Posts tonen met het label Charles Haddon Spurgeon. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Charles Haddon Spurgeon. Alle posts tonen

maandag 26 september 2016

Dr. John Kennedy (1819-1884). Een negentiende-eeuwse Evangelical uit de Schotse Hooglanden


John Kennedy was een van de grootste negentiende-eeuwse predi­kers van het Evange­lie van de genade Gods in de Schotse Hoog­landen. Hij werd op 15 augustus 1819 in de pastorie van Killearnan in Ross-shire geboren, was de vierde zoon en werd naar zijn vader ge­noemd. Hij had het voorrecht godvrezen­de ouders te bezitten en kwam in zijn omgeving velen tegen die de Heere kenden en vreesden.
Zijn eigen vader was een begaafd en begena­digd predi­ker. Deze was onder ande­re bevriend met Lachlan Mackenzie, de predikant van Lochcarron, en met John MacDonald, die verbon­den was aan Ferintosh, een plaatsje niet ver van Killearnan. 
Op Avondmaalsdiensten plachten de genoem­de predikanten zijn vader te assisteren. Zo mocht John van jongsaf aan het Evangelie in betoning des Geestes en der kracht horen predi­ken. Hoewel dit alles hem als opgroeiende jongen niet onberoerd liet, bleef hij in de geestelijke duis­ternis, waarin van nature ieder mens verkeert.
Na de plaatselijke basisschool te hebben doorlopen, ging hij op ong­eveer zeventienjarige leeftijd naar de universiteit van Aberdeen. In 1840 haalde hij daar zonder moeite de graad van "Master of Arts". In navolging van zijn vader begon hij zich nu aan de studie van theolo­gie te wijden. Hij hield van lite­ratuur en een van zijn studiegenoten vertelt dat hij opging in de romans van sir Walter Scott.
De gerefor­meerde leer was voor hem zeer zeker nog geen zaak van het hart. Ongetwijfeld heeft zijn vader deze ontwik­keling met zorg gadegesla­gen. Wat zal hij voor zijn zoon gebe­den hebben! Pas na zijn dood werden deze gebeden verhoord.
Het sterven van zijn vader in januari 1841 bracht bij de jonge John Kennedy een geestelijke omkeer te weeg. Hij werd bekom­merd om de zaligheid van zijn ziel. Diep verdrietig ging hij naar Killearnan om de begrafenis bij te wonen. Zijn verdriet bracht hem ertoe zijn ziel voor de Heere uit te storten. 
De geestelijke ervaring die toen zijn deel mocht worden, heeft hij later onder drie aspecten gerangschikt:
1. Een onbeschrijflijke ziele angst vanwege het gevoel tegen God te hebben gezon­digd, en in het bijzonder dat hij geen gehoor had gege­ven aan de vermaningen en aanspo­ringen van zijn vader, met wie hij hier op aarde nooit meer zou kunnen spre­ken.
2. Een vurig pogen om niet in uiterste wanhoop aan Gods barm­hartig­heid weg te zinken door gedurig te bidden en over gedeeltes uit de Heilige Schrift te mediteren.
3. Een besef dat de weg van zaligheid door Christus in het Evangelie was geopend zelfs voor de grootste der zondaren.
Na de begrafenis van zijn vader was het duidelijk dat de jonge John Kennedy door Gods genade een nieuw mens was geworden. John Kennedy kon over het sterven van zijn vader het volgende schrij-ven: "Ik kan de herinnering aan dat verlies dragen, omdat ik de vaste hoop mag hebben dat zijn dood het middel was ons aan elkaar te verbinden met banden die nooit verbroken worden."
John Kennedy was niet gewoon om veel te zeggen over de omkeer die hij ervaren had. Uit zijn spreken en leven bleek evenwel duide­lijk dat hij een nieuw schep­sel in Christus geworden was. Hij was bovenal een man van gebed. Een van zijn hoorders zei: "Voor mijn gevoel gingen zijn gebeden zijn preken te boven."
In de tweede helft van de achttiende eeuw en in het begin van de negen­tiende eeuw kwam in Schotland de bijbelse, gereformeerde godsdienst tot nieuwe bloei. Plaatselijk en regionaal vonden meer-dere opwekkingen plaats. Binnen de nationale kerk van Schotland leidde dat tot grote spanningen, waarbij zowel de leer als de verhouding tussen kerk en staat een rol speelden.
De "evangelische partij" (Evan­gelical party) begeerde vast te houden aan het Evangelie van Gods genade zoals dat in de belijdenis­geschriften van Westminster (te vergelijken met onze Drie Formulieren van Enigheid) was verwoord. Daartegenover stonden de "gematigden" (Moderates). Deze waren sterk be­­­­­­­­ïnvloed door de geest van de Verlichting. Hun prediking was sterk moralistisch.
In 1843 kwam het tot een scheuring. Het overgrote deel van de "Evangelical Party" verliet de nationale kerk van Schot­land en vormde de vrije kerk van Schotland (Free Church). In de Schotse Hooglanden verbond de grote meerderheid van de bevolking zich met de Free Church.
In februari 1844 werd John Kennedy bevestigd als predikant van de gemeen­te van de Free Church in Dingwall. In 1870 mocht de Free Church van Dingwall een nieuw kerkgebouw in gebruik nemen. Op verzoek van John Kennedy werd de dienst geleid door Charles Had­don Spurgeon.
De nieuwe kerk kon de menigte niet bevatten en de volgende dag ging Spurgeon in de open lucht voor. John Kennedy heeft zijn leven lang in Dingwall ge­staan. Zijn invloed reikte tot ver buiten zijn standplaats. Voor vele duizenden is zijn bediening tot eeuwige zegen ge­weest.
Kennedy was niet alleen een groot prediker, hij heeft ook een aan-tal publicaties op zijn naam staan. In The Days of the Fathers in Ross-shire vertelt hij over het geestelijk leven van zijn geboorte-streek. Het slot van dit boek wordt gevormd door een beschrijving van het leven en de Evangeliebe­diening van zijn vader. The Apostle of the North is een bio­grafie van dr. John MacDonald, de predikant van Ferintosh. Vanwege zijn grote verdiensten verleende de universiteit van Aber­deen hem in 1873 een eredoctoraat.
In 1880 vertoonde John Kennedy de eerste symptomen van suiker­ziekte. 
Gaandeweg ging zijn gezondheid achteruit. Desondanks ging hij door met preken, zelfs toen hij terwille van zijn gezond­heid een reis naar Italië. Hij heeft Dingwall nooit meer gezien. Op de terugreis was hij, toen hij in het plaatsje Bridge of Allan aangekomen was, niet in staat om verder te reizen. Daar stierf hij op 28 april 1884.
John Kennedy predikte Jezus Christus in al Zijn volheid. Hij gaf geestelijke leiding aan verslagenen van hart. Met kracht deed hij een appel op de gewetens van hen die onbekeerd waren. Zonder enige reserve bood hij Christus aan om niet. Tegelij­kertijd be­tuig­de hij dat de Heere soeve­rein is in het zaligen van zonda­ren. Hij begeerde de volle raad van God te verkondi­gen.
In de tweede helft van de negen­tiende eeuw trad in de Free Church van Schotland verval op. De Schrift­kritiek deed haar in-trede. Arminiaanse invloeden werden ge­voeld. Tegen deze ontwik-kelingen in verdedigde John Kennedy het Evangelie van Gods vrije genade. Dit Evangelie geeft waarachtige troost wanneer de wet ons beschuldigt en de duivel ons benauwt. Er worden zondaren zalig, omdat de Heere het wil. Gods Raad zal be­staan en Hij zal al Zijn welbehagen doen.

