Posts tonen met het label John Newton. Alle posts tonen
Posts tonen met het label John Newton. Alle posts tonen

maandag 24 oktober 2016

De rechtvaardiging op grond van de toegerekende gerechtigheid van Christus. Luthers reformatorische ontdekking

De Amerikaanse lutheraan van Finse afkomst schreef in 1947 een studie over Luthers ont­dekking van het Evangelie. De oorspronke-lijke studie was in het Fins geschreven. In 2005 ver­zorgde Con-cordia Publishing House een Engelstalige uitgave. Breed gedocu-menteerd laat Saarnivaara dat de datering van de Turmerlebnis door Luther aan het einde van het jaar 1518 terecht is. 
In de vorige eeuw hebben meerdere Lutheronderzoekers de zienswijze verdedigd dat Luther zijn eigen worstelingen en doorbraak niet goed meer herinnerde en de Turm­erlebenis hoogstwaarschijnlijk in 1515 plaatsvond. Menigeen zal geneigd zijn deze onder­zoekers gelijk te geven. Immers als Luthers her-innering juist was zou de Turmerlebnis nog na de publicatie van de 95 stellingen en van de Heidelbergse Disputatie waarin Luther ingaat op het verschil van een theologie van de heer-lijkheid en die van het kruis, hebben plaats­gevonden.
Ongetwijfeld heeft Luther al vóór het einde van 1518 betuigd dat de zaligheid een zaak is van genade alleen en een mens alleen door het geloof gerechtvaardigd wordt. Waarschijnlijk moeten wij denken aan het najaar van 1512. Echter, het heldere onderscheid tussen de toegerekende gerechtigheid van Christus en de inner-lijke gerechtigheid of de vernieuwing door de Heilige Geest vinden we niet in zijn vroege geschriften. Dat inzicht wordt pas duidelijk in ge-schriften die vanaf 1519 het licht zien.
In zijn voorrede op band 1 van de uitgave van zijn Latijnse werken in 1545 heeft hij opgemerkt dat hij evenals Augustinus al lerend schreef en al schrijvend leerde. Reeds in een dedicatie aan Von Stauptiz in zijn in 1518 gepubliceerde werk Resolutiones dispu-tationum de indulgentium virtute stelt Luther dat hij had mogen merken de betekenis van het woord ‘bekering’ (Grieks: metanoia) beter was gaan verstaan.
Von Stauptiz heeft veel voor Luther betekend. Van hem leerde dat wij Gods gezindheid jegen slechts kennen door Christus. Door het onderwijs van Von Staupiz ontving Luther een nieuw verstaan van God en van Christus. Von Staupitz hielp hem ook om de leer van de verkiezing niet als een bron van aanvechting maar van troost te zien. Terecht onderstreept Saarnivaara dat Luthers bijbelse en reformatorische (ik gebruik hier dit woord in de kerkhistorische en niet in de sociologische betekenis) van de leer van de rechtvaar-diging niet samenvalt met zijn bekering en komen tot het per-soonlijk geloof in Christus.
Meerdere onderzoekers van Luther, onder wie in ons vaderland prof. dr. W. van ’t Spijker, hebben erop gewezen dat er al vanaf 1513 in zijn geschriften een reformatorische wending bij Luther zichtbaar wordt. Dat is lang voor de reformatorische doorbraak. Terwijl ook voorafgaande aan de refor­matorisch doorbrak Luther in een weg van worsteling en aanvech­ting gevorderd is, in het ver­staan van het Evangelie.
Aanvankelijk valt alle nadruk op wat God uit enkel genade in de mens werkt: ootmoed, liefde tot God (als antwoord op Zijn liefde geopenbaard in Christus). In zijn eerst uitleg van de Psalmen merken we wel reeds dat Luther troost in zijn aanvechting troost schept uit de aan­vech­tingen van Christus. Klassiek christelijk leest Luther namelijk de Psalmen allereerst op de lippen van de Zaligmaker.
In zijn uitleg van de brief aan de Romeinen waarmee Luther in 1515 begon, onderstreept Luther dat God de zondaar alleen rechtvaardigt als de zondaar God rechtvaardigt als waarachtig, wanneer Hij in Zijn Woord de zondaar veroordeelt. Meer dan Saarnivaara zou ik willen onderstrepen dat Luther dit inzicht altijd heeft vastgehouden, al leerde hij het ver­binden met de weten-schap dat de gerechtigheid van Christus geen innerlijke maar een toe­gerekende gerechtigheid is. 
In zijn eerste uitleg op de Psalmen verstaat Luther de recht­vaar­diging nog als een genezingsproces. De christen is in werkelijk nog ziek en toch genezen in het licht van de zekere belofte van de Heelmeester. Hij mag zeker zijn dat deze Heelmeester hem ge-neest. Hij is er immers reeds mee begonnen.
In de uitleg op de brief aan de Romeinen zijn aanwijzingen dat Luther had onderscheid tussen de toegerekende en innerlijke ge-rechtigheid begint te verstaan. Nadrukkelijk betuigt hij dat al onze eigen gerechtigheid moet worden weggeworpen en plaats moeten maken voor alles dat buiten ons in Christus is. 
Echter, nog altijd verstaat Luther hier de rechtvaardiging als de transformatie of vernieuwing van de mens zij het wel heel nadruk-kelijk op grond van het werk van Christus buiten ons. Van ’t Spijker heeft dan ook gelijk als hij stelt dat aan de Turmerlebenis een aantal eerder doorbraken of verdiepingen van inzicht in de bijbelse boodschap zijn voorafgegaan.
Saarnivaara onderstreept heel sterk de discontinuïteit tussen wat Luther voor en na de Turmerlebnis schreef Die discontinuïteit is er ongetwijfeld. Echter als hij van twee markeringspunten spreekt, en wel het komen tot persoonlijk geloof in de Heere Jezus Christus in 1512 en de Turmberlebnis in 1518, is dat dunkt mij toch een versimpeling. 
Feitelijk laat de weergave van Luthers ontwikkeling door Saar-nivaara zelf dit al zien. Beter is het om met Van ’t Spijker van een serie verdiepingen te spreken. Zeker is dat Luther vanaf 1519 in zijn geschriften heel duidelijk spreekt over gerechtigheid van Christus als een gerechtigheid buiten ons die ons wordt geschon-ken en op grond waarvan God ons volkomen vrijspreekt.
Dan is het goed daaraan toe te voegen dat Luther zich altijd een leerling is blijven voelen. In een briefje op de tafel in zijn kamer die zijn sterfkamer werd, vinden wij de woorden: ‘Wir sind Bettler’ (wij zijn bedelaars). Wie deze woorden in zijn context leest, bemerkt dat het niet alleen om het bedelen om genade gaat, maar ook om het bedelen om de Schrift beter te verstaan. Die twee vormen voor Luther een onlosmakelijk eenheid. 
Juist als wij weten de Schrift de stem is van de levende God, dan kunnen wij nooit zeggen dat wij wel kunnen stoppen met luisteren omdat wij alles hebben begrepen. Een christen blijft leerling en bedelaar en mag zo telkens nog weer dieper dan te voren gaan verstaan wat het betekent dat Christus ons is geschonken tot wijsheid, rechtvaardiging en verlossing.
Ik besluit met een citaat van John Newton uit een brief aan Mary Barham, de dochter van een van zijn vrienden. Deze brief is gedateerd 13 maart 1781. Het citaat geeft wel zeer goed aan wat ook Luther verstond onder het Evangelie van Gods genade en hoe wij de kracht ervan leren kennen.
Dan nu het citaat: ‘Ik ben blij te horen dat de Heere je verder en dieper in de heilsgeheimen van Zijn zaligheid leidt. Als een theorie kan het in een paar woorden worden uitgedrukt, maar het leven door het geloof van de Zoon van God als onze wijsheid, recht­vaardigheid en kracht als een zaak van bevinding, is iets wat we gewoonlijk bereiken met lang­zame stappen en dan nog op zijn best onvolkomen. We zijn altijd nog vatbaar voor ver­dere vorde-ringen en zijn vaak ver­plicht om opnieuw te leren wat we dachten al geleerd te hebben.’

