Posts tonen met het label Kerk en belijdenis. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Kerk en belijdenis. Alle posts tonen

vrijdag 20 april 2018

De uniciteit van het huwelijk tussen één man en één vrouw


Flyer
De flyer die door de organisatie Civitas Christiana via het RD werd verspreid heeft veel commotie op­geroepen. Het ging om een protest tegen reclame van Suitsupply waarop twee zoe-nende mannen in innige pose zijn te zien. De inhoud van de poster is dat het huwelijk in gevaar is en roept op een petitie tegen deze advertentie te tekenen. Er kwam een storm van kritiek.
Op de flyer was door de zoenende mannen een rood kruis ge-plaatst. De bedoeling van de flyer is voor een be­lijdend chris-ten duidelijk en hij zal er ook hartelijk mee instemmen. De be-doeling is niet afkeur van de mens die homoseksueel geaard is, maar van homosek­sueel gedrag. Een christen die de Bijbel niet als Gods onfeilbaar Woord erkent en zeker een niet-christen zou het kruis door de zoenenden op de flyer als een oproep tot geweld tegen homoseksuelen kunnen zien.
In het Oude Testament was homoseksueel gedrag – en trou-wens ook overspel – een zonde waarop de doodstraf stond. Nu geeft het Nieuwe Testament, als het gaat om de strafmaat van het Oude Testament, een ander geluid. Niet minder dan onder de oude bedeling is onder de nieuwe bedeling overspel en homoseksueel gedrag zonde, maar de straf dat wie zo leeft of handelt, geen lid kan worden van de christelijke gemeente en als hij het reeds is moet hem de toegang tot het Heilig Avond-maal worden ontzegd, als er geen bekering volgt.
Het is bepaald niet de opdracht van christenen om een over-speler of zij die een homoseksuele relatie hebben in elkaar te slaan. We moeten hen voor Christus winnen. Dat de adver-tentieafdeling van het RD de flyer meezond, zal niet alleen te maken hebben met het feit dat de boodschap van de flyer aansluit bij de oorspronkelijke missie van het RD, maar ook dat geweld tegen homo’s hel­emaal niet speelt in reformatorische kring. Ik heb er nooit ook maar iets van vernomen. Dat maakt dat je snel op dit punt een blinde vlek hebt.
In de brede samenleving is bij alle acceptatie van homo-seksueel gedrag, de roep “homo” nog steeds een scheldwoord. Of mensen die naar de kerk gaan daar nooit aan mee­doen, weet ik niet. In de gemeenten die ik diende heb er nooit iets van gemerkt. De bedoeling is het in ieder geval niet. Als wij van iemand weten dat hij is vreemd gegaan, zijn wij geen zoutend zout als wij hem op straat toeroepen: ‘hé, overspeler!!’ Het-zelfde geldt voor de uitroep ‘homo’.
In liefde moeten wij meeleven met hen die homoseksuele ge-voelens hebben, maar naar bijbelse normen willen leven en daarom geen relatie aangaan, maar celibatair leven. Dan mo-gen en moeten we betuigen dat er vergeving is van zonden, ook van de zondige aard waartegen wij ons leven lang moeten strijden. 
Liefde en bewogenheid moeten wij ook uitstralen naar hen die nog in zonde volharden, maar dan moet liefde altijd verbonden zijn met de boodschap van bekering  Daarbij komt dat wij ook nooit moeten nalaten om te betuigen dat, net zo min als zij die zich overgeven aan homoseksueel gedrag, ook overspelers, dronkaards en geldgierigen het koninkrijk van God niet zullen beërven.


Opkomen voor het bijbelse getuigenis
Toch is met het voorafgaande niet alles over de flyer gezegd. Dat bleek uit een gesprek dat Thijs van de Brink met een aan-tal personen had in een programma dat op radio 1 werd uitge­zonden. Onder andere was er Gert Jan van Leeuwen de voorzitter van de vereniging ContrariO. Deze vereniging draagt het standpunt uit dat een homoseksuele relatie en waarachtig christen-zijn kunnen samengaan. 
Een standpunt dat volstrekt haaks staat op de Bijbel en strijdig is niet alleen met de gereformeerde belijdenis, maar ook met de belijde­nis van de Kerk der eeuwen. Als het hierom gaat, horen we in de geschiedenis bij gereformeerden, luthersen, angli­canen, baptisten, pinkstermensen, rooms-katholieken en oosters-orthodoxen eenzelfde geluid.
Gert Jan van Leeuwen gaf echter aan dat het hem er niet alleen om ging dat de suggestie dat er geweld tegen homo’s mag worden gebruikt, moet worden afgewe­zen, maar hij wil feitelijk geen publieke ruimte voor welke flyer dan ook die stelt dat opkomen voor huwelijk en gezin en afwijzen van homo-seksuele relaties samengaan. Door zo’n publieke uiting voelt hij zich gekwetst. Voor hem kunnen opkomen voor het huwelijk en aanvaarding van homoseksuele relaties samengaan.
Als er in plaats van het rode kruis een zwarte balk gestaan had, was voor menigeen de flyer nauwe­lijks minder aanstoot-gevend geweest. Hier is de diepste kern van de bijbelse bood­schap in het geding. Iemand kan een afwijkende visie op de doop, op de vrijheid van de wil enz. hebben, dat hoeft echter nog bepaald niet te betekenen dat hij geen ware christen kan zijn. Onze vaderen hebben christenen ertoe opgeroepen Rome als de valse kerk te verlaten, maar niet gezegd dat er onder rooms-katholieken geen ware christenen zijn.
Als het gaat om homoseksueel gedrag, is de Bijbel echter volstrekt duidelijk. Wie daaraan schuldig is en zich niet bekeert, kan het koninkrijk van God niet binnengaan. Ik verwijs naar 1 Korinthe 6:10-11. In deze woorden worden de zonden ge-noemd die ons buiten Gods koninkrijk houden, maar we horen ook van genade, vernieuwing en vergeving in en door de kracht van Christus bloed. Met dit getuigenis moeten wij in de samenleving staan.
Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuch­tigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen las­teraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven. En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods.’

Klassieke tolerantie
Uit de woorden van Gert Jan van Leeuwen bleek niet alleen dat hij de Bijbel niet erkent als Gods onfeilbaar Woord, maar eveneens dat hij moeite heeft met het feit dat anderen het bijbelse getuigenis over huwelijk en seksualiteit in de publieke ruimte belijden. Dat laatste is een breed gedragen visie. Ook als op de flyer geen foto had gestaan, maar dat het huwelijk is voor één man en één vrouw, dan was er nog commotie geweest.
Deze visie spoort niet alleen met de Bijbel, maar is ook in strijd met het in onze samenleving geldende beginsel van vrijheid van meningsuiting. Men spreekt ook wel van klas­sieke tole­rantie. Moderne tolerantie betekent dat iedereen het volstrekte gelijk­heids­denken moet aan­hangen. 
Klassieke tolerantie is dat je in het openbaar ruimte geeft voor het uitdragen van opvat­tingen die jezelf niet deelt. Ook klas-sieke tolerantie heeft een grens, maar het wezenlijk verschil met moderne tolerantie is dat er ruimte is voor wezenlijk van elkaar verschillende levens­be­schou­wingen. Bij moderne tole-rantie moet iedereen buigen onder het juk van dat de diepste waarde zelfontplooiing is.
Naast allerlei afkeuring over de flyers in de media, viel mij op dat in de seculiere pers hier en daar het geluid klonk: Waarom mogen christenen hun visie op het huwelijk niet publiek uitdra­gen. Het onbegrip is dus nog altijd niet algemeen. Zelfs al dat zo zou zijn, mogen wij nog niet zwijgen. Al zou de hele samen-leving het teken van het beest uit het boek Openbaring dragen, moeten bij blijven handelen en getuigen als christen en dan hebben wij naast het Woord, in de Heilige Doop een krachtige pleitgrond.