maandag 12 september 2016

Het leven en de prediking van ds. J.P. Paauwe (1872-1956)

Inleiding
Charles Haddon Spurgeon heeft in een lezing over de gebroeders Wesley gezegd dat de naam Wesley hun tegenstanders afschuw en hun volgelingen met een zeg maar kritiekloze verwondering vervulde. Hoewel wijlen ds. J.P. Paauwe in zijn stellingname niet bepaald met de gebroeders Wesley ver­geleken kan worden, zijn deze woorden ook op hem van toepassing. Bin­nen de kring van zijn volgelingen is zijn gezag zo on­ge­veer onaan­tast­baar. Daarbuiten roept zijn naam veelal afkeer tot zelfs afschuw op. Overigens zijn er ook uit­zon­de-ringen op deze regel.
Wijlen ds. Jac. van Dijk schreef in zijn memoires Het nooit verloren ver-ge­zicht dat niemand zozeer een stempel op hem gezet heeft als ds. Paauwe. Zover wil ik zelf bepaald niet gaan, maar wel mag ik betuigen dat ik zijn dagboek en preken met stichting heb mogen lezen. 
Ik had ooit wel eens van ds. Paauwe gehoord, maar wist niet wie hij was noch wat hij voorstond. Mijn belangstelling voor hem werd ge-wekt, toen aan het begin van de theolo­gische opleiding één van mijn medestudenten mij zei dat ik in de leer van de rechtvaardiging een Paauweaan was. 
Dat was niet als compliment bedoeld. Integendeel.  Het heeft toen nog een paar jaar geduurd voordat ik met de ge-schriften van ds. Paauwe in aanraking kwam. Na afsluiting van het kerkelijk examen kreeg ik van een goede vriend het dagboek van Paauwe. 
Ik ben toen een beetje gaan begrijpen waarom mij eertijds ver­weten was dat ik in de leer van de rechtvaardiging Paauweaans dacht. Belangrijker was dat dit dagboek meer dan eens gebruikt werd om troost in aan­vechting te schenken.