Uuras Saarnivaara, Luther Discovers the Gospel: New Light upon Luther’s Way from Medieval Catholicism to Evangelical Faith, St. Louis 2005, hardcover, 146 pp., prijs $21,99 (ISBN 978-0-7586-1013-0)

W. van ’t Spijker, Luther. Belofte en ervaring, tweede herziene uitgave, Kampen zj, hardcover, 288 pp. (ISBN 90-435-0383-5).

vrijdag 26 augustus 2016

John Newton over wedergeboorte, inwonende zonde, rechtvaardiging en heiliging

De betekenis van John Newton
De anglicaanse predikant John Newton (1725-1806) heeft ook na zijn dood nog betekenis voor Gods Kerk. Allereerst door de ge-zangen die hij dichtte en vervolgens ook door de brieven die hij schreef. 
Newton schreef tijdens zijn leven een zeer groot aantal brieven. Velen ervan waren van meet af aan niet alleen voor de geadres-seerde, maar voor een breder publiek bedoeld. Het mooie van deze stijlvorm is dat je in kort bestek een aantal gedachten krijgt aangereikt.
Reeds bij zijn leven werden brieven van Newton in bundels gepu-bliceerd. Heel bekende zijn Cardiphonia (Stemmen van het hart) en Omicron. Deze bundels en trouwens ook andere werken van Newton zijn in het Nederlands vertaald. 
Dat was reeds bij Newtons leven het geval. De laatste jaren zijn een aantal van Newtons werken voor het eerst of opnieuw ver-taald. The Banner of Truth verzorgde in 2015 een nieuwe uitgave van al zijn werken in het Engels. (The Works of John Newton, vier delen; ISBN 978-1-84871-511-0; prijs £65.)
Zoals bijna altijd het geval is, bevat deze uitgave niet metterdaad alle werken van Newton. Meerdere brieven die hij schreef, komen er niet in voor. Dat geldt ook voor een aantal preek­schetsen. Dat neemt niet weg dat het werkelijk een prachtige uitgave is. 
Naast deze uitgave van al zijn werken gaf The Banner of Truth ook bundels met briefwisselingen van Newton uit. Zowel Letters of John Newton. With a Biographical Introduction by Andrew Bonar (ISBN 9780851519517; prijs £15,50) als Wise Counsel: John Newton's Letters to John Ryland, Jr. (ISBN 9781848710535; prijs £16,50) bevatten brieven die niet in de vierdelige uitgave van zijn werken voorkomen. 
Van Newton kunnen we het een en ander leren. Spurgeon schreef over Newtons brieven: ‘In weinig schrijvers zijn de christelijke leer, bevinding en praktijk op een gelukkigere wijze met elkaar verbonden dan in de auteur van deze brieven, en weinigen schrijven met meer eenvoud, godsvrucht en kracht.’

De briefwisseling tussen Newton en Dixon
Een van de correspondenten van Newton was dr. George Dixon, die ‘principal’ (hoofd) was St. Edmund Hall van de universiteit van Oxford. Dixon zocht geestelijke leiding in my­stieke schrij­vers zoals Thomas à Kempis en William Law die sterkt nadruk leggen op een heilig leven. 
Anglicaanse theologen in die lijn lagen, hadden feitelijk moeite met de gereformeerde genadeleer. Deze genadeleer wordt ook ver-woord in de Negenendertig Artikelen, de officiële geloofs­belij­denis van de Anglicaanse Kerk.
Duidelijk is dat er voor Dixon persoonlijke, geestelijke vra-gen onbeantwoord bleven. Hoe contact tussen hem en Newton is niet bekend. Uit de eerste brief die Newton hem schreef, krijgen wij de indruk dat Newton hem bij een van zijn reizen buiten Olney, de eerste parochie die hij diende heeft ontmoet. De afstand tussen Oxford en Olney is niet zo groot. Niet onmogelijk is dat zij daar elkaar leerden kennen.
Duidelijk is ook dat hij geen duidelijk zicht had op de leer van de rechtvaardiging door het geloof en die van de volharding van de heiliging. Hij kon kennelijk de geloofsvreugde en geloofszekerheid van Newton niet helemaal plaatsen. Hoe was die vreugde en zeker te verenigen met de realiteit van het feit dat een christen het beeld van Christus maar ten dele draagt.
In de jaren 1768 tot 1773 schreef Newton hem negen brieven. Toen werd de briefwisseling door Dixon afgebroken. Newton kreeg de indruk dat Dixon geen behoefte had het vriendschap-pelijk gesprek over onderlinge verschillen in het verstaan van de boodschap van de Schrift voort te zetten.
In 1776 ontving Newton weer een brief van Dixon. Hij was zich al af gaan vragen of Dixon nog wel leefde. Nog een vijftal brieven heeft hij aan Dixon geschreven. De laatste is van sep­tem­ber 1779. Uit deze brieven geef ik een aantal citaten door.