Het geluid van de kerken
Terwijl de Bijbel volstrekt duidelijk is over homoseksuele rela-ties en seksualiteit en intimiteit voor het huwelijk tussen één man en één vrouw reserveert, zijn kerken en gemeenten he-laas hier lang niet altijd meer helder en gaan zij niet in spoor van de Kerk der eeuwen. Bij de vorming van de PKN werd in de kerkorde niet alleen het huwelijk als inzetting van God ge-noemd, maar ook voor het eerst het zegenen van homosek-suele relaties een plaats gegeven in de kerkorde. 
Tegelijkertijd werd verankerd dat een gemeente op dit punt een eigen geluid mag voeren. Het nieuwe ten opzichte van de oude situatie was dat als een kerkenraad van mening is dat een homoseksuele relatie gezegend kan worden, een predikant op grond van de kerkorde nalatigheid in het bedienen van het ambt kan worden vermeden.
Voor mij en anderen was dit één van de belangrijkste, zo niet de allerbelangrijkste reden, om in 2004 niet mee te gaan in de PKN, maar hervormd te blijven. Anderen die zich zonder meer aan Schrift en belijdenis verbonden wisten, zijn wel meege-gaan, in de zienswijze: Zolang wij op plaatselijk vlak vrij blijven in predi­king en beleid, zien we geen reden niet mee te gaan. 
Dan verblijdt het mij dat ook in de PKN meerdere collega’s niet alleen met betrek­king tot deze zaak, maar ook in andere zaken een helder geluid laten horen. Als in een plaatselijke gemeente de Heere Christus als volkomen Zaligmaker wordt gepredikt, is het een openbaring van de ene heilige, algemene christelijke kerk. Zulke gemeenten zijn er gelukkig in de PKN.
Echter in de meerderheid van de gemeenten in de PKN kun-nen homoseksuele relaties worden gezegend en veel groter is dan nog het aantal gemeenten waar een relatie niet gezegend kan worden, maar waar het wel als een noodoplossing wordt aanvaard en niet als een verhindering wordt gezien om tot het Heilig Avondmaal toe te treden. 
Bij de fusie van de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken en de Evangelisch Lutherse Kerken waren er binnen de Her-vormde Kerk ook een aantal gemeenten uit de kring van de Gereformeerde Bond waarvoor dat gold. Dat aantal is helaas alleen maar gegroeid. Onlangs gaf een predikant die echt niet tot de linker­vleugel van de Gereformeerde Bond wordt gere-kend, aan dat hij op het standpunt staat dat een homoseksuele relatie als noodoplossing aanvaardbaar is.
Binnen de Nederlands Gereformeerde Kerken ligt de meerder-heid van de gemeenten op die lijn. Bij de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt geldt het ook van een aantal ge­meenten. Bij de Christelijke Gereformeerde Kerken zijn er naar ik meen zo’n 20 tot 30 ge­meen­ten die op deze lijn zitten. 
De Christelijke Gereformeerde Kerken hebben een aantal jaren geleden een rapport uitgebracht waarin enerzijds (terecht!) aandacht wordt gevraagd voor gemeenteleden met homo-seksuele gevoelens, maar anderzijds heel nadrukkelijk wordt vastgehouden aan het bijbel­se gegeven dat homoseksueel gedrag en ook een homoseksuele relatie zondig is.
Het overgrote deel van de synode stemde voor dit rapport. Tege-ijkertijd blijft er in de Christelijke Gerefor­meerde Kerken plaats voor ge­meenten met een afwijkende praktijk. Meer­dere prominente christelijke gereformeerde leiders die zelf het synoderapport bij­vallen, geven aan de andere kant wel aan dat de kwestie van homoseksuele relaties geen breekpunt kan en mag zijn in de weg naar kerkelijke eenwording met de Gerefor-meerde Kerken Vrijgemaakt en de Nederlands Gereformeerde Kerken. Het zou geen confessionele kwestie zijn, terwijl het in werkelijkheid niet alleen de gereformeerde ethiek, maar zelfs de klassiek christelijke ethiek raakt.
Aan mijn catechisanten heb ik wel gemerkt dat refojongeren die in een klas uitdragen dat homoseksuele relaties zondig zijn, niet op algemene bijval kunnen rekenen. Een aantal jaren geleden volgde ik via uitzending gemist een uitzending Uit de kast van de KRO  (erop gewe­zen door een kennis) waarin een oudgereformeerde jongen van rond de achttien aan zijn broers en zusters van zijn homoseksuele gevoelens vertelde. 
Toen schokte het mij dat veel en veel minder dan de reactie van zijn broers en zussen. Zij keken er niet helemaal van op en hoop-ten dat hij in de toekomst met een vriend gelukkig zou worden.
Zelf maakte ik eens mee dat uit eigen kring de ouders van een jong gezin met een aantal nog kleine kinderen, het gebruik van de HSV als teken van vervlakking zagen. Ik vertelde dat ik daarin niet kon meegaan. Door de verandering in taal is voor meerdere mensen de keuze óf de Bijbel grotendeels ongele-zen laten en zich beperken tot het lezen van bijbelse vertel-lingen en een dagboekje óf een andere vertaling gebruiken. Dan is te midden van de bestaande vertalin­gen de HSV de bes­te keuze. Ik merkte wel dat ik met dit standpunt een heel stuk in hun achting daalde, zo niet helemaal van het voetstuk afviel.
Vervolgens wees ik erop dat er wel belangrijker zaken zijn waarover wij ons echt diep moeten verontrusten en gaf het bovenstaande voorbeeld. Het feit dat ook in de gerefor­meerde gezindte een omslag is in het denken over homoseksualiteit en noemde het voorbeeld dat ik zojuist gaf. 
Wie schetst mijn verbazing en ontsteltenis dat bleek dat – zonder dat het zelfs in eigen familie speelde (dan zie je nogal eens mensen van opvatting verande­ren; gelukkig niet altijd) – deze jonge mensen het standpunt hadden dat homo­seksuele relaties weliswaar zondig zijn, maar als een noodoplossing toch geaccepteerd kunnen worden. 
Dit vanuit de gedachte van Voltaire: ‘Als het er op aan komt, zal het wel loslopen, want vergeven is Gods beroep.’ Ernstig hem ik toen met hen gesproken over de noodzaak van beke-ring in hun denken en hen erop gewezen dat ik niet graag met hun denkwijze voor de rechterstoel van Christus zou komen te staan.
Dat zijn duidelijk bewijzen dat de zienswijze dat een homo-seksuele relatie niet onverenig­baar is met het christelijk geloof, ook in kerkverbanden voorkomt waarvan nog geen enkele gemeen­te praktiserende homoseksuelen tot het Heilig Avond-maal toelaat. Het gevoelen hangt in de lucht, oudere maar meer nog jongere gemeenteleden ademen het dagelijks in. 
Alleen weder­geboorte en een geduri­ge verborgen omgang met God zijn middelen om er niet door besmet te raken. Dat geldt voor oud­gereformeerde jongeren niet minder dan voor jon-geren uit de PKN die op catechisatie en vanaf de kansel horen dat seksualiteit en intimiteit alleen thuis horen in het huwelijk tussen één man en één vrouw.

Passie, ontferming en duidelijkheid
In prediking, pastoraat en getuigenis mag en moet de kerk vol passie en duidelijk zijn. Bewo­gen­heid moet er zijn met hen die worstelen met homoseksuele gevoelens, zoals er ook mee-leven moet zijn met hen die op andere gebieden met zondige gevoelens wor­stelen.
Duidelijk moet blijven dat alleen hij of zij die berouw heeft over zijn zonden en die is gereinigd door Christus’ bloed en daarom tegen zijn zondige aard strijdt, het koninkrijk der hemelen bin-nen­gaat. Dan zijn er homoseksuele gemeenteleden die bij deze dingen wensen te leven en trouw blijven aan de ge-meente waar dit getuigenis klinkt. Daar zijn voorbeelden van te geven.
Helaas gebeurt het ook dat jongeren die op een pastorale wijze door een gemeente zijn opge­vangen, afhaken. Zij willen een relatie aangaan met het argument dat zij niet echt aanvaard worden als gesteld wordt dat dit niet kan. 
Dan gebeurt het dat een jongen of meisje van een behoudende gemeente binnen de PKN overstapt naar een gemeente binnen de PKN waar een homoseksuele relatie geen probleem is. De ander maakt de over­stap van een Hersteld Her­vormde Gemeente naar een Gereformeerd Kerk Vrijge­maakt, een derde wordt van oudgerefor­meerd Nederlands-gereformeerd.
Als een gemeente homoseksuele relaties tolereert, hoe moe-ten we zo’n gemeente dan zien? Het is goed te beseffen dat dit een zaak van totaal andere orde is dan het afwijzen van de kinderdoop of van een visie op de eindtijd die niet spoort met de gereformeerde belijdenis. 
Een gemeente die homoseksuele relaties accepteert en deze stapt maakt, mogen we niet zien  als een deel van de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk. Zelfs de resten van deze kerk zijn dan verdwenen.
Een predikant die leert dat homosek­suele relaties geoorloofd zijn, kan ook niet als dienaar van Christus worden gezien. Openlijk presenteert zo’n predikant zich als een misleider van zielen. Terwijl de Bijbel zegt dat zij die bij mannen liggen het koninkrijk Gods niet beërven, stelt zo’n predikant dat dit anders ligt. Hij gelooft niet dat de levende God de God van Abraham, Izak en Jacob is. De God Die is zoals Hij Zich in Zijn Woord heeft geopenbaard.


