onrustig is totdat hij rust vindt in God. De onrust in het hart van een mens buiten Christus en buiten de kerk, kunnen we verbinden met de algemene werkingen van Gods Geest. Werkingen die binnen Gods voorzienig bestel kunnen overgaan in zaligmakende wer-kingen, namelijk wanneer men God leert kennen in Zijn algenoeg-zaamheid en heiligheid, zichzelf in zijn vloekwaardigheid en ver-lorenheid en Jezus Christus in Diens dierbaarheid.

vrijdag 27 februari 2015

Het karakter van de theologie van de theologen van Old Princeton

Tot 1929 hebben theologen verbonden aan Princeton Theological Seminary een belangrijk aan­­­deel gehad in de verdediging van het klassiek christelijke geloof in het algemeen en het ab­­solute gezag van de Schrift in het bijzonder. Dan moeten we denken aan man-nen als C. Hodge, B.B. Warfield en J. Gresham Machen.
Tot ver buiten presbyteriaanse kringen hebben zij betekenis gehad voor het christelijke geloof en de christelijke kerk in Amerika. In 1929 jaar werd de hogeschool gereor­ga­ni­seerd en ging zij theo-logisch een andere koers varen. Voor Machen was dat de reden Prince­ton te verlaten. Samen met anderen richtte hij Westminster Theo­­logical Seminary op. De leer­stoel apologetiek van dit laatst genoemde seminarie is jarenlang bekleed door C. Van Til.
Van Til viel de oude generatie van Princeton theologen bij in hun erkentenis dat de Schrift een ob­jec­tieve leerstellige inhoud heeft. In de lijn van Kuyper en Bavinck betwistte hij echter dat wij van objectieve en voor ieder toegankelijke bewijs­kracht voor het chris-telijk geloof kun­nen spre­ken. Naar zijn overtuiging deed de ouder gene­ratie van Princeton theologen geen recht aan de gevolgen van de zondeval voor de kenleer.
Het bezwaar van Van Til is door vele zo­ge­naamd postconser-vatieve theologen over­genomen. Aan de Princeton theologen wordt ratio­nalisme verweten. In onderscheid met Van Til zien we dat deze postconservatieve theo­lo­gen het absolute Schriftgezag plegen te rela­ti­ve­ren. Deze laatste ontwikkeling is wereldwijd waar­neembaar en niet in de laatste plaats in Nederland. De toe-nemende waardering voor een theo­loog als Karl Barth binnen de gere­for­meerde gezindte is niet los te zien van een ver­an­derde visie op de aard van de Schrift en haar gezag.
Is echter het verwijt van rationalisme aan de Princeton theologen terecht? Paul Kjoss Helseth, verbonden aan Northwestern College in St. Paul, Minnesota, heeft het een studie voor hen op­ge­­­nomen. Hij spreekt van een onorthodox voorstel, omdat het verwijt van rationalisme rich­ting de genoemde theologen inmiddels gemeen-goed is.
Terwijl Kuyper en Bavinck spraken over tweeërlei wetenschap, spraken Warfield en Machen over een wetenschappelijke ver­dedi­ging van het christelijke geloof. Zij waren er diep van overtuigd dat alleen het klassieke en in het bijzonder gereformeerde christen-dom recht doet aan alle Bijbelse en daarmee verbonden his­torische gegevens. Bij dat laatste moeten wij met name denken aan de heilsfeiten en wel in het bijzonder de opstanding van Jezus Christus.
Het feit dat er objectieve gegevens met ob­jec­tieve bewijskracht ten grondslag liggen aan het christelijke geloof, betekent echter voor man­nen als Warfield en Machen niet dat iedereen zomaar voor die bewijskracht zwicht. Dat laat­ste is het werk van de Heilige Geest. Het overtuigd worden van de bewijskracht voor het chris­­telijke geloof in niet alleen een intellectuele maar ook morele en religieuze zaak.
Wat Helseth met zijn studie wil laten zien is dat opkomen voor het objectieve gezag van de Schrift en van de mogelijkheid dit gezag te verdedigen, niet als een uiting van rationalisme mag worden gezien. Wie de Schrift niet als openbaring zelf ziet en haar een leerstellige in­houd ontzegt, kan ook de boodschap van verzoening en verlossing die in de Schrift betuigd wordt niet vasthouden.
In een postconservatief en postmodern klimaat wordt christelijk geloof voor­al een zaak van gevoel. Echter, de inhoud daarvan blijft onbestemd. Het onderscheid tus­sen ware en schijn­christenen vervaagt of wordt niet relevant geacht. Ongetwijfeld gaat geloof niet buiten gevoel om, maar dan gaat het wel om het gevoelen en ervaren van de waar­heid van verzoening met God door bloed van Christus als God Die mens werd.
Het ware geloven is zowel een zeker en gefundeerd weten dat alles wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard waar is als een vast vertrouwen. Het zekere weten is geen bewijs van over-schatting van de rede, maar van een onderwerping van de rede aan het gezag van de openbaring. Dat maakt de studie van Helseth ook binnen de Nederlandse context relevant.

Paul Kjoss Helseth, Right Reason” and the Princeton Mind: An Unorthodox Proposal, Presbyterian & Reformed Publishing Co, Phillipsburg, New Jersey 2010; ISBN 978-1-59638-143-8; pb. 257 pp.; prijs $21,99.