Uit de tweede brief
‘Dat wij door onze eigen werkzaamheden en inspanningen de kwalificaties ver­krijgen die ons in staat stellen op de juiste wijze te geloven, schijnt mij even onmogelijk als dat het cul­tiveren van een braamstruik tot de productie van vijgen kan leiden. Ik geloof dat de men­se­lijke natuur totaal verdorven is; blind als het gaat om het verstaan van geestelijke zaken en dood met betrekking tot geestelijke begeerten.
Hoewel de gemoeds­gesteldheden, genegen­heden en omstandig-heden een grote variëteit van ver­schijningen en uiterlijke ka-rakters laat zien, klopt voor ons allemaal dat het bedenken van het vlees vijandschap is tegen God, totdat wij met het geloof worden begiftigd. 
Ik geloof dat wanneer God genade schenkt aan een Adams­­kind, Hij begint met het verlichten van het verstand om iets te verstaan van de wijs­heid, genade en rechtvaardigheid geopenbaard aan engelen en mensen in de persoon van de ge­kruisigde Christus en hem zo het beginsel van het levende geloof meedeelt dat de wortel is van alle genadige gemoedsgesteldheden en de bron van alle daden die in geestelijke zin goed genoemd kunnen worden.
Ik geloof dat wij zowel vanwege onze innerlijke verdor­ven­heid als concrete overtredingen wij de vloek van de wet hebben verdiend. Daarvan kan alleen het ge­loof in Christus Die de verzoening voor de zonden teweeg heeft gebracht, ons vrij­maken. Op het moment dat wij waarlijk geloven, worden wij gerechtvaardigd en van alle ver­doe­menis ver­lost. Kort gezegd: Christus is alles en in allen in de zaligheid van een zondaar.
Wij hebben geen gerechtigheid in de ogen van God dan alleen in Zijn Naam. Geen kracht om tot eer van God te leven dan voor zover wij door geloof ingeplant zijn in Hem en ranken onze sap­pen trek­ken uit de ware Wijnstok. (...)
De gevoelens die mij ertoe dringen mij te dis­tan­tiëren van man­nen als Smith en Law (mystieke schrijvers; PdV), en vele andere respec­tabele namen, ge­ven mij vrijmoedigheid om zelfs een engel uit de hemel tegen te spreken, als ik zou horen dat hij een andere grond van waarachtige hoop naar voren brengt dan de Per­soon, de gehoor­zaam­heid, het lijden en de voorbede van de Zoon van God.Hem HHEM

Uit de derde brief
‘De punten waarom het echt gaat kunnen in een paar woorden worden samengevat. Een werke­lijke overtuiging van onze zonde en onwaardigheid hebben. Jezus kennen als de al­ge­noeg­zame Zaligmaker en dat er geen andere is. Hem voor ons plaatsen als Herder, Advocaat en Meester. Onze hoop op Hem alleen stellen. Leven voor Hem Die voor ons geleefd heeft en gestorven is. Met gebruikmaking van de daartoe door Hem ingestelde middelen wachten op de vertroostingen van de Heilige Geest. Wandelen in Zijn voetstappen en Zijn karakter gelijkvormig worden. Dage­lijks verlangen naar het einde van de strijd om Hem te zien zoals Hij is. (...)
Ik neem aan dat u de Belijdenissen (Confessiones) van Au-gustinus hebt gelezen. In dat boek wordt, naar ik denk, een leven-dige beschrijving gegeven van de werkingen van het hart en van de wegen waar­langs de Heere hem naar Zichzelf toetrok. Het geeft mij vergenoeging dat zijn erva­ringen zoveel op die van mij lijken en dat in een boek dat zo lange tijd geleden is geschreven. Maar (de verdorven menselijke PdV) natuur en genade zijn alle eeuwen door gelijk.’

Uit de vijfde brief
‘Wat een licht werpt het Evangelie van Christus op de wereld, wanneer onze ogen worden ge­opend het aan te nemen. Zonder het Evangelie zou alles onzeker en verward zijn, maar de kennis van de persoon, het bloed en de gerechtigheid van Christus en van de liefde dat Hij ons draagt, van de zorg die Hij over ons uitoefent en van de zegeningen die Hij voor ons heeft bereid, deze kennis geeft vrede en vastheid aan de ziel in het midden van alle veranderingen en van alle ver­war­ring.
En was het niet vanwege de overblijvende kracht van het ongeloof in onze harten die vecht tegen ons geloof en de kracht van de goddelijke waarheid poogt te tem­pe­ren, we zouden be­ginnen onze hemel te hebben, terwijl wij nog hier op aarde zijn. Wat heb­ben we het gebed nodig: ‘Heere vermeerder ons het geloof.’

Uit de zesde brief
Kennelijk heeft Dixon aan Newton geschreven dat hij nog zo weinig zich had op Gods genade en wist van buiten­gewone manifestaties van Gods aanwezigheid in zijn leven door de kracht van de Heilige Geest. Newton antwoordt dan:
‘Veelal is het zo dat God Zijn volk oefent door middel van aan­vechtingen en zware beproevingen. Het is namelijk noodzakelijk dat zij niet alleen leren wat de Heere voor hen doet, maar ook hoe weinig zij zonder Hem kunnen doen. 
Daarom leert Hij hen niet alles in een keer, maar in stappen zoals hij in staat zijn het te dragen. Ik kan zeggen dat ik evenals u voor een groot deel onbekend ben met buitengewone manifestaties van God in mijn ziel, Echter, als de Heere het ons heeft gegeven de noodzakelijkheid, de waar­de, de gepastheid en de wijsheid van de weg van zaligheid in het Evangelie.
Als Christus ons dierbaar is geworden en ons begeerlijk is en wij begeren alle dingen schade te achten om de uitnemendheid van de kennis van de kennis van de Heere Jezus – hoewel de wijze waaronder God dat ons leert, kan verschillen, het werk is gelijk – Dan hebben wij evenzeer de vrijheid om ons de troost van Zijn beloften toe te eigenen dan als wanneer een engel van de hemel wordt gezonden, zoals bij Daniël, die ons vertelt dat wij door God zeer bemind worden.’