Prediking, pastoraat en getuigenis met een open Bijbel
De bekendste gelijkenis van de Heere Jezus is ongetwijfeld de gelijkenis van de verloren zoon. Een gelijkenis die de Heere Jezus vertelde naar aanleiding van de kritiek van farizeeërs en Schrift­geleerden dat hij zondaren ontving en met hen at (een teken van acceptatie). Als het samen­gaan van christen-zijn en homoseksualiteit verdedigd wordt, wordt vrijwel altijd de gelij­ke­nis van de verloren zoon ter sprake gebracht. Dat is echter een totaal misplaatst beroep.
In onderscheid met farizeeërs en Schriftgeleerden stelde de Heere Jezus dat geen mens hoe zwaar hij of zij ook heeft gezondigd buiten het bereik is van Gods genade. De bood­schap van verge­ving die hij verkondigde, was echter ook een boodschap van beke­ring. 
De jongste zoon staat model voor hoeren, tollenaren en andere notoire zon­daren. Zoals de jongste zoon niet bij zijn vader wilde blijven, toonden hoeren, tollenaren en andere notoire zondaren in hun gedrag dat zij geen levende band hadden met de God van Abraham, Izak en Jacob. Hij had en heeft een hart voor hoeren, tollenaars en we mogen zeggen ook voor hen die zich overgeven aan homo­seksueel gedrag.
Terwijl farizeeërs en Schriftgeleerden op deze mensen neer-keken, deed Jezus dat niet. Hij vertelde hen dat er ook voor hen vergeving van zonden was en riep hen zo op tot bekering en geloof. In de gelijkenis van de verloren zoon lezen we dan ook niet dat de jongste zoon koos voor de noodop­lossing, maar in het ver gelegen land waarnaar hij was af gereisd te blijven was geen optie meer voor de jongste zoon. Hij keerde terug naar zijn vader en terwijl hij genoegen had geno­men met de plaats van een huurarbeider (die minder zekerheid had dan een slaaf van een goede heer), werd hij weer aangenomen als zoon.
We moeten zonde noemen wat de Bijbel zonde noemt. Zo alleen krijgt genade betekenis en wordt duidelijk wat bekering inhoudt. De centrale van boodschap van het christelijke geloof is dat er door Christus’ bloed voor elke zonde hoe ernstig ook vergeving is en dat wie dat werkelijk gelooft tegelijkertijd een diepe drang heeft naar al Gods geboden te leven. Hij wenst nabij God te zijn. Omdat God de Bron van diepste blijdschap is, heeft hij berouw over zijn zonden en zondige neigingen en gevoelens.

De gelijkenis van de verloren zonen
In de gelijkenis van de verloren komen we twee zonen tegen. De jongste zoon en de oudste. Aan het einde van de gelijkenis is deze jongste zoon geen verloren zoon meer, maar een behouden zoon. Dan komt naar voren dat de oudste zoon niet minder dan de jongste een verloren zoon is.
De oudste zoon staat model voor de farizeeërs en Schrift-geleerden. Aan het einde van de gelijkenis is de jongste zoon binnen, terwijl de oudste niet in de vreugde van de vergeving van zonden geschon­ken aan zijn jongste broer wil delen. Ter-wijl de jongste zoon door genade een behouden zoon is, komt nu naar voren dat zijn oudste broer nog altijd een verloren zoon is, maar dat niet inziet.
Dat is een vraag voor ons allemaal, hoe onbesproken ons gedrag ook is. Weten wij dat  genade en vergeving voor ieder mens nodig is? Weten we dat ieder mens van huis uit onder Gods toorn ligt? Weten we dat er niemand is die geen bekering nodig heeft? 
Als we dat niet leren, zullen zij die hoeren waren, overspelers en overspeelsters waren, zij die zich overgaven aan homo-seksueel gedrag en een homoseksuele relatie hadden enz. ons voorgaan in Gods koninkrijk. Dan moeten we altijd wel eerlijk vermelden dat dit dan zonden zijn waarmee is gebroken en waarover men berouw heeft.
Als zij die homoseksueel gericht zijn deze woorden lezen, hoop ik dat zij die ter harte nemen en mogen weten dat er genade en barmhartigheid is voor iedereen die zijn zonde belijdt en nalaat en ziende op Christus strijdt tegen zondige neigingen. 
Laten wij allen vragen om de inwoning van Gods Geest, opdat we in staat zijn ook publiek in wijsheid, maar ook duidelijk te belijden dat er geen behoud is buiten Jezus Christus en dat wie in Christus is, weet dat alle onkuisheid door God veroor-deeld wordt en dat wij daarom, terwijl we van harte een vijand van onkuisheid zijn, kuis en ingetogen leven zowel in den heiligen huwelijken staat als daarbuiten. (vgl. Heidel­bergse Cate-chismus zondag 41)


maandag 17 oktober 2016

De eenheid van de kerk

Roep om meer eenheid
De kerk van Christus is allereerst de gemeenschap van de heiligen, van allen die gereinigd zijn door Christus’ bloed en ver-nieuwd door Zijn Geest. Onder de oude bedeling had de kerk uiterlijk een andere gestalte dan onder de nieuwe bedeling. Onder de nieuwe bedeling is de kerk uiterlijk niet een gebleven. Dat is verdrietig. Innerlijke eenheid hoort gepaard te gaan met uiterlijke eenheid.
Er ontstond de scheiding tussen de Westerse en de Oosterse Kerk. In de Kerk van het Westen werd in de zestiende eeuw de roep tot Reformatie gehoord. Velen, maar niet allen, hebben die roep beantwoord. De Kerk van het Westen raakte uiterlijk ver-deeld. Ver­drietig is dat ook de Kerk van Reformatie geen eenheid bleef.
Voor Rome is dat altijd een argument geweest tegen de Refor-matie. Echter hoe belangrijk uiterlijke eenheid ook is, innerlijke verbondenheid met de leer van profeten en apostelen gaat daar bovenuit. Waar wij tussen het eerste en het tweede moeten kie-zen, mag alleen het tweede overblijven: de waarheid naar de god-zaligheid.
Heel diep is deze waarheid verwoordt in de gereformeerde belij-denisgeschriften. In Nederland is de geschiedenis zo gelopen dat kerken die deze zelfde belijdenis hebben toch naast elkaar optrekken. Dat kan en mag zo niet zijn. In dat licht deed ds. Egas de oproep bij het veer­tig­jarig ambtsjubileum van ds. Eckeveld richting de Gereformeerde Gemeenten om minder naar binnen gericht te zijn. Hij noemde de mogelijkheid van het open stellen van kansels voor pre­dikers die wel niet tot eigen kring horen, maar naar Schrift en belijdenis preken.