Wie was ds. Paauwe?
Jan Pieter Paauwe werd geboren in 1872 en overleed in 1956. Hij stu­deerde theo­lo­gie in Utrecht. Zijn eerste ge­meente was Yerseke. Hij werd daar in 1901 door ds. J.H. Gunning J.H. zn., een dominee van de ethi­sche richting in de Her­vormde Kerk, in het ambt be-vestigd. 
In Yerseke liep Paauwe in gees­telijk opzicht vast. De inhoud van zijn preken veranderde. Van heinde en ver kwamen mensen vanuit aller­lei kerken en kringen naar hem luis­teren. Onder zijn prediking kwamen mensen tot bekering. Dat gold onder andere voor de later vrouw van ds. Fraanje die als meisje onder het gehoor van Paauwe zat.
Naar zijn eigen oordeel had Paauwe geen deel aan datgene wat in het Avondmaal wordt betekend en ver­zegeld. Daarom liet hij brood en beker voor­bijgaan als hij het Avondmaal bediende. In Yerseke kwam ds. Paauwe in contact met de vele Ledeboerianen die daar te vinden waren en die in 1907 door Kersten samen met de kruis-gezinden die er nog waren tot een hecht kerkverband werden gevormd met de naam Gere­formeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika.
Aan Paauwe is gevraagd als predikant naar de Ledeboeriaanse gemeenten over te komen. Niet in de laatste plaats zijn vrouw, Wilhelmina Da­ge­vos, heeft hem hiervan weerhouden. Terugblik-kend op zijn leven betuigde Paauwe later dat God hem voor een der­ge­lijke misstap had behoed. 
Paauwe kwam door zijn levensgang tot de overtuiging dat het met alle kerkelijk leven in geïnstitueerde vorm was gedaan. Naar zijn overtuiging was het niet alleen onmogelijk om in de Her­vormde Kerk te blijven maar ook om toe te treden tot één van de afge-scheiden kerken. Hij zag zichzelf tenslotte als de laatste getrouwe godsgezant in Nederland
In 1907 werd Paauwe aan de Hervormde Gemeente van Bennekom verbon­den. Hier had zijn prediking niet die gevolgen die zij in Yerseke had gehad. In Bennekom wist men het en was men gerust. In december 1911 kwam hij tot de vrijheid van de kinderen van God. Over het hoe is wei­nig bekend. 
Paauwe is altijd zeer karig gebleven daar iets over mede te delen. We krijgen de indruk dat Paauwe in de leer der rechtvaardiging aanvankelijk dacht in de lijn van ds. I. Kievit, waarbij de zekerheid van het geloof aan een hele bepaalde er­varing, de zogenaamde vier-schaarbeleving wordt verbonden.
In zijn Bennekomse periode kwam het tot een conflict met de hogere organen van de Hervormde Kerk. De weigering van ds. Paauwe om jonge mensen die in een vrijzinnige gemeente belijdenis afgelegd had­den, in het lidmatenboek in te schrijven, liep uit op zijn schorsing. Het classicaal bestuur schreef de namen in. 
Na opheffing van de schor­sing schrapte Paauwe de namen in het lidmatenboek door. Dit leidde tot zijn afzetting als hervormd predikant. Ik spreek over deze gang van zaken verder geen oordeel uit. Laat ieder dat voor zichzelf vormen. Niet lang na zijn afzetting vestigde Paauwe zich in Den Haag. Op ver­zoek van de ver­eni­ging "Calvijn" verkondigde hij daar het Woord.
Rond­om Paauwe verzamelde zich een kring van toehoor­ders. Langza­mer­hand breid­de het aantal plaatsen waar hij voor­ging uit. Vooral doordeweekse diensten werden druk bezocht. Daarbij moet aangetekend wor­den dat lang niet alle luisteraars zijn kerkelijke visie deelden. Iemand die dat in ieder geval niet deed, was zijn eigen vrouw. 
Zij is na de schorsing van haar man als hervormd predikant nooit meer onder zijn gehoor gekomen en zocht evenmin contact met zijn volgelingen. In 1931 overleed zij op 51-jarige leeftijd. Ds. Paauwe heeft betuigd dat hij mocht weten dat zijn vrouw de eeuwige heerlijk­heid was binnen gegaan. In 1939 hertrouwde Paauwe met Cornelia Constan­je. Mevr. Paauwe-Constanje heeft haar man vele jaren over-leefd.