Uit de tiende brief
In deze brief gaat Newton op de wedergeboorte en de strijd van een christen tegen de inwonende zonde. Hij maakt Dixon duidelijk dat de realiteit van deze strijd hem niet hindert te weten dat hij vrede met God heeft.
‘Mijn wezenlijke gevoelen met betrekking tot het goddelijke leven is dat het gefundeerd is op een nieuwe en bovennatuurlijke geboorte. Ik twijfel er niet aan dat wij het daarin met elkaar eens zijn. De mensheid is op een ellendige wijze verdeeld in sekten, partijen en gezindheden, maar in Gods ogen zijn er maar twee soorten mensen op aarde: de kinderen van het koninkrijk en de kinderen van de boze.
Het verschil  tussen hen (zij zijn slechts onfeilbaar alleen bij Hem bekend) is dat de eer­sten van boven geboren zijn en de anderen niet. Als iemand wedergeboren is, ook al is er sprake van misver-standen en vooroordelen waarvan in deze onvolkomen staat wel-licht niemand geheel vrij is, is hij een kind van God en erfgenaam van de heerlijkheid.
Aan de andere kant, ook al zijn die inzichten die iemand belijdt geheel in overeenstemming met de Schrift en behoort hij tot de zuiverste kerk en schijnt hij alle gaven en kennis te bezitten, de ijver van een martelaar en de kracht van een engel, als hij niet uit God geboren is, is hij met al zijn geweldige uitstraling, een klin-kend metaal of luidende schel.’ (...)
‘Ik begeer meer een deelgenoot met u te zijn in dat gevoel dat de Heere aan u heeft gegeven van de tekorten die u vindt in uw genadegaven, gesteld­heden en gemoed en van het gebrek aan gelijk­vor­migheid aan dat gevoelen dat in Christus was. Als u zich op dat punten reden hebt zich te verootmoedigen, dan heb ik het zeker nog meer.
Tegelijkertijd is mijn gebed dat God u ver­troos­ten mag met die gevoelens van de vrijheid en rijkdom van Zijn genade, die mij in staat stellen een vaste verwachting te hebben van Zijn genade, hoewel ik mij zelf veront­rei­nigd en vuil gevoel. Want wanneer het gaat om mijn staat en mijn aanneming door God, ben ik in een belangrijke mate geholpen door niet te oordelen naar wat Hij in mij heeft gedaan, maar veel meer wat Hij voor mij heeft gedaan.
Ik kan geen vrede vinden dan alleen door te rusten op Christus’ bloed, zijn gehoorzaamheid tot de dood, Zijn voorbede en volheid van gena­de en zo zeker zijn van de zalig­heid en ziende op Hem als mijn Hoofd, Borg en Advocaat alle tegenwerpingen van het geweten en van de satan beantwoorden met de argu­menten van apostel uit Rom. 8:33-34.
Zou ik in deze belangrijke zaak aarzelen, totdat ik in mijzelf niets strijdigs meer vind naar het beeld waarnaar ik dorst, zou ik wel mogen wachten tot door een rivier geen water meer loopt. Ik zou mijn leven doorbrengen in een staat van vertwijfeling en tenslotte bezet met vrees en schrik sterven, maar ik geloof dat ik reeds nu gerechtvaardigd ben door Zijn genade door de verlossing die in Jezus is. Dat de Heere u mag geleiden en troosten is mijn oprechte gebed.’


Uit de dertiende brief
Dixon heeft Newton kennelijk geschreven dat hij hem een strakke calvinist vond. Newton ant­woordde hem onder andere het vol-gende: ‘Ik weet zeker dat wij ons van nature allen in de staat van verdoemenis bevinden. Dat de Heilige Geest ons daarvan overtuigt. De eerste zaligmakende gave die wij van God ont-vangen is geloof. Dat stelt ons in staat op Christus te vertrouwen tot vrije vergeving (van zonden) en tot een onverdiende toelating tot het huisgezin van Gods kinderen.
Zij die dit dierbare geloof ontvangen, hebben daarmee (ipso facto) deel aan al Gods beloften die de genade en de heerlijkheid betref-fen. Ze zien van al het andere af en wijden zich aan de Zaligmaker. Hij ontvangt en aanvaardt hen, neemt hen in bezit en neemt op Zich voor hen te zorgen en hen in alles te voorzien, om het beginsel van de zonde in hun harten te doden, om het goede werk wat Hij in hen begon voort te zetten en hen volkomen zalig te maken.
De uiteindelijke reden waarom zij zalig zijn, is niet omdat zij ver-anderd zijn (die verandering, voor zover die plaats vindt, is eerder de zaligheid zelf [dan de oorzaak ervan]), maar enkel en alleen omdat Hij voor hen leefde en stierf. Hij betaalde de losprijs en bracht in hun plaats verzoening te weeg.
Dit is hun pleitgrond en hun houvast (hope) wanneer zij voor het eerst tot Hem komen (Joh. 3:14, 15) en ook wanneer zij hun aardse loopbaan hebben voltooid (2 Tim. 1:12 en tenslotte wanneer zij (op de jongste dag) voor (Gods) rechterstoel ver-schijnen (Rom.8:34).
Als u met een strakke calvinist iemand bedoelt die fanatiek, (be-krompen) dogmatisch, vitterig is en geneigd om anathema’s (ver-vloekingen) uit te spreken over allen die van hem verschillen, dan hoop ik dat ik zo iemand niet ben evenmin als ik een strakke papist ben.
Maar als het gaat om de leerstellingen die nu met de naam ‘calvi-nisme’ gestigmatiseerd worden, kan ik moeilijk de benaming ‘strak’ ontgaan, omdat ik hen geloof. Naar mij voorkomt, is er geen midden tussen hen aanvaarden of niet aanvaarden. Tussen het toeschrijven van de zaligheid aan de wil van de mens of aan de macht van God, tussen genade en werken (Rom. 11:6). Tussen gevonden worden in de gerechtigheid van Christus of in die van mijzelf (Filip 3:9).
Als de harde gevolgen die vaak de leer die calvinistisch genoemd wordt, worden verweten, er werkelijk toe zouden behoren, zou ik veel te verantwoorden hebben als ik die leer zelf had uitgedacht of op gezag van Calvijn aangenomen. Maar nu vind ik die in Schrift. Vreugdevol omhels ik die en laat het aan de Heere over Zijn eigen waarheid en wegen te verdedigen van alle aantijgingen die er tegen in worden gebracht.’