Wet en Evangelie
Er kwamen meerdere reacties van predikanten. Tal van ware dingen werden gezegd, maar vrijwel allen hadden het doel de oproep van ds. Egas van haar klem te beroven. Er werd op­gemerkt dat de eenheid van de kerk in Christus ligt. Dat is zeker waar, maar moet van daaruit niet worden betracht: ‘Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die Uw Naam oot­moedig vrezen.’ Mag dat ook geen kerkelijke consequenties hebben? En kerkelijk moeten dan toch leer en leven onze maatstaf zijn, omdat alleen God de laatste Rechter over het innerlijke is.
Terecht werd opgemerkt dat het gaat om de boodschap van wet en Evangelie. Ook als die boodschap wordt gebracht, is er toch variatie in accenten. Thomas Boston, de schrijver van het boek De viervoudige staat – ik haal hem meer dan eens aan – kwam tot meer helderheid in het onderscheid en de samenhang van wet en Evangelie, toen hij als jong predikant het boek Het merg van het Evangelie las. Echter, zijn prediking is van meet af aan wat de grondtonen betreft bijbels geweest.
De eeuwen door is de ene prediking ook bevindelijker geweest dan de andere. Dit jaar ver­scheen een heruitgave van Het merg der christelijke godgeleerdheid van Johannes à Marck. Het is een heel mooie uitgave en biedt een heldere uiteenzetting van de gereformeerde leer. Wel kan je – ook als je verrekent dat dit werk allereerst voor predikanten en theo­lo­gie­stu­den­ten is geschreven – begrijpen dat à Marck niet tot de Nadere Reformatie wordt gere-kend.
Niet alleen Brakel in zijn Redelijke Godsdienst (een dogmatiek ge-schreven voor het gewone volk), maar ook Witsius in de De bedeling van de verbonden (een werk evenals dat van à Marck voor studenten en predikanten ge­schre­ven) ge­ven toch een wat bevindelijker geluid. Die spreken mij uiteindelijk meer aan dan de ge­noemde à Marck. Maar daarmee schrijf ik deze man en zijn Handboek Dogmatiek niet af. Integendeel, er valt veel uit te leren, mede omdat de opzet zeer overzichtelijk is.
Ook in onze tijd zou ik mannen in de lijn van à Marck niet van de kansel willen weren. Je kunt trouwens ook denken aan de Staten­vertalers. Geen van hen kan tot de beweging van de Nadere Reformatie worden gerekend, maar onder andere uit hun kant-tekeningen blijkt hun godsvrucht. 
Van Revius heb ik wel eens gedichten aangehaald in de kerkbode. Daaruit blijkt dat zijn geloof een beleefd geloof was. Al vroegen de Statenvertalers minder uitdrukkelijk in hun prediking aandacht voor de beleving van het geloof  dan de mannen van de Nadere Reformatie, bij de verschillen tussen beide gaat het  om een te ver­dra­gen variatie in accenten is.

God alleen kent het hart
Er is ook gesteld dat alle predikanten bevindelijk en niet alleen leerstellig moeten weten van de kracht van zowel de wet als het Evangelie is. Daarmee ben ik het hartelijk eens, als wij maar niet de kant op gaan dat mensen dat met onfeilbare zekerheid kunnen beoordelen en dat je een kerk zou moeten verlaten, als je niet van al haar predikanten zeker weet dat zij kinderen van God zijn. Immers dan lopen we al vast met de twaalf discipelen die de Heere Jezus riep. Een daarvan was Judas.
Toen de Heere tegen Zijn discipelen zei dat een van hen Hem zou ver­raden hebben de elf niet uitgeroepen: ‘Dat is Judas. Dat hebben we allang in de gaten’, maar vroegen zij: ‘Ben ik het Heere?’ Wellicht hebben de anderen het toen niet gemerkt, maar Judas vroeg het iets anders, namelijk: ‘Ben ik het rabbi?’ Hij miste de liefde tot de Heere Jezus Christus.
Evenmin als avondmaalgangers zich van de noodzaak van zelf-onderzoek ontslagen mogen ach­­ten, geldt dat voor predikanten ongeacht van welke kerk zij zijn. Als het daarover gaat denk ik aan een lezing die ik al weer heel wat jaren geleden uit de mond van John Marshall op de Leicesterconferentie hoorde over Bileam. 
Hij vroeg welke predikanten het gevaar lopen een Bileam te zijn. Zijn antwoord was dat je niet aan liberale of gematigd rechtzinnige pre­di­kan­ten hoeft te denken. Die preken niet de bijbelse waarheid die Bileam onder woorden mocht brengen, maar waarin hij helaas zelf niet deelde.
Nogmaals vroeg Marshall: ‘Wie lopen het gevaar een Bileam te zijn?’ En met stemverheffing antwoordde hij: ‘U en ik. Wij die deze con­ferentie bijwonen en wij die het Evangelie van vrije genade prediken!! Wij moeten ons voor Gods aangezicht afvragen of wij zelf de kracht van de waarheid kennen. Wij moeten ons ervoor hoe­den dat onze levenswandel niet strijdig is met het Evangelie dat wij verkondigen.’
Marshall voegde er aan toe dat hij niet een concrete conferentie-ganger voor ogen had. ‘Aller­eerst,’ zo zei hij, houd ik het mijzelf voor dat ik, terwijl ik anderen heb gepredikt, zelf ver­wer­pelijk be-vonden zou worden.’ Met hem bedoel ik niet dat wij een soort hyperkritische hou­ding zouden moeten hebben. 
Maar wij moeten ook niet de kant op dat avondmaalgangers, ambts­dragers en predikanten per definitie kinderen van God zijn. Dan gaan wij tegen het onderwijs van de Heere Jezus zelf in. Laat geen kerk binnen Nederland denken dat dit onder­wijs haar avond­maal­gangers, ambtsdragers en predikanten niet geldt. Dan krijgen we zelf­ver­heffing en zoet­sap­pig­heid in plaats van ootmoed en een heilig opscherpen van elkaar.

Wegen naar meer eenheid
Het openstellen van kansels is, als je vanuit de historie denkt, allereerst een zaak van een clas­sis. In de zeventiende eeuw was er in Nederland nog niet de kerkelijke verdeeldheid die wij nu kennen. Wat echter menigeen zich niet realiseert is, dat ook een predikant uit Frankrijk of uit Oost-Friesland in Duitsland gewoon in Nederland kon worden beroepen als de classis goed­keuring gaf. Immers de Gereformeerde of Hervormde Kerk werd niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten gevonden
In die lijn kan men nu ook aan de classis laten of predikanten uit kerken met de gereformeerde belijdenis kunnen voorgaan. Even-tueel kan men de synode een beslis­sing laten nemen. Juist omdat er over kerkmuren heen eenheid in prediking is, is daartoe alle aanleiding.De prediking is het hart van de kerk en juist vanuit de prediking is er meer dan eens eenheid van gevoelen over kerk-muren heen.
Als het voorgaan in officiële diensten op zondagen nog een stap te ver is, dan kan men op allerlei andere manieren als gemeente interkerkelijke con­tacten betrachten. Dat kan gaan van Reforma-tieavonden en gemeenteavonden tot avonden voor de jeugd, zoals de sluiting van een winterseizoen. 
Doordeweeks kan ook een predikant uit een andere kerk een samenkomst leiden die als dat nog gevoelig ligt geen officiële kerk­dienst is, al is de vorm op de groet aan het begin en de zegen aan het einde na, precies hetzelfde. In zo’n geval kun je naar mijn overtuiging er beter echt een kerkdienst van maken, maar een groot punt is het niet voor mij. Voor het gevoel van de kerk-mensen is er toch weinig tot geen verschil.
Voor veel jongelui spelen de landelijke kerken geen grote rol meer. Daar zitten meer kanten aan. Verdrietig vind ik als er weinig besef is van de kerkgeschiedenis en van de grote waarde zowel voor het persoonlijke als het kerkelijke leven van de gere-formeerde belijdenis. Echter, juist als die kennis en dat besef er wel is, wordt er een verbondenheid over de kerkelijke ge­bro­ken-heid heen ervaren.
Vaak wordt niet beseft dat Groen van Prinsterer in de negentiende eeuw de uitdrukking ‘gereformeerde gezindte’ gebruikte om de eenheid in geloof tussen gerefor­meerde belijdenis binnen en buiten de Hervormde Kerk aan te geven. Groen die zelf de Her­vormde Kerk trouw bleef, heeft toch meer dan eens onder het gehoor van afgescheiden pre­di­kanten gezeten en zelfs in afgescheiden kring wel het Heilig Avondmaal gebruikt.