Welke boodschap bracht ds. Paauwe?
Steeds helderder en ook scherper heeft Paauwe naar voren gebracht dat er geen geestelijk leven is buiten de geloofsvereniging met Christus. Paauwe veroordeelde na zijn schorsing, zoals ik al aangaf, niet alleen de Hervormde Kerk, maar ook alle afge­scheiden kerken. Naar zijn oordeel werd nergens in Nederland de waar­heid Gods recht verkondigd. Wat hij miste was de prediking van de recht-vaardiging door het geloof.
Voor Paauwe stond het als een paal boven water dat er geen geloof en geestelijk leven is zonder rechtvaardiging en geen rechtvaardiging zonder geloof. Het gebruik van uitdrukkingen als ‘zien is nog geen hebben’ en ‘een bedekte schuld is nog geen vergeven schuld’ zag hij als symptomen van het feit dat men geen zicht had op het werkelijk karakter van het geestelijk leven.
Niet het minst daarom oordeelde hij negatief over de kerken van de Afscheiding. Heel in het bijzonder heeft Paauwe getoornd over de gedachte dat er geestelijk leven kan zijn buiten het gelovig omhelzen van de Heere Jezus Christus. Hij achtte dat zielsmisleidend. 
De lievelingstekst van Paauwe was: ‘Die de Zoon heeft, heeft het leven; die de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet.’ Hij miste dit klare getuigenis in de Nederland­se kerken. Vandaar zijn negatieve oordeel over de kerkelijke situatie in Nederland. Hij voelde zich verwant met de Reformatoren en met man­nen als Van der Groe en Kohlbrugge.
Heel nadrukkelijk bracht Paauwe het aanbod van genade. Hij kon in zijn prediking zeggen dat geen enkel mens bekeerd wil worden, maar dat God wel wil dat mensen zich bekeren. Zalig is hij die zijn verzet tegen God en tegen Gods weg van zaligheid opgeeft. Wie dat doet, zal terstond daarna belijden: ‘Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen.’ Voor hen die onder de prediking van het evangelie verkeren, zo be-tuigde Paauwe, is het slechts mogelijk de rampzaligheid te bereiken door over Christus heen te stappen. De betekenis van het aanbod van genade in de theologie van Paauwe kan nog met de volgende anekdote geïllustreerd worden.
Omdat hij de reeds genoemde ds. Van Dijk dan eens bij Paauwe kerkte, werd hij door hem uitgenodigd eens langs te komen. Daar zag ds. Van Dijk, zo vertelt hij zelf, toch wel tegenop. Tenslotte kwam hij toch zover en toen hij met zijn vrouw bij Paauwe binnen-stapte, zei mevr. Van Dijk: ‘We hebben het dan toch maar ge-waagd.’ Daarop antwoordde Paauwe: ‘U hebt niets gewaagd, u was genodigd.’ Daaraan voegde hij nog toe dat Christus ons ook nodigt en vroeg hij mevrouw Van Dijk of zij ook die uitnodiging al aanvaard had.
Ik geef een citaat uit één van de preken van Paauwe waarin diens visie op het aanbod van genade, het geloof en de rechtvaardiging naar voren komen. ‘Het geloof is dus noodzakelijk. De werkzaam-heden zijn het niet, de verandering is het niet, het gevoel is het niet. Het geloof is het, ofschoon het geloof geen dood geloof moet zijn, maar een werkzaam geloof. Het geloof op zichzelf is het niet. 
De Heere Jezus Christus is het. Want het geloof grijpt de Heere Jezus Christus aan en daarom zeggen wij, dat het geloof het is en dat het alles is. De apostel zegt immers: ‘Christus is alles en in allen.’ (Kolossenzen 3 vers 11). Nu moet u aan de hand van het Woord uzelf onderzoeken en u voor de vraag plaatsen, of dat nu bij is, in u waar is. Namelijk dat het geloof alles is. God biedt u Christus aan. Aan wie? Aan de zondaar en goddeloze. 
U vindt dit toch bevestigd in de Schrift. ‘Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer.’ (Jesaja 45 vers 22). En: ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.’ Nu is het geloof de omhelzing van deze aanbieding. 
Waar de aanbieding wordt omhelst, daar is het en daar is alles! Waar men echter de aanbieding laat voor hetgeen zij is, daar is niets dan schuld en verdoemenis. Het geloof, door middel waarvan de aanbieding wordt omhelst is een gave Gods.’