Uit veertiende brief
Ik zie dat God in Hem (Jezus Christus) Zijn welbehagen heeft en om Zijnentwil goddelozen om niet rechtvaardigt. Dit (geloofs)-gezicht redt mij van schuld en vrees, neemt de obstakels weg die die zich op mijn weg bevonden, geeft mij vrijmoedigheid om tot de troon van genade te naderen om de werkingen van Gods Geest tot onderwerping van mijn zonden en om mij aan mijn Zaligmaker gelijkvormig te maken. Maar dat neemt niet weg dat mijn hoop gebouwd is niet op wat ik in mijzelf voel, maar op wat Hij voelde voor mij. Niet op wat ik ooit voor Hem kan doen, maar op wat door Hem in mijn plaats is gedaan.
Het is, naar mij voorkomt, de wijsheid van God zo’n weg te gaan in het betonen van Zijn genade aan zondaren die de wereld, het heelal, de engelen en de mensen ervan overtuigt zowel van zijn onveranderlijke toorn tegen de zonde als van het feit dat Hij vasthoudt aan de eisen van Zijn waarheid en heiligheid. Dit werd bewerkstelligd in het verbrijzelen van Zijn eigen Zoon. Hij vervulde Hem met angsten en gaf Hem over in de dood en legde de vloek van de wet op Hem, toen hij verscheen als Borg voor zondaren .
Naar het mij voorkomt vallen daarom de zegeningen van recht-vaardiging en heiliging (in de tijd) samen en kunnen zij in de persoon van de zondaar die geloof nooit worden geschieden, hoe ver­schil­lend en onderscheiden deze twee zaken ook in zichzelf zijn. De een (namelijk de rechtvaardiging), is zoals het leven zelf, in een ogenblik meteen volkomen en vindt plaats op het moment dat de ziel uit God geboren wordt. De ander (namelijk de hei-liging) is zoals de effecten van leven, groei en sterkte, onvol-komen en ten dele.
Het kind dat vandaag geboren is, hoewel zwak en zeer ver-schillend van wat het zal zijn als zijn verstand, wil en gevoelens (faculties) zich openen en zijn gestalte opwast, is even waarlijk en even zeer levend als een erfgenaam van een landgoed of koninkrijk. Het heeft nu reeds hetzelfde recht, als wanneer het volwassen is, omdat het recht niet gebaseerd is op vermogens of gestalte, maar op zijn geboorte en ouders. De zwakste gelovige is uit God geboren en daarom een erfgenaam van de heerlijkheid. De sterkste en verder gevorderde gelovige kan nooit meer worden.’