Slot
Verder moeten we bedenken dat de kenmerken van de ware kerk – en laat ik mij dan maar even beperken tot de prediking als veruit het belangrijkste kenmerk – zich op niveau van de plaatselijke gemeente openbaren. Overal waar een bijbelse prediking klinkt, zien en merken we iets van het kerkvergaderend werk van Christus. Dat heb ik vanaf het begin van mijn amb­telijke bediening catechisanten voorgehouden. Als er nu minder kerkisme is dan vroeger, is dat winst.
Als het maar niet zo is, dat jong en oud niet meer weten wat de inhoud van de bijbelse prediking is. Want dat is zeker, het is een goddelijk gebod onder een bijbelse prediking op te gaan. Ik zeg er wel dat bij, dat een gebrekkige prediking nog geen onbijbelse prediking is. Het gaat om de ene Naam, om de twee wegen (we moeten de brede weg verlaten en de smalle be­wan­delen) en om de drie stukken van ellende verlossing en dankbaarheid.
Terugkomend op de oproep van ds. Egas: ik hoop dat binnen de kring van de Gereformeerde Gemeenten en daarbuiten naar de intentie van deze oproep wordt gehandeld en naar wegen gezocht wordt elkaar meer te ontmoeten. Dan zijn er veel meer moge-lijkheden dan die nu worden benut.
Laat het niet zo zijn dat wij zeggen: de tijd is er niet rijp voor. Er is het goddelijke gebod van­uit innerlijke eenheid naar meer uiterlijke eenheid te zoeken. Eenheid in prediking bij onder­linge variatie over kerkmuren heen is aanwijsbaar. Er is in kerkelijk Nederland veel aan de hand. Niet alle kerken met een gerefor­meerde belijdenis handhaven die ook wer­kelijk. 
De situatie in een aantal kerken door afscheiding uit de Her-vormde Kerk voortgekomen, is de situatie confessioneel eigenlijk gelijk aan die van de Hervormde Kerk vóór 2004. Zaken waar ik concreet aan denk ik: het niet afwijzen of zeer aarzelend afwijzen van de vrouw in het ambt en homoseksuele relaties, laten van ruimte voor de zienswijze dat Adam en Eva niet de eerste mensen zijn en dat de lichamelijk dood van de mens bij Gods goede schepping hoort, een onduidelijk geluid over de eeuwige rampzaligheid. Mijn opsomming is bepaald niet volledig. 
Als landelijke kerken als geheel de gereformeerde belijdenis niet handhaven, is er nog altijd wel samenwerking mogelijk met plaatselijke gemeenten die dat wel willen doen. Als de Heere de wegen baant, zou een herschikking van het kerkelijke leven of nog beter geformuleerd een terugkeer naar de wortels van de Hervormde Kerk tot zegen kunnen zijn.
Laten wij niets af doen aan de wetenschap dat het gezag van de Bijbel als het Woord van God allesbeslissend is. De Bijbel leert ons de boodschap van verzoening met de Vader door de vol-doening van Jezus Zijn Zoon als God Die mens werd. De Bijbel spreekt van weder­geboorte door de Heilige Geest. Als wij elkaar daarin herkennen, schamen we ons naar binnen en naar buiten er niet voor om aan te geven dat in ieder geval innerlijk reeds een eenheid is.
Tenslotte: maar dat gaat boven de vraag van kerkelijke ver-deeldheid uit: de kerk zonder vlek en rimpel is hier niet te vinden. We moeten daar wel naar verlangen. Dan blijft alleen de bede om de wederkomst van Christus over.

dinsdag 13 oktober 2015

De ware schat van de Kerk

De rechte bediening van het Woord: het voornaamste kenmerk van de kerk
Eén van Luthers 95 stellingen luidt: ‘De ware schat van de kerk is het evangelie van Gods eer en genade.’ Met deze stelling houdt de reformatorische en voluit bijbelse gedachte verband dat de kerk in haar zichtbare vorm overal te vinden is waar het Woord van God recht wordt bediend. De rechte bediening van het Woord maakt de kerk tot kerk. Waar die te vinden is, is het wezen van de kerk aanwezig en waar die ontbreekt, ontbreekt het wezen van de kerk.
De eeuwen door heeft Christus naar Zijn trouw verbond Zijn kerk in stand gehouden. Er zijn tijden geweest dat de kerk in haar uiterlijk verschijningsvorm bijna verdwenen was, hoewel er nog genoeg kerkgebouwen waren met vele kerkgangers. Dat geldt voor die tijden dat de rechte bediening van het Woord zo goed als verdwenen was. Je kunt dan denken aan de kerk van de Mid-deleeuwen.
De Heere gedacht echter aan Zijn kerk. Er kwam een Reformatie. De kerk kreeg een nieuwe verschijningsvorm waarin het wezen van de kerk veel helderder naar voren kwam. Vrijwel direct vanaf het begin viel de kerk van de Reformatie uiteen in een lutherse en gereformeerde richting. De (Anglicaanse) Kerk van Engeland is naar haar oorsprong als een bijzondere verschijningsvorm van de gereformeerde reformatie te zien.
We mogen geloven dat de gereformeerde belijdenis de diepste samenvatting is van de leer van het Oude en Nieuwe Testament. Daarmee ontkennen we niet dat de getrouwe bediening van het Woord ook in lutherse en anglicaanse kerken werd gevonden. In de loop der eeuwen is het protestantisme steeds veelvormiger geworden. Als ik nog een aantal hoofdstromingen mag noemen dan zijn dat het baptisme en methodisme. Onder methodisten en met name onder baptisten heeft de Heere Zijn kerkvergaderend werk willen verrichten.

De inhoud van de rechte bediening van het Woord
Waarin bestaat de rechte bediening van het Woord? Heel een-voudig kan dat als volgt worden samen­gevat: Er is één God, één Middelaar en één Geest, er zijn twee wegen en drie stukken. Een ware christen worden we door het vernieuwende werk van de Heilige Geest. Deze Geest overtuigt ons allereerst van zonden om zo in ons hart behoefte te scheppen aan de Middelaar, de Heere Jezus Christus.
Wie hem door een waar geloof wordt ingelijfd, wordt ook gewillig gemaakt om God te dienen. Langs deze weg gaat een mens over van de brede op de smalle weg en leert Hij de ene Naam tot zaligheid belijden en de drie-enige God als God van volkomen zaligheid te verheerlijken. Niet alle stukken van de geloofsleer zijn van hetzelfde gewicht. Overal waar deze zaken worden beleden en gepredikt, vergadert Christus Zijn kerk. Dat geldt niet alleen daar waar er kerken zijn die de gehele gereformeerde belijdenis onder­schrijven, maar bijvoorbeeld ook voor baptistische gemeen-ten of anglicaanse gemeenten. Overal waar Christus Zijn kerk vergadert wordt beleden dat Hij het Lam is dat ons vrijgekocht heeft met Zijn bloed en dat Zijn Geest Heere is en levend maakt.
De volmaakte eenheid van de kerk wordt hier op aarde niet gevonden. Bij alle variëteit is er toch een eenheid in het geloof. Dan gaat het met name over de leer van zaligheid. De geestelijke eenheid van de kerk valt niet met de structurele of uiterlijke eenheid samen. Ook al mogen we de Reformatie als een wonder Gods begroeten, dat betekent niet dat we aan de kerk van de Middeleeuwen de naam van kerk volledig ontzeggen.
De tegenwoordigheid van Christus beperkt zich niet tot één uiterlijke manifestatie van de kerk en is ook niet per definitie blijvend gebonden aan een bepaalde uiterlijke manifestatie van de kerk. In de Geloofsbelijdenis van Westminster staat zo veelzeg-gend dat ware kerken kunnen verworden tot synagogen van de satan.
De volmaakte eenheid van de kerk zal hier op aarde niet komen. Ik denk aan een punt als de doop. Baptisten als Spurgeon en Philpot hebben de kinderdoop onbijbels geacht. Zij wensten ook niet te behoren tot een kerk waarin alleen al maar die moge-lijkheid werd geboden. Wij daarentegen zijn ervan overtuigd dat de kinderen van christenouders gedoopt behoren te worden.
Toch voelen we ons met vele geestelijke banden aan mannen als Spurgeon en Philpot verbonden. Wij wijzen bijvoorbeeld in tegen-stelling tot de anglicanen het ambt van bisschop af. Toch her-kennen wij ons in de prediking van een anglicaanse bisschop als J.C. Ryle. Wie naar de volkomen eenheid van de kerk verlangt (en welke ware christen zou dat niet doen) dient dagelijks te smeken: ‘Kom, Heere Jezus, ja kom haastiglijk.’