Hoe moeten we over ds. Paauwe en zijn prediking oordelen?
Het belang­rijkste is hoe God oordeelt. In het licht van de Schrift kan ik zijn getuigenis dat er geen geestelijk leven is buiten de geloofs-vereniging met de Heere Jezus Christus alleen maar hartelijk bij-vallen. In het centraal stellen van Christus en Zijn gerechtigheid ligt de blijvende betekenis van de prediking van ds. Paauwe. 
Dat be­tekent niet dat ik geen vragen heb. Paauwe wekt meer dan eens de indruk dat alleen als men alleen in Christus geborgen is, als men het moment van afsnijding uit Adam en inplanting in Christus weet aan te geven. Zowel in het licht van de Schrift als van de kerkgeschiede­nis is dat een onhoudbare vi­sie.
Van David, Obadja en Timotheüs weten ze dat zij reeds aan de bor­sten van hun moeder op de Heere vertrouw­den. De Schrift legt niet de nadruk op het weten van het tijdstip van de beke­ring maar op de vrucht. Wat betreft de kerkgeschiedenis merk ik op dat vele grote lichten niet exact hebben kunnen aangeven waar hun geeste­lij­ke loop­baan begon. Ik noem slechts Brakel en Henry.
De leidingen Gods met Zijn kinderen zijn zeer verschillend. Heel vaak zijn de eer­ste oefe­ningen van het geloof zo zwak dat men het er zelf niet voor kan hou­den. Menigeen kreeg ook pas bij het bewande­len van de weg des heils een helder zicht op tal van zaken. In zijn auto-biografie Genade over­vloeiende voor de voornaamste der zondaren doet Bunyan daar duide­lijk verslag van. Nu zijn dit zaken die Paauwe niet ontkent, maar het valt moei­lijk te loochenen dat deze punten in zijn prediking niet tot nau­welijks aan­dacht kregen.
Petrus Datheen schreef een christelijke sa­menspraak tot troost van bekommerde harten. Hierin vertroost hij christenen die een zwak geloof hebben en niet kunnen bezien dat zij in Christus recht­vaardig voor God zijn. Datheen wijst er dan op dat hoe zwak ook ons geloof mag zijn, wij in Christus recht­vaardig voor God zijn. 
Ik noem ook de Christen- en Christinnereize van Bunyan. Daar ko­men we niet al­leen figuren als Christen, Getrouw en Groothart tegen maar ook Hoop, Klein Geloof en Altijd Bevreesd. Bunyan wenste niet het minst ook deze laatste categorie te troosten en te leiden. Dit pas­to­rale en troos­ten­de ele­ment van bekom­merde christenen komen we bij Paauwe niet veel te­gen.
Bij hem over­heerst het waarschu­wende element, na­me­lijk dat alle bekomme­ring die niet voortvloeit uit de vereniging met Christus eigen­gerech­tigheid is. Dat laatste is onge­twi­jfeld waar, maar dan blijft de vra­ag: Kan iemand dat zelf altijd zo duidelijk on­der­scheiden? 
Ik wijs ook nog een opmerking van John Owen in zijn boek over de rechtvaardiging, namelijk dat al Gods kinderen in Christus recht-vaardig voor God zijn, maar dat niet al Gods kinderen in leerstellig opzicht een juist zicht op de rechtvaardiging hebben.
Wie zich in zijns levensgang verdiept, wordt getroffen hoezeer hij een einzelgänger is geweest. Zijn leven wordt gekenmerkt door een geweldige eenzaamheid. Als student kwam Paauwe wel mede-studenten van gereformeerde overtuiging tegen maar hij voelde zich niet tot hen aangetrokken.
De reden daarvan heeft hij als volgt verwoord: ‘Terwijl zij er waren, waren zij al kant en klaar. Zij hadden geen moeilijkheden. De gerefor-meerde dogmatiek was voor hen een peulenschilletje. Ik had als student rondgelopen met de vraag: “Is er een God? En als Hij er is, wat is Hij dan?” Dus stond ik mijlenver van deze mensen af en er was niemand op wie ik jaloers was. Ik verachtte het in mijn hart; alle wetenschap, alle kennis zonder de kennis van God verachtte ik in mijn hart (..) En hoe verder een student is in betrekking hiermee, hoe “gere­for­meerder” hij is, hoe beter hij het “weet”, des te verder sta ik van hem af, de te onsympathieker is hij mij. Niet als een mens maar als aanstaand prediker.’
Na zijn schorsing in de Hervormde Kerk kwam Paauwe helemaal alleen te staan. Isolement leidt tot ver­absolutering van inzichten. Dat zien we ook bij Paauwe. Daaraan moet nog toegevoegd worden dat Paauwe kennelijk gefrustreerd was door de behandeling die hij van de kerkelijke besturen in de Hervormde Kerk ontving. 
Wie objectief naar het kerkelijk leven uit de dagen van Paauwe kijkt, moet constateren dat Paauwe geen oog meer had voor datgene wat er nog was. Zo waren er binnen de Hervormde Kerk meerdere predi­kanten die in de leer van de rechtvaardiging in de grond der zaak niet anders dachten en predikten dan hij.
Ook wil ik opmerken dat een pre­diking vlekken en rimpels kan vertonen zonder dat hij daarmee als vol­strekt vals kan betiteld worden. Ook ik heb in het licht van de Schrift ernstig be­zwaar tegen uitdrukkingen als ‘zien is nog geen heb­ben.’ Toch zou ik niet graag ontkennen dat de Heere predikanten die er zulke ge­dach­te­gan­gen op na hielden, heeft willen gebruiken en hun be­diening gezegend heeft.
Zonder hun specifieke gedachte­gangen op dit punt bij te vallen, kwam ik bij het lezen van de levensweg van zulke predikanten meer dan eens diep onder de indruk van het nabije leven met de Heere dat zij hadden. Ik wil maar zeggen dat leer­stellige zui­verheid en verbor-gen omgang met God niet zonder meer hetzelfde zijn. Het eerste kan er zijn zonder het tweede. Het tweede kan er ook zijn, terwijl het eerste vlekken en rimpels ver­toont. Paauwe dacht over dit laatste weinig genuanceerd.
Een vorm van leerheiligheid kan hem niet ontzegd worden. Te weinig bracht hij naar mijn overtuiging naar voren dat wij allen slechts ten dele kennen en dat wij ook in leerstellig opzicht de dingen vaak bij stukje en beetje leren. Dit is zeker dat allen die zalig worden, hoe gebrekkig hun leerstellig i­nzicht ook geweest mag zijn, van ganser harte de kroon die zij ontvan­gen, zullen werpen voor de voeten van het Lam.