dinsdag 2 augustus 2016

De heiliging

Hoe kan in prediking en de opvoeding de heiliging op praktische wijze aan de orde worden stellen zonder moralistisch te worden? Bij het beantwoorden van deze vragen kan de kerk­geschiedenis ons helpen maar de Schrift is voor ons de enige norm van ons geloof. 
We beginnen bij het eerste: mensen belijden rechtvaardig voor God te zijn maar hun leven is niet vernieuwd. Rechtvaardiging en heiliging moeten wij onderscheiden. Wij kunnen niet voor God bestaan met iets in ons of iets door ons verricht. Slechts de buiten ons liggende gerechtigheid van Christus is de grond van vrij-spraak in Gods gericht.
Zijn er Schriftgedeelten die ons kunnen helpen bij de omgang met mensen die belijden door het geloof rechtvaardig te zijn zonder dat hun leven vernieuwd is? Die zijn er zonder meer. In het Nieuwe Testament is zelfs een gehele brief aan deze thematiek gewijd, namelijk de brief van Jakobus. Deze brief kan onder andere als een soort commentaar op de Bergrede worden gelezen.
Wat leert ons deze brief? Wel dat niet iedereen die zegt Heere, Heere het koninkrijk der hemelen binnengaat, maar die daar doet de wil van de Vader die in de hemel is. De belijdenis dat Jezus Heere is behoort tot de diepste kern van het christelijk geloof. Wanneer we met de mond belijden dat Jezus Heere is en met het hart geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt dan zullen wij zalig worden. De belijdenis van de lippen heeft alleen waarde als zij voortkomt uit het geloof van het hart.
Wie werkelijk gelooft dat God hem of haar als goddeloze heeft gerechtvaardigd, wordt ijverig in goede werken. In de goede werken blijkt de waarachtigheid van het rechtvaardigend geloof. Een geloof zonder werken is een dood lichaam. Het is een lijk dat tot ontbinding overgaat. Aan iedereen die belijdt door geloof rechtvaardig voor God te zijn, mag en moet gevraagd worden: Toon mij uw geloof uit uw werken.
Een ware gelovige heeft een gerechtigheid overvloediger dan farizeeërs en schriftgeleerden en dat niet alleen omdat hij bekleed is met de buiten hem liggende gerechtigheid van Christus, maar ook omdat hij door de Heilige Geest is vernieuwd en nog dagelijks vernieuwd wordt. Hier spreken wij van heiliging of van innerlijke gerechtigheid.
De gerechtigheid van een ware gelovige is meer dan de ge-rechtigheid van farizeeërs en schriftgeleerden en dat niet omdat hij het met de wet minder nauw neemt, maar omdat voor hem leven met God meer is dan het volbrengen van een aantal geboden en verboden. Leven met God is voor hem allereerst arm zijn van Geest, treuren over de zonden, hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, rein van hart zijn enz.
Het is niet zo dat heiliging niet met vormen heeft te maken. Het verschil tussen waarachtige heiliging en wetticisme is dat bij de waarachtige heiliging de vormen gevuld zijn door de Heilige Geest met de liefde van Christus. Paulus schreef: ‘De liefde van Christus dringt ons.’
Naast de Bergrede en de brief van Jakobus noem ik Romeinen 6 als een centraal schriftgedeelte als het gaat om het feit dat het rechtvaardigend geloof nooit zonder de vernieuwing van het leven is.
De Schrift leert ons dat wie gelooft zal hebben en gedoopt zal zijn, zalig zal worden. De doop is een doop in de dood van Christus. Dat betekent ook dat de oude mens met Christus is gekruisigd. Een ware gelovige is niet meer in de zonde, maar in Christus. Hij is één plant met Christus geworden niet alleen in Zijn dood maar ook in Zijn opstanding.
‘Houdt het dan daarvoor,’ zo schreef Paulus, ‘dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus onze Heere.’ Dat wil zeggen weet dat niet langer de zonde, maar Christus uw Meester is. Als we van Christus zijn, als Hij ons heeft vrijgekocht, begeren we Hem te gehoorzamen. Als we God echt als Vader kennen, begeren we Zijn beeld te dragen, dan gedragen wij ons als Zijn kind.
Heel eerlijk moeten wij toch met mensen over deze dingen spreken en hen de spiegel van het Woord voorhouden. Dat Woord spreekt ons van twee wegen: de brede en de smalle. Op de brede weg lopen ook belijders van Christus. Denk aan de gelijkenis van de dwaze en de wijze bouwer en die van de wijze en de dwaze maagden.
Luther schreef in de uitleg van de brief aan de Galaten dat hoog-moedigen Christus als voorbeeld moet worden voorgehouden en de verslagenen van geest Christus als Zaligmaker. Een waarachtig verstaan van de leer van de rechtvaardiging is onbestaanbaar zonder zicht op Gods wet en Gods heiligheid. De leer van de recht-vaardiging is een troostleer voor hen die een aangevochten geweten heeft.
Er is geen waar en rechtvaardigend geloof zonder een aange-vochten geweten. Die aanvechtingen komen juist voort uit de wetenschap dat de wet ons veroordeelt. Als is de wet niet in staat ons zalig te maken en te rechtvaardigen, daarom is zij niet over-bodig. 
De wet dient om te veroordelen en zo uit te drijven tot Christus. Dat is heel kernachtig verwoord  in zowel zondag 2 als zondag 44 van de Heidelbergse Catechismus. Uit de laatste zondag blijkt dat dit ook voor een gelovige nodig blijft.
Wat is nodig om mensen tot een heilig leven te bewegen? Dan moet juist Christus en de noodzaak van geloof worden gepredikt. Maakt de boom goed en zijn vrucht goed. Er kan geen heilig leven zijn zonder verzoening met God door geloof in Christus. De wet is wel de norm om heilig te leven, maar geeft niet de kracht om het te doen. Die kracht geeft slechts de liefde van Christus uitgestort in het hart door de Heilige Geest.
De schrijver van de brief aan de Hebreeën die zijn lezers aanspoort tot volharding wijst gedurig op Jezus Die zit aan Gods rechterhand. Degenen die heilig begeren te leven, moet gewezen worden dat Christus niet minder tot heiliging dan tot recht-vaardiging is gegeven. De wortel van de heiliging is gemeenschap met God door Christus.
Ware heiliging bestaat in het dragen van het beeld van Christus. Het voornaamste stuk van dankbaarheid en heiliging is het gebed. Het gebed om meer kennis van God en van Christus en dat door de Heilige Geest.
Dan kom je vanzelf bij praktische adviezen op het gebied van heiliging. Dan sluit ik me graag nauw aan bij Watson. Onderzoek van het Woord van God. Geloof in Christus’ bloed. Vraag naar Gods Geest. Ga om met heilige personen. Beoefen het gebed. Als het gaat om de praktische heiliging kunnen we veel leren van de apostolische vermaningen.
Uit de eerste brief van Petrus weten we hoe een gelovige vrouw haar ongelovige man moet zoeken te winnen. In de brief aan de gemeente van Efeze geeft de apostel Paulus aanwijzingen voor de omgang tussen man en vrouw, ouders en kinderen, knechten en heren. 
Als het gaat om vormen en dan met betrekking tot het gezin: Laat in een gezin de bijbel worden gelezen en besproken. Laten de psalmen worden gezongen inzonderheid op de dag des Heeren. Laat kinderen worden gestimuleerd tot het lezen van de Bijbel en van goede boeken. Laat matigheid, rechtvaardigheid en godzalig-heid een gezin stempelen.
Er is geen waar geloof zonder vernieuwing van het leven. De ware heiliging draagt geen wettisch maar evangelisch karakter. Het gaat in de heiliging om het bewandelen van de smalle weg tussen zorgeloosheid en eigengerechtigheid en wetticisme.
In het leven der heiliging leren wij hoezeer wij tekort schieten. Al is een christen in Christus en niet meer in de zonde, de zonde is nog wel in de christen. Dat geeft smart en een gedurige strijd. Over die strijd spreekt Paulus in Romeinen 7. Deze strijd duurt voort tot aan onze dood. 
Heel mooi heeft Newton dat in gezang verwoord. Ik geef eerst de originele Engelse versie en dan de Nederlandse herdichting.
I asked the Lord that I might grow
In faith, and love, and every grace;
Might more of his salvation know,
And seek more earnestly his face.

’Twas he who taught me thus to pray,
And he, I trust, has answered prayer;
But it has been in such a way
As almost drove me to despair.

I hoped that in some favoured hour,
At once he’d answer my request;
And, by his love’s constraining power,
Subdue my sins, and give me rest.

Instead of this, he made me feel
The hidden evils of my heart,
And let the angry powers of hell
Assault my soul in every part.

Yea, more, with his own hand he seemed
Intent to aggravate my woe;
Crossed all the fair designs I schemed,
Blasted my gourds, and laid me low.

“Lord, why is this?” I trembling cried;
“Wilt thou pursue thy worm to death?”
“’Tis in this way,” the Lord replied,
“I answer prayer for grace and faith.

“These inward trials I employ,
From self and pride to set thee free;
And break thy schemes of earthly joy,
That thou mayst seek thy all in me.”

Ik vroeg God om meer toegewijd
te mogen leven naar Zijn wet;
ik wilde liefde, zuiverheid,
trouw, heilig vuur in het gebed.