De kerk: de gemeenschap der heiligen
Naar haar uiterlijke verschijningsvorm is de kerk daar waar het Woord recht wordt bediend. Als het gaat om de kerk naar haar innerlijke zijde dan wordt zij gevormd door allen die door een levend geloof Christus als de Koning en het Hoofd van de kerk zijn ingelijfd. Samen vormen alle ware gelovigen de gemeenschap der heiligen.
Het zou van sektarisme getuigen als wij zouden menen dat waarachtige christenen slechts binnen één openbaringsvorm van Christus’ kerk te vinden zijn. Een ware christen wenst een vriend en metgezel te zijn van allen die Gods Naam ootmoedig vrezen. De kracht van een plaatselijke gemeente ligt allereerst in het gepre-dikte Woord, maar daarnaast toch ook in het getal van Gods kinderen. Gods kinderen zijn degenen aan wie het Woord van God waarvan Jezus Christus de hoofdsom is, is toegepast aan het hart.
Ik denk in dit verband aan een voorval uit de kerkgeschiedenis. In het begin van de vorige eeuw stond in St. Philipsland in Zeeland ds. Lourens Boone. Hij was oud-gereformeerd predikant. In die dagen was de oud-gereformeerde kerk de volkskerk van het dorp. Het overgrote deel van het dorp behoorde ertoe. Boone was een zeer markant man die ook buiten eigen kring respect afdwong. Op een zeker dag bracht de commissaris van de koningin in Zeeland een bezoek aan St. Philipsland. Uiteraard hoorde daarbij een ontmoeting met Boone.
Toen de commissaris van de koningin de kerk van Boone zag, sprak hij daarover zijn verwondering en teleurstelling uit. Het was niet meer dan een grote schuur. Boone heeft echter geantwoord. Als er dienst gehouden wordt dan is de kerk gemeubileerd. De sierstukken van mijn kerk zijn de levende kinderen van God.
Ik hoop dat ook wij, wat er ook verder de toekomst van de kerk van Nederland is, zo mogen weten dat de Heere in ons midden is. Laten we toch vurig bidden dat de prediking van het Woord gezegend wordt en het getal van Gods kinderen onder ons vermeerdert. Dan zullen we ook zeker naar anderen toe uitstralen: ‘Kom ga met ons en doe als wij.’

donderdag 6 maart 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 6 (slot)

De wedergeboorte als een eenzijdig werk van God
Er is nog een derde terrein waarvoor ik aandacht wil vragen, namelijk de wedergeboorte als een eenzijdig werk van God. In onze belijdenis wordt daarover het meest uitvoerig in hoofd­stuk III/IV van de Dordtse Leerregels gesproken. Als het gaat om de wedergeboorte, wordt daar in hoofdstuk III/IV, 12 beleden: En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwek-king van de doden, en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schriften gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt. En deze wordt in ons niet teweeg gebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen, noch door aanrading, of zulke manier van werking, dat, wanneer nu God zijn werk volbracht heeft, het alsdan nog in de macht des mensen zou staan wedergeboren te worden, of niet wedergeboren te worden, bekeerd te worden, of niet bekeerd te worden. Maar het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderbare verbor-gene en onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van den Auteur van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de opwekking der doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krach-tiglijk wedergeboren worden en metterdaad geloven. En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de genade, die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.’ .
Ongetwijfeld mag en moet Christus iedereen die het Woord hoort, aangeboden worden als de enige en volkomen Zaligmaker. Het evangelie mag nooit vrijblijvend worden verkondigd, maar moet uitgaan niet slechts met de wens maar met het bevel, de oproep van geloof en bekering. Er mag en moet verkondigd worden dat een zondaar welkom is bij Christus. Ik denk aan het prachtige boek van John Bunyan over Johannes 6:37 Come and Welcome to Jesus Christ, waarvan onder de titel Het komen tot Christus een uitstekende Nederlandse vertaling bestaat.
Het is echter niet zo dat het in de macht van de mens ligt de aangeboden Zaligmaker aan te nemen. Het evangelie wordt ons niet verkondigd, omdat wij reeds vrij zijn. Evenmin wordt het ons verkondigd, omdat wij weliswaar gebonden zijn, maar toch onszelf kunnen bevrijden. Het evangelie wordt ons verkondigd, omdat wij gebonden zijn en onszelf niet kunnen en zelfs niet eens willen bevrijden. Het is God die door Zijn Geest een mens in staat stelt en gewillig maakt te geloven. Dan krijgen we er ook echt zin in om God te vrezen, al moeten we klagen over de gebreken van ons geloof en het onvolkomen karakter van onze gelijkvormigheid aan Christus.
Prediking is het aanbieden en aanprijzen van de Zaligmaker. De gedachte mag echter niet ge­wekt worden dat een mens uit zichzelf in staat of gewillig is de Zaligmaker te omhelzen. We zijn er trouwens niet mee slechts te belijden dat het geloof een genadegave Gods is, als dit enkel en alleen als conclusie achteraf functioneert. Een mens die niet kan en niet wil geloven, wordt daartoe in staat gesteld. Zonder schema’s op te stellen of de variëteit in het werk Gods in dezen te miskennen is dit een zaak die innerlijk wordt beleefd. Wanneer een christen mag vertellen hoe hem geleerd werd te geloven, zal altijd naar voren komen: Ik ben gevonden van hen die naar Mij niet zochten en niet vroegen.
 
Zalig uit genade
Een christen verwoordt als het gaat om het ontvangen van de zaligheid dat op eenzelfde wijze als Paulus dat deed in de brief aan de gemeente van Efeze: ‘Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig gewor-den).’ (Efeze 2:4-5). Gods liefde is hier Zijn eenzijdige, ver-kiezende liefde. Hij maakt een onderscheid waar geen onder-scheid is. Het is niet zo dat Gods liefde machteloos voor ons is, totdat wij haar aanvaarden. Nee wij zijn machteloos en onwillig tot God door Zijn Heilige Geest Zijn liefde in ons hart uitstort.
Ik citeer in dit verband ook de brief aan Titus: ‘Want ook wij waren eertijds onwijs, onge­hoor­zaam, dwalende, menigerlei begeerlijk-heden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, en elkander hatende. Maar wanneer de goe-dertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en ver-nieuwing des Heiligen Geestes.’ (Titus 3:3-5)
We moeten niet bij het begin van het geestelijke leven blijven steken. Op de wedergeboorte als eenzijdig werk van God volgt het levenslange beoefenen van het geloof en de dagelijkse bekering met de geloofsstrijd en geloofsoverwinning daaraan verbonden. We moeten het begin ook niet overslaan. Een goed werk kan alleen worden voortgezet als het ook is begonnen. Ik kan niet anders zien dat velen in onze tijd die over geloofsgroei spreken, geen klaar en helder getuigenis geven als het gaat om het begin van het geestelijke leven. De voortzetting en het einde kan alleen goed zijn, als het begin goed is.
Er waart door de kerken ook van de gereformeerde gezindte een arminiaans getint gevoelen. Dat aansluiting zelfs bij Finney wordt gezocht, is bijzonder verontrustend. Finney was feite­lijk nog veel arminiaanser dan Arminius zelf. Dat komt niet in de laatste plaats naar voren in zijn propaganda om tijdens samenkomsten mensen de gelegenheid te geven naar voren te komen om zo voor Jezus te kiezen. Een alternatief in de lijn van Finney is dat tijdens een samen­komst een moment van stilte wordt ingelast, waarin men de gelegenheid krijgt de beslissing voor Jezus te nemen.
 