De visie van ds. Paauwe op de kerk
Hier ligt naar mijn overtuiging het grootste manco van ds. Paauwe. In zijn leer op de rechtvaardiging zocht Paauwe aansluiting bij de reformato­ren, maar dat kan van zijn leer op de kerk bepaald niet gezegd worden. Hoe hebben de refor-matoren beklemtoond dat de Heere Zijn kerk nooit verlaat en dat wij, al vertoont zij nog zoveel vlekken en rimpels, ons van haar niet mogen afkeren. Calvijn heeft gesteld dat ook als er leerstellig vele onvolkomenheden zijn, wij bij de kerk moeten blijven zolang Christus als de enige grond van zaligheid en behoud wordt ge­predikt.
Na zijn afzetting uit de Her­vormde Kerk kwam Paauwe fei­telijk tot de stellingname dat er geen geopen­baarde kerk in Neder­land meer was. Zelf predikte hij zonder te streven naar een ordelijk kerke­lijk leven. Na het overlijden van Paauwe heeft een niet onbe­lang­rijk deel van zijn volgelingen zich weer bij een van de bestaande ker­ken gevoegd. Anderen kerken slechts inci­denteel. 
Een kern van Paauwes volge­lingen gaat on­der geen beding naar de kerk. Zij kunnen zich hier­voor op Paauwe beroe­pen en toch is er sprake van een fa­na­­tisme dat bij Paauwe zelf zo niet voorkomt. Zo­als we zo vaak zien gaan de volge­lingen verder dan de meester.
In Zijn verbondstrouw heeft de Heere de eeuwen door predi­kers van het Lam aan Zijn Kerk ge­zonden. Christus kan niet zonder on­der-danen zijn. Hij heeft hier op aarde tot aan de jongste dag niet alleen Zijn schapen, maar ook onderherders om de kudde te weiden. Ook daarin laat de Heere nooit varen de werken Zijner handen. Als de grote Op­perherder geeft Christus in overeenstem­ming met Zijn belofte "En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld" aan de Ker­k onderherders.
Onderherders die hoewel zij in de loop van ambtelijke bediening mochten op­wassen in genade en kennis van Christus bij hun sterven nog meerdere vlekken en rimpels verlost moesten worden. Christus als het ge­slachte Lam van God is voor elke ware christen de enige bron en grond van behoud.
Ik besluit dit artikel met nog een citaat uit één van de preken van Paauwe: ‘Als God Zich openbaar, dan doet Hij dat in Christus. Buiten Christus is God een verterend vuur; in Jezus is Hij een vriendelijk en zorgzaam Vader. Ziet of u deze openbaring kent. Christus is de waarheid; Hij is de waarheid van de Heilige Schrift. 
De Heere Jezus zei eens tegen de leidslieden van Zijn volk: “Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te vinden; en die zij het die van Mij getuigen.” Dat wisten ze niet. Ze hadden wel de Schriften, maar niet Jezus. Ontelbaar is de schare, die wel de Bijbel meent te hebben, maar nooit Jezus erin gevonden heeft. 
Als God Zich openbaart in Christus, dan valt het Woord in hetzelfde ogenblik open en wordt men gewaar de Heere Jezus Christus en God in Hem. Zonder Jezus zijt gij niet in staat om maar één woord van de Schrift te verstaan. Al wat u ervan maakt is dwaasheid! Een geopend Vaderhart in Jezus veroorzaakt een geopend mensenhart – en dát hart verstaat het; het gelooft en gelovende spreekt het zijn belijdenis uit.’