Straks komt, dacht ik, de goede dag
dat Zijn genade triomfeert.
Dan krijgt het vlees de laatste slag
en is de oude mens bekeerd.

Maar Hij heeft nader mij onthuld
hoezeer mijn hart verdorven is;
want meer dan ooit werd ik vervuld
met zonde, twijfel, duisternis.

Het leek of God met eigen hand
mij tegenwerkte; botweg schoof
Hij mijn verlangens aan de kant.
Ik viel verstikt in ongeloof.

‘God,’ riep ik: ‘Dat U dit kunt doen.
U duwt mij van het smalle pad!’
‘Wat klaag je?’ was Zijn antwoord toen”
‘Ik geef alleen waarom je bad.’

‘Strijd is en zegen en geen straf;
ellendekennis maakt je vrij;
het breekt je zelfvertrouwen af
zodat je leven leert uit Mij.’
Newton beschouwde zijn eigen bekering als uitzonderlijk (My case has been extraodinary). Slechts zeer weinigen worden immers uit zo’n grote diepte waarin hij was wegzonken, opge-haald. Zij bij wie dit wel geschiedt, plegen zeer diepe over-tuigingen van zonden te hebben.
Newton moest echter betuigen dat hij aanvankelijk wel een zeker besef had van de ernst van zijn zonden, maar erg onkundig was ten aanzien van aangeboren zondige aard. Toename in heiliging staat nooit los van toename in zelfkennis. Zelfkennis die ons meer afhankelijk maakt van Christus. 
De hoogste vorm van volkomenheid in deze bedeling is de meest innige klacht over eigen onvolkomenheid. Vanuit de onvolkomen-heid van de praktische heiliging worden we teruggeleid naar de rechtvaardiging.

maandag 5 oktober 2015

De betekenis van doordeweekse Bijbellezingen

Al in mijn eerste gemeente ben ik begonnen met het houden ervan hetzij in de vorm van een doordeweekse kerkdienst hetzij in de vorm van een Bijbelavond. Dat laatste komt dan neer op een preek waarover vervolgens vragen kunnen worden gesteld. Je zou kun-nen zeggen een preek gecombineerd met een pree-bespreking. Mijn uitgangspunt is daarbij dat afgezien van de zomermaanden er elke twee weken een samenkomst behoort te zijn voor de gehele gemeente. Op dat laatste wil ik allereerst ingaan.
Ik ben er diep van overtuigd dat het voor het geestelijk welzijn van de gemeente van groot belang is ook doordeweeks rondom het Woord bijeen te komen. De eerste christenen deden het zelfs dagelijks. Met Spurgeon zeg ik dat het onbestaanbaar is dat een levende christen genoeg zou hebben aan de zondagse samen-komsten van de gemeente, al vormen die ongetwijfeld het hoogte-punt van het gemeenteleven vanwege het bijzondere karakter van de eerste dag van de week als de dag des Heeren. Een christen kenmerkt zich door honger naar het Woord.
Ongetwijfeld kan men op allerlei wijze samen met anderen het Woord bestuderen, maar niets gaat uit boven een samenkomst voor de gehele gemeente. Daar komt het meest tot uiting tot het Woord er is voor mensen van welke achtergrond en welke leeftijd dan ook. In een kerkdienst is het God Die door middel van één van Zijn knechten tot de gemeente spreekt. De gemeente participeert door te luisteren naar de stem van de levende God.
Als er zo geluisterd mag worden is de kerkdienst echt een feest. Midden in de week worden we even uitgetild boven alle beslom-meringen. Als dat het mogelijk is, is het een goede zaak om met een aantal anderen na afloop van de dienst bij elkaar te komen om met elkaar te spreken over wat gehoord werd. Dan wordt de kerkdienst vervolgt door een gezelschap of hoe men  het ook noemen wil.
Op de dag des Heeren moet iedereen zoveel mogelijk naar de kerkelijke gemeente gaan waartoe hij behoort. Dat geldt ook als er doordeweeks in eigen gemeente een dienst wordt belegd. Nu pleegt dat in de meeste gemeenten niet elke week te zijn. Ik acht het een goede zaak als men dan elders kerkt. Wat mij betreft behoeft er dan ook niet naar kerkmuren gekeken te worden. Het gaat om de boodschap die gebracht wordt. Waar de boodschap van vrije genade, van verzoening door Christus’ bloed en weder-geboorte door Gods Geest wordt gebracht, is Gods kerk.
Het is een goede zaak als wij in onze gebroken kerkelijke situatie concreet leren betrachten: ‘Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die Gods Naam ootmoedig vrezen.’ Ik denk aan de woorden William Cowper over Olney in de achttiende eeuw. Hij schreef aan een vriend dat in Olney de anglicanen er geen last van hadden dat de kerkgebouwen van de afgescheidenen geen toren hadden en de afgescheidenen omgekeerd er geen moeite mee hadden dat het anglicaanse kerkgebouw er wel een had. Over en weer werden in Olney de doordeweekse diensten bezocht.
Nu over het aspect van Bijbellezing dat aan menige doordeweekse kerkdienst is verbonden. In elke dienst is één van de bedoelingen dat de gemeente het Woord van God beter leert verstaan en dat opdat God verheerlijkt wordt in het leven van de leden van de gemeente. ‘Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot  wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid  is; opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust.’ (2 Timotheüs  3:16-17).
Juist een doordeweekse kerkdienst leent zich er bijzonder voor om extra aandacht aan de uitleg van de Schrift te geven. De aandacht pleegt vaak groter te zijn dan op de dag des Heeren. Degenen die komen zijn, plegen echt bereid te zijn om te luisteren. Opdat mensen meer zicht krijgen op de inhoud van de Bijbel, is  het goed een geheel Bijbelboek of een deel van een Bijbelboek te behan-delen. Zo wordt in de prediking de structuur van een Bijbel-hoofdstuk en de daaraan verbonden voortgang van de gedachte-ontwikkeling duidelijk.
Ik zou een pleidooi willen voren om in doordeweekse Bijbel­lezingen allereerst te denken aan de nieuwtestamentische brieven. Die hebben in het licht van de voortgang van de openbaring een bijzondere plaats in de Schrift. Terugziende op het volbrachte werk van de Heere Jezus Christus wordt in de nieuwtestamentische brieven de betekenis van Christus’ dood, opstanding en hemelvaart ontvouwd.
De bijbelse leer in haar uiteindelijke vorm wordt er ons in geopen-baard. Als de brieven in de prediking vers na vers of gedeelte na gedeelte behandeld worden, wordt de gemeente met dezelfde ontwikkeling van gedachten geconfronteerd als de eerste lezers. Het is een  middel om te voorkomen dat Schriftwoorden fout wor-den verstaan omdat het verband waarin zij staan niet helder voor ogen staat. 
Tenslotte: het gaat erom dat de prediking wordt toegepast aan het hart, dat wij de kracht van het ene ongetwijfelde christelijke geloof mogen kennen waarvan Jezus Christus, de van God gegeven Middelaar, de hoofdsom is.


donderdag 12 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 3

Hoe trekt je de grenzen?