 
Jij daar
Op de jeugdsamenkomsten van de stichting Jij daar die onder andere avonden in Doorn be­legd, worden meerdere sprekers die het zo aanpakken uitgeno­digd. Het uitgangpunt is dat de mens zichzelf voor Gods genade kan openstellen als hij het zelf maar wil. Men nodigt ook sprekers uit die wel als gereformeerd kunnen worden gezien, maar veelal dan toch sprekers voor wie de gedachte van het geloof als genadegift van God meer op de achtergrond staat en bij wie de oproep tot zelfonderzoek niet tot nauwelijks een functie heeft.
Nu weet ik dat deze gedachte zozeer op de voorgrond kan staan dat het geloof als appèl geen recht wordt gedaan. Jongelui uit de gemeenten waar dat het geval is, plegen extra gevoelig te zijn voor de boodschap en sfeer van Jij daar- avonden. Dat is iets wat kerken tot zelf­onder­zoek noopt. Wordt bij ons Christus werkelijk aan het hart gelegd en zie jongelui in onze ge­meenten leesbare brieven van Christus? Nooit mag ongeloof en onbekeerd-zijn als normaal worden gezien. Het feit dat het geloof een genadegave van God is mag nooit zo worden verkondigd, dat het van Christus afhoudt in plaats dat het naar Hem uitdrijft. Nooit kan te duidelijk dat God in de verkondiging van het Evangelie ons in Christus verzoening en vriendschap aanbiedt en dat Hij iedereen hoort die Hem om Christus’ wil om genade aanroept.
Dat neemt niet weg dat we niet gelukkig behoren te zijn met de presentatie en veelal ook de boodschap van Jij daar.  De pre-sentatie is heel mensgericht is. Het Evangelie is ook te heilig om op een disjocky-achtige manier te worden gepresenteerd. Eerbied voor Gods majesteit die weliswaar met kinderlijke vrijmoedigheid vermengd mag zijn, behoort tot de kern van bijbelse vroomheid. Dat geldt ook voor en niet on­belangrijk deel van de melodieën waarop liederen worden gezongen. Terwijl Calvijn be­tuig­de dat de melodieën waarmee we Gode lof zingen iets van Gods majesteit moeten weer­spie­gelen, valt bij Jij daar heel sterk het accent op ritme. Dat weerspiegelt een ander spiritualiteit dan de gere-formeerde en puriteinse spiri­tualiteit.
Nog één ding: de genoemde stichting richt zich op de refor-matorische jeugd zonder zelf aan de gereformeerde belijdenis te binden. Ik bepleit principieel het omgekeerde en dat  in allerlei verbanden. Bind je duidelijk aan de gereformeerde belijdenis maar probeer iedereen van welke achtergrond ook te bereiken en beperk je niet tot een bepaalde subcultuur. Laat alom het bijbelse getuigenis worden gehoord: ‘Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de dui­ster­nis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heer-lijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.’ (2 Korinthe 4:6)
 
Slot
Laten we het ons toevertrouwde pand beminnen, bewaren en verdedigen. Daarbij gaat het om de boodschap dat de Drie-enige God de God is van volkomen zaligheid. Deze boodschap geeft een vreugde die de wereld en welke vorm van eigenwillige godsdienst ook ons nooit kan geven. Ik neem niets terug van het feit dat de klacht bij het leven van een christen hier op aarde behoort, maar tenslotte gaat de vreugde boven de klacht uit. Eenmaal in het nieuwe Jeruzalem zal alleen de vreugde over-blijven en de klacht voorgoed voorbij zijn. Hier op aarde mag de voorsmaak van de eeuwige zaligheid worden gesmaakt. Er is sprake van een beginsel van vreugde. Als dat beginsel zo groot is, wat moet dan de volheid zijn.
Als ons spreken en ons geestelijke leven slechts door een klacht wordt getekend, roepen we zelf een reactie op. Dan zijn we er mede verantwoordelijk voor dat jongelui die ontkomen zijn aan de strik van een lijdelijke godsdienst terecht komen in een strik van eigengerechtige godsdienst.
Laat dit duidelijk zijn dat de vreugde van een christen, geen vreugde is over eigen vorderingen in het geloofsleven. In dezen zegt hij met Paulus dat hij de dingen die achter hem zijn, namelijk datgene wat hij tot Christus bekeerd zijnde in Diens dienst heeft gedaan, ver­geet. De vastheid van een christen is enkel en alleen het kruis van Christus. Wie daar iets van gaat verstaan, begeert zijn leven in dienst van God te besteden om tenslotte met de Psalmist te belijden:
 
Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond
Uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen;
Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond,
Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren;
Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond;
Want hij volhardt naar Uw geboôn te horen.
 

Er zijn in de kerken veel dingen die ons moeten verontrusten. Geruststellend is de wetenschap dat wij de kerk niet in stand moeten houden, maar dat Christus dit Zelf doet en dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen. Als de Heere werkt, wie zal dan keren. Hoe rijk en troostvol is dan het getuigenis dat Jezus Christus ons geschonken is tot wijsheid, recht­vaar­digheid, heiligmaking en volkomen verlossing. Daarmee kunnen we leven en sterven.
Ik zou tenslotte willen opmerken: laten we getrouw zijn op de plaats waar God ons heeft ge­steld en voortdurend smeken om herstel en hervorming van de kerk in de diepste zin van het woord, opdat de christelijke kerk een waarlijk gereformeerde kerk mag zijn. Dat herstel en die hervorming zijn pas volkomen op de jongste dag. Daarom rest ons de bede: Ja, kom, Heere Jezus.’
 

maandag 3 maart 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 5

Rechtvaardiging en heiliging
Het evangelie is de boodschap dat God zondaren rechtvaardigt enkel en alleen op grond van het werk van Christus. In artikel 22 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen we: ‘Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, het-welk Jezus Christus met al zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten hem zoekt. Want het moet noodzakelijk vol­gen, of, dat niet al wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus zij; of, zo het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft.’
Aan de rechtvaardiging is de heiliging verbonden. Een waar geloof is een geloof dat vruchten voortbrengt. Een christen is een mens die niet alleen gelooft dat Christus voor hem is gestor­ven, maar die ook zelf met Christus is gestorven en opgewekt. De apostolische verma­ningen zijn een uitwerking van de tien gebo-den en geven aan wat de praktijk van de god­za­ligheid inhoudt. Echt geloof is verbonden met godzaligheid, met godsvrucht. Godsvrucht komt voort uit verborgen omgang met God en blijkt in het dagelijkse leven.
Het is van belang dat in de prediking, catechese en pastoraat daarin concreet leiding wordt gegeven. De verma­nin­gen uit de nieuwtestamentische brieven maken wezenlijk deel uit van de Heilige Schrift en zijn voedsel voor Gods kerk. Ik denk in dit verband ook aan de geestelijke wijze waarop in de Heidelbergse Catechismus in het kader van de dankbaarheid de Tien Geboden worden uitge­legd.

Een christen houdt hier op aarde redenen over zichzelf te klagen
Echter de gelijkvormigheid aan Christus is echter slechts heel ten dele. In antwoord 115 van de Heidelbergse Catechismus wordt betuigt dat zelfs de allerheiligsten maar een klein begin­sel van de nieuwe gehoorzaamheid hebben. Het gaat hier om het verstaan van de tweede helft van Romeinen 7. Hoe moeten we Paulus zien als hij in Romeinen 7:14 klaagt: ‘Want wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde’ en in Ro­mei­nen 7:24: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’
Het gebruik van de tegenwoordige tijd maakt duidelijk dat het niet om Paulus vóór zijn be­ke­ring kan gaan. Spreekt Paulus hier dan als gelovige die nog niet of in ieder geval veel te weinig de kracht van de inwoning van de Heilige Geest, zoals hij dat in Romeinen 8 zal ver­woorden, verstaat? Deze visie staat bekend als het perfectionisme. In onze tijd komt zij het meest voor in de vorm van de zogenaamde Keswick-teaching.
Een bekend vertegenwoordiger ervan was de Zuid-Afrikaan Andrew Murray. Inmiddels al weer een aantal jaren geleden heeft prof.dr. H. Maris in zijn proefschrift Geloof en ervaring breed gedocumenteerd aangetoond dat Andrew Murray in een ander spoor gaat dan de gereformeerde theologie. Heel ver ging hier in de Amerikaanse revivalist Charles G. Finney die overigens niet alleen de reforma­torische rechtvaardigingsleer, maar ook het gereformeerde getuigenis aangaande verkiezing, verdorvenheid van de mens en wedergeboorte volstrekt van de hand wees.
Het perfectionisme houdt niet in dat men zegt dat men tot volstrekte zondeloosheid kan komen, maar wel dat men als men door de inwoning van de Heilige Geest en het blijven in Christus het overwinningsleven leidt, niet meer behoeft te klagen, omdat concrete zonden niet meer de kop op steken. In het leven van de heiliging laten we de rechtvaardiging achter ons. Een bekend vertegenwoordiger in Nederland van deze zienswijze is dr. W.J. Ouweneel. Ouweneel schrijft in dit verband in één van zijn boeken: ‘Dat is het precies mooier kan het niet gezegd worden, maar ook elke schrede boven de rechtvaardiging uit ontvangt de mens door genade en door Gods Geest.’

Heart Cry
Verdrietig dat stichtingen die ook binnen de gereformeerde ge­zindte actief zijn zoals Heartcry heel bewust deze visie op de heiliging propageren en ge­schriften in de geest van Finney verspreiden. Daarbij moet worden aangetekend dat deze stichting de pre­tentie die men aanvankelijk nog had dat men zich bewoog binnen de kaders van de gere­for­meerde belijdenis, niet meer heeft.
Ongetwijfeld is het waar dat een leven door de Geest en in de nabijheid van Christus het mid­del is om zonden te doden. Echter dat blijft niet alleen een levenslange strijd, maar in deze strijd is er naast de jubel altijd ook de klacht. Wanneer kunnen we zeggen dat zondige be­geerten, al zetten wij ze niet in daden om, echt tegen onze wil in ons opkomen? En zelfs al is dat het geval, wij behoren helemaal geen zondige begeerten, geen zondige aard en geen zon­di­ge gevoelens te hebben. Het uitgangspunt moet zijn dat wij goed en naar Gods beeld zijn geschapen. Alleen al dat wij een zondige aard hebben, behoort ons dagelijks onze geestelijke klachten met de woorden uit Romeinen 7 te verwoorden.
Trouwens het is een misvatting dat Romeinen 7 en 8 hierin een verschillend geluid geven en in Romeinen 7 het bedelaarleven en in Romeinen 8 het overwinningsleven als twee ver­schillende gestalten van het geloof worden getekend. Op de klachten van Romeinen 7 volgt de dankzegging: ‘Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere’ (Romeinen 7:25) en de be­lijdenis: ‘Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde.’ Terwijl de wetenschap dat er geen ver-doemenis is voor hen die in Christus zijn het deel is van hen die door de Geest wandelen en daarom zuchten om verlost te worden van het lichaam dezes doods. (Vgl. Romeinen 8:23).
Ik noem nog dat wij niet alleen een zondige aard houden, waar we al zou ze niet ontplooien over moeten klagen, maar dat ook onze allerheiligste verrichtingen onvolkomen zijn en met zonden bevlekt. ‘Onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.’ (Jesaja 64:60 Over onze allerheiligste verrichtingen hebben wij verzoening nodig. Aan alles wat wij in dienst van God doen, kleeft zolang wij dit lichaam des doods hebben een stuk egoïsme en zoeken van eigen eer. Wie dat ontkent, mist zelf-kennis. Het perfectionisme hangt dan ook samen met een onjuist en oppervlakkig zondebesef.

Het leven als overwinnaar in Christus is hier op aarde blijvend met de bedelaargestalte verbonden
In het geestelijke leven behoren in dit leven klacht en jubel bijeen. Het ware geestelijke leven is niet enkel klacht, maar ook niet enkel jubel. De levende klacht zelf verbindt trouwens aan God en geeft zo al vreugde. Het bedelaarsleven is een overwinningsleven en het over­win­nings­leven is een bedelaarsleven. Dat niets ons kan scheiden van de liefde is niet gegrond op de vruchten van de Geest in ons, maar enkel alleen op het bloed van Christus voor ons gestort en heel persoonlijk aan ons toegepast door de Heilige Geest.
Ik denk aan de indrukwekkende woorden die de Engelse puritein John Owen zinspelend op Galaten 2:20 een aantal dagen voor zijn dood aan één van zijn vrienden schreef: ‘Ik ga naar Hem, Die ik van harte heb liefgehad, of nog beter, naar Hem, Die mij heeft liefge­had met een eeuwige liefde; dat is de volkomen grond van al mijn troost. (...) Ik verlaat het schip van de kerk in een storm, maar wan­neer de grote Loods aan boord is, zal het verlies van een arme onder­roeier van weinig betekenis zijn.
Om deze dingen gaat het in het geding met het zogenaamde overwinningsleven als tegen­stelling tot het bedelaarsleven. De toegerekende gerechtigheid van Christus is en blijft de enige grond van de rechtvaardiging. De rechtvaardiging als zodanig is de verwisseling van staat, van de staat van verdoemenis naar vrijspraak en vergeving, van de staat van een kind des toorns naar die van een kind van God. Uit die staat kunnen we nooit meer vallen, maar voor ons gevoel kan het er meer dan eens om spannen. Zeker is dat de troost van de rechtvaardiging de christen blijvend begeleid.
In dit verband is het van groot belang te onderkennen dat in vraag 60 van de Heidelbergse Catechismus niet wordt gevraagd: ‘Hoe ben je rechtvaardig voor God geworden?’ maar ‘Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?’ De vraag staat in de tegenwoordige tijd. Ze kan niet alleen aan een beginnend christen maar ook aan de meest bevestigde christen worden gesteld. Zowel de beginnende als de meest bevestigde christen geven hetzelfde antwoord. We zijn en blijven alleen rechtvaardig voor God op grond van de ons toegerekende volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus.
Ik verwijs ook naar het slot van artikel 24 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘Voorts, al is het dat wij goede werken doen, zo gronden wij toch onze zaligheid niet daarop; want wij kunnen geen werk doen, of het is besmet door ons vlees en ook strafwaardig; en al konden wij er één voortbrengen, zo is toch de gedachtenis van één zonde genoeg, dat het van God zou verworpen worden. Alzo dan zouden wij altijd in twijfel staan, herwaarts en derwaarts drijvende, zonder enige zekerheid, en onze arme consciënties zouden altijd gekweld worden, indien zij niet steunden op de verdiensten van het lijden en sterven onzes Zaligmakers.’
Wezenlijk voor de gereformeerde religie is dat de overwinnings-gestalte een bedelaargestalte blijft. Ik kan niet nalaten het gezang van de Anglicaanse predikant Toplady te citeren; een gezang waaraan hijzelf de titel gaf ‘Het gebed van de meest verge-vorderde gelovige beide in leven en sterven’:

Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schaûw,
waar het bloed door U gestort,
mij de bron des levens wordt.
 
 
Zie, ik breng voor mijn behoud
U geen wierook, mirr’ of goud;
moede kom ik, arm en naakt,
tot de God, die zalig maakt,
die de arme kleedt en voedt,
die de zondaar leven doet.
 
Rock of Ages, cleft for me
Let me hide myself in thee;
Let the water and the blood,
From thy riven side which flowed,
Be of sin the double cure,
Cleanse me from its guilt and power.
 
Nothing in my hand I bring;
Simply to thy cross I cling;
Naked, come to thee for dress;
Helpless, look to thee for grace;
Foul, I to the fountain fly;
Wash me, Saviour, or I die.

Wir sind nur Betler. Hoc est verum
Het getuigenis van de blijvende betekenis van de rechtvaardiging door het geloof alleen wordt aangevochten, niet alleen vanuit de moderne theologie, maar ook in allerlei vormen van evan­ge­lische theologie. Daarin staat zo vaak de gelovende en voor God werkzame mens centraal en niet Christus en Zijn kruisver-diensten.
Laten we het ons toevertrouwde pand bewaren. Als hersteld hervormd predikant merk ik op dat in deze de Hersteld Hervormde Kerk een bijzondere verplichting heeft. Zij heeft terecht de lutherse belijdenis afgewezen. Echter wie met Luther belijdt: ‘Wir sind nur Betler. Hoc est verum’ (wij zijn slechts bedelaars dat is waar; Luther’s laatste geschreven woorden), staat veel dichter bij de gereformeerde belijdenis dan het gedachtegoed dat een stichting als Heart­cry nu propageert.
Hier is het artikel in het geding, waar de kerk mee staat of valt namelijk de recht­vaardiging van de goddeloze. Zelfs een rooms-katholiek als Pascal gaf hier een dui­delijker geluid met zijn getuigenis dat er op aarde slechts twee soorten mensen zijn de zon­daren die menen rechtvaardig te zijn en de recht­vaardigen die weten zondaar te zijn.