woensdag 20 juli 2016

Het zingen van Psalmen en gezangen

Het zingen van alleen Psalmen in de eredienst komt steeds meer onder druk te staan. Van allerlei kanten horen we dat het niet juist is ons tot de deze door God Zelf aan de kerk der eeuwen geschonken liederenbundel te beperken. We zou-den met de Psalmen het werk van Christus niet voluit kunnen bezingen. Ook daar waar men in de erediensten alleen Psalmen zingt, worden buiten de erediensten tal van gezan-gen gezongen. Daar zitten in meer dan één geval gezangen bij waarvan de inhoud op gespannen voet staat met die van de Psalmen.
Voor de christelijke kerk is het geen onbelangrijke zaak welke liederen niet alleen in de ere­dienst maar ook daarbuiten worden gezongen. Zeker is dat wij niet alleen de Psalmen behoren te blijven zingen, maar dat het boek van de Psalmen met zijn hoogten en diepten in het bij­zonder de norm vormt waaraan wij alle christelijke liederen dienen te toetsen. Wat ken­merkt nu de inhoud van de Psalmen? Het eerste dat ik wil noemen is dat God in Zijn soeve­reiniteit centraal staat. Niet de mens maar God is het uitgangspunt.
In de Psalmen wordt God bezongen als de Eerste en de Laatste en dat zowel in het werk van de schepping als de herschepping. Hij leidt de geschiedenis naar Zijn Raad en bevestigt Zijn verbond van geslacht tot geslacht. Daarom zal er een volk blijven dat zich in nood en ellende tot Hem wendt. In menig gezang is de aandacht enkel en alleen gericht op de individuele gelovige en niet op de kerk van alle eeuwen en plaatsen die door God Zelf in stand wordt gehouden.
Het punt waarop menig gezang zich onderscheidt van de Psalmen is dat louter over geloofsvreugde en geloofsblijd-schap wordt gezongen, maar niet over de strijd en aan-vechting van Gods kinderen. Als dat het geval is, moeten we zeggen dat het hier niet om een accentverschil gaat. Daarin onderscheiden zich trouwens veel eigentijdse gezangen niet alleen van de Psalmen maar ook van klassiek christelijke gezangen zoals ‘Een vaste burcht’ en ‘Vaste rots van mijn behoud’.
Wezenlijk voor het geestelijke leven is, dat het hier op aarde door strijd wordt gekenmerkt en dan niet alleen strijd van buiten maar ook van binnen. Ik denk aan Psalm 130: ‘Zo Gij in 't recht wilt treden, O HEER', en gadeslaan, Onz' ongerech­tig­heden; Ach, wie zou dan bestaan?’ Er is een theologie waarbij gesteld wordt dat een gezond christen alleen maar dankt en niet meer klaagt. Een gezonde christen is naar deze opvatting een heilige en geen zondaar meer.
Dat staat haaks op wat Luther van een christen betuigde: ‘Tegelijkertijd rechtvaardig en toch zondaar.’ Het staat ook haaks op de tal van de Psalmen. De psalmisten hebben gekermd: ‘HEER', ik voel mijn krachten wijken, En bezwijken, Haast U tot mijn hulp, en red, Red mij, Schutsheer, God der goden, Troost in noden, Grote Hoorder van 't gebed.’ Wie deze taal verstaat, zal zich bij tal van eigentijdse gezangen weinig tot niet thuis voelen.
De enige grond van zaligheid is dat er bij God vergeving is. De grond van de vergeving waarover de oudtestamentische psalmisten zongen is gelegd op Golgotha. Buiten de verzoe­ning met God door Christus’ bloed kunnen we Gods vaderlijke liefde nooit smaken. Opval­lend is dat in veel eigentijdse gezangen uitsluitend God leiding bezongen wordt en de bereid­willigheid van de christen de Heere te volgen, maar dat de verzoening met God door Christus’ bloed niet aan de orde komt.
Dan ga ik nog niet eens in op de muziekwijzen waarop meer-dere eigentijdse gezangen worden gezongen. Wijzen die het gevoel opzwepen in plaats dat zij erop gericht zijn een diep besef van Gods majesteit en heerlijkheid op te roepen. Heel terecht heeft de hervormer Calvijn dit criterium aan-gewezen voor de melodieën die wij voor geestelijke liederen gebruiken.
Door het zingen van gezangen kan een theologie de kerk binnendringen die haaks staat op de gereformeerde leer. Dat geldt zowel voor de tekst van gezangen als voor de melodieën waarop zij worden gezongen. In onze tijd is dat een zeer reëel gevaar. Vaak is het niet alleen een kwaad waarvoor mensen – en niet in de laatste plaats jonge mensen - bewaard moeten worden, maar waarvan zij verlost moeten worden.
Laten we bij het zingen van gezangen buiten de eredienst beperken tot die gezangen beperken die een afglans zijn van de Psalmen. Gezangen waarin de algenoegzaamheid van God, de verdorvenheid van de mens en ook de blijvende zondigheid van de christen wordt verwoord en zo gezongen wordt van Christus als de dierbare en volkomen Zaligmaker. Laten we in de erediensten alleen Psalmen blijven zingen al de norm van alle God verheerlijkende liederen.
De Psalmen hebben een meerwaarde boven de gezangen. Zij dragen een goddelijke stempel en hebben een goddelijke kracht. Zeker als je het boek van de Psalmen in zijn geheel neemt, dan is er geen enkel bundel gezangen die daar tegenop kan. De negentiende-eeuwse Schotse theoloog John Kennedy hield eens een toespraak voor de synode van de Free Church. In deze kerk gingen toen stemmen om de mogelijkheid te openen ook gezangen in de eredienst te zingen.
Kennedy bracht in zijn toespraak onder andere het volgende naar voren: ‘De Heere heeft ons het boek van de Psalmen gegeven. Het is waar dat dit tot stand kwam onder de oud-testamentische bedeling, maar kon de Heere niets iets geven dat voor alle eeuwen geschikt zou zijn?! 
Kunnen mensen die niet door de Heilige Geest geïnspireerd zijn het beter doen dat Hij het door middel van de psalmisten toen heeft gedaan?! Getuigt het feit dat het boek der Psalmen is afgesloten er niet van dat dit boek nooit overtroffen kan worden of aan de kant geschoven mag worden?!
Welk aspect van Gods wezen wordt niet in de Psalmen ontvouwd?! Welk aspect van Zijn voorzienigheid komen we er niet in tegen?! Wat van die dingen die God met en in Zijn kerk doet, hetzij individueel of collectief, wordt er niet in bezon-gen?! Welke geestelijke ervaring, van de zucht uit de diepste aanvechting en het diepste gevoel van hulpeloosheid tot de hoogst denkbare vorm van overwinnende vreugde, vinden we er niet verwoord?!
En hebben wij niet in de Psalmen de grote heilsfeiten in historische vorm?! De komst, het sterven, de opstanding en de hemelvaart van Christus worden in zo’n vorm uiteengezet dat de nieuwtestamentische kerk deze feiten met de Psalmen kan bezingen. Als we nu toch het boek van de Psalmen uit Gods eigen hand hebben ontvangen en als dit boek toch compleet is, en als het de materialen voor lofprijzing bevat in de vorm die het best geschikt is voor onze omstandigheden. Wat hebben wij dan eigenlijk meer nodig?!
Het boek van de Psalmen was genoeg voor de oudtesta-mentische kerk en met het gehele licht van het Nieuwe Tes-tament over de liederen die dit boek bevat, behoort het voor ons genoeg te zijn. In de hemel is het lied van Mozes ook het lied van het Lam. Er is geen verandering in de kerk boven voor Gods troon. Zij zongen vroeger en zingen ook nu: ‘Wie zou U niet vrezen, Heere, en Uw Naam niet verheerlijken? Want Gij zijt alleen heilig; want alle volken zullen komen, en voor U aanbidden; want Uw oordelen zijn openbaar gewor-den.’ (Openbaring 15:4).
Dit is het lied door de kerk boven werd gezongen en wordt gezongen. Laat het dan ook zo zijn op de aarde. Sommigen zeggen dat de nieuw­testa­mentische kerk boven de Psalmen is uitgegroeid. Het meerdere licht dat aan haar is geschon-ken, zou de Psalmen verouderd doen zijn. Hebt u dat meer-dere licht? Zo, ja ga met dat licht naar de Psalmen, en gebruik het om daarmee de Psalmen te zingen. 
Ik verzeker u dat hoe meer u dat zult doen, dat u des te meer diepten zult tegenkomen waarin u niet kunt neerdalen en hoogten in geloof en ervaring die u niet kunt beklimmen. Sommigen hebben de kortzichtige opmerking gemaakt dat de naam Jezus niet in de Psalmen voorkomt. De naam Jezus niet in de Psalmen! Wat bedoelen zij eigenlijk? Is Hij niet in eigen Persoon in de Psalmen aanwezig? Zijn de Psalmen niet vol van Hem?’

Carl R. Trueman, The Wages of Spin: Cricitical Writing on Historic & Contemporary Evangelicalism, Christian Focus Publications, Fearn, Ross-shire, Scotland 2004; ISBN 1-85792-994-2; pb. 190 pp, prijs ₤10,99.
Over de betekenis van het zingen van Psalmen las ik onlangs een zeer lezenswaardig artikel in de bundel The Wages of Spin van de Schotse theoloog Carl R. Trueman. 
Carl Trueman is als hoogleraar kerkgeschiedenis en theo-logiegeschiedenis verbonden is aan Westminster Theological Seminary in Philadephia in de VS. Hij behoort tot de toonaan-gevende jongere theologen van gereformeerde overtuiging in de Engelssprekende wereld. 
Ik wil degenen die de Engelse taal machtig zijn, graag op deze publicatie attent maken. Trueman laat zien dat het niet zingen van de Psalmen of het naar de achtergrond dringen daarvan grote gevolgen pleegt te hebben voor het geestelijke leven binnen kerken.

Malcolm . WH. wH. Watts, God’s Hymnsbook for the Christian Church, James Begg Society, Aberdeen 2003; ISBN 0-9539241-8-1; brochure 64 pp., prijs ₤3,--.
Meer dan eens heb ik de opmerking horen maken dat het uitsluitend zingen van Psalmen een puur Nederlandse gewoonte zou zijn. Deze opmerking getuigt niet van kennis van de kerkhistorie. Het uitsluitend zingen van Psalmen in de eredienst is, als we de Vroege Kerk buiten beschouwing laten, terug te voeren tot Calvijn.
Calvijn wenste in de kerk niets te doen wat niet uitdrukkelijk in Gods Woord was voorgeschreven. Daarom wilde hij in de eredienst alleen dat liedboek gebruiken dat de Heere Zelf aan Zijn kerk heeft gegeven. Buiten de Psalmen liet Calvijn alleen de wet, de geloofsbelijdenis en de lofzang van Simeon zingen. John Knox, de hervormer van Schotland, is zijn geestelijke leermeester gevolg in het inzicht dat de Psalmen het liedboek van de kerk zijn.
De Schotse praktijk werd nog strikter dan die van Calvijn en dan de Nederlandse. Men zong uitsluitend de 150 Psalmen. Daarbij moet nog worden opgemerkt dat de Schotse berijming dichter bij de Hebreeuwse brontekst blijft dan zowel de berij-ming van Datheen als die van 1773. Tot aan het einde van de achttiende eeuw werden er in de Kerk van Schotland enkel Psalmen gezongen. Daarna drongen gezangen binnen.
Nog altijd zijn er echter zowel in Schotland en Ierland kerk-gemeenschappen die enkel de Psalmen zingen. Ik denk aan de Free Church of Scotland, de Free Presbyterian Church of Scotland en de Reformed Presbyterian Church. Ook de Reformed Presbyterian Church of North America volgt deze praktijk. Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in de autobiografie van Rosaria Champagne Butterfield Een onwaarschijnlijke bekering.
In Engeland hebben de puriteinen dit beginsel verdedigd. Daar is echter in vrijwel alle gemeenten gewoonte geworden in de eredienst gezangen en dan wel uitsluitend gezangen te zingen. De afgelopen decennia heeft een aantal gemeenten als vrucht van de bestudering van de geschriften van de werken van de puriteinen het zingen van de Psalmen weer ingevoerd.
Dat geldt onder andere voor de Emmanuel Evangelical Church te Salisbury. De predikant van deze gemeente schreef een aantal jaren geleden een uitvoerige brochure waarin hij de praktijk om uitsluitende Psalmen in de eredienst te zingen beargumenteerd verdedigt. De Psalmen waren de liederen die in de oudtestamentische tempel werden gezon-gen. Als argumenten dat ook de nieuwtestamentische kerk in de eredienst de Psalmen dient te zingen, noemt hij het voorbeeld van Christus