De grens tussen de eerste en tweede laag kan niet heel strak worden getrokken. Dat heeft daarmee te maken dat mensen ook leerstellig zaken in het licht van de Schrift gebrekkig en soms zelfs bedenkelijk kunnen verwoorden, terwijl hun geloofsbeleving meer in overeen­stem­ming is met de Schrift dan hun verwoording doet vermoeden. Ik denk aan de volgende uit­spraak van Herman Bavinck: ‘Op zijn knieën is elke ware christen een calvinist.’

Ik wijs er ook op dat in de gereformeerde belijdenis de Rooms-Katholieke Kerk een valse kerk wordt genoemd. Toch hebben gereformeerde theologen de mogelijkheid open gehouden dat ook binnen de Rooms-Katholieke Kerk – en dat ook in haar na-reformatorische gestalte – kinderen van God voorkwamen. Ik noem slechts Voetius, Brakel, Newton en Ryle. Newton denkt heel concreet aan Pascal en andere jansenisten.

In de Heidelbergse Catechismus wordt van de roomse mis heel expliciet gezegd dat het in de grond van de zaak een vervloekte afgoderij is. Reden is de leer van de transsubstantiatie met de daaraan verbonden praktijk dat aan de ele­men­ten van brood en wijn goddelijke eer werd gegeven. Toch blijft opmerkelijk dat de Heidelbergse Catechismus spreekt van ‘in de grond van de zaak’. Daarmee wordt aangegeven dat deelnemers aan de mis dat zo niet aanvoelden, al is het wel zo. Men heeft niet willen stellen dat onder hen die niet alleen in de Kerk van de Middeleeuwen maar ook in de Kerk van Rome na de Reformatie aan de eucharistie deelnamen geen ware christenen waren. Dan waren zij dat ondanks hun visie op de veranderingen van de elementen van brood en wijn in het lichaam van Christus en bleek hun christen-zijn in hun ootmoedig vertrouwen op Christus als Zaligmaker en uit hun ongeveinsde liefde tot Hem.

Bavinck heeft gezegd dat het niet eenvoudig is om uit te maken hoe weinig leerstellige kennis iemand kan hebben en met hoeveel dwalingen hij bezet kan zijn, terwijl men toch een ware christen is. Onze roeping is door onderwijzing hen die dwalen in het rechte spoor te brengen. Daarbij moeten ook wij bereid zijn van anderen te leren. Ook wij kennen ten dele. Vast moet echter staan dat elke ware christen weet heeft van Gods heiligheid, van eigen verdorvenheid en van de dierbaarheid van Christus.

Een christen nadert tot God de Vader door Christus in de wetenschap dat Diens bloed van alle zonden reinigt. Hij heeft leren leunen op Christus en wordt aan Zijn beeld gelijkvormig in en door de Heilige Geest Die hem heeft levend gemaakt. Kern van het christelijk geloof is dat wij de vergeving van zonden en eeuwig leven enkel uit genade om Christus’ wil verkrijgen.

 

De tweede en de derde laag

Terwijl de zienswijze op de Heilige Doop helemaal bovenaan in de tweede laag zit, gaan we binnen de tweede laag verder naar bene­den met de kwestie of bovenplaatselijke verbanden voor het kerk-zijn van belang zijn. Bij het zingen van alleen psalmen in de ere­dienst zit je nog weer een heel stuk lager, al is het heel goed hier aan vast te hou­den. De Psalmen zijn door Gods Geest geïnspireerd. Alle facetten van het geestelijk leven worden in de Psalmen bezon­gen. Calvijn heeft gezegd dat wij God lof moeten toebrengen met de liederen die Hijzelf aan ons gaf. Bij SV/HSV zitten we wel helemaal onderaan de tweede laag en voor een zeer groot deel zelfs in de derde.

Bij de derde laag gaat het om de culturele zaken die geen principiële betekenis hebben. Overal waar de christelijke kerk functioneert, doet zij dat op een bepaalde culturele wijze. Wij kun­nen nooit zonder een cultureel bepaalde vorm. Op het moment dat wij een bepaalde vorm niet meer hanteren, komt een andere naar binnen. Dat laatste wordt wel eens vergeten. Bij de derde laag reken ik zaken als ritmisch of isometrisch zingen, het feit dat een predikant zo niet in het zwart dan toch wel stemmig gekleed is, in de eredienst een toga draagt enz.

Je kunt ook denken aan het gaan staan bij het gebed of bij het zingen. Hoewel je voor die zaak ook nog een bijbels argument kan aanvoeren. Dat laat trouwens zien dat de grenzen tussen de drie lagen die ik onderscheid, vloeiend zijn. Zo is niet altijd even gemakkelijk de grens te trekken tussen een bijbels principe en een puur cultureel bepaalde vorm. Dat geldt trouwens ook voor de vraag welke geloofsartikelen bij de eerste en welke bij de tweede laag horen.

Dan nog blijft van groot gewicht dat wij het verschil van gelaagdheid in ons geloofsgoed onderkennen en vooral het verschil tussen Bijbelse principes en culturele vormgeving. Doen wij dat niet, dan kan de Schrift niet echt als uiteindelijke bron en norm van ons geloof func­tioneren. Ik denk in dit verband aan de uitspraak van John Murray (de eerste hoogleraar dogmatiek aan Westminster Theological Seminary in Philadelphia) in Principles of Conduct: ‘Wie vandaag verbiedt, wat God toelaat, laat morgen toe wat God verbiedt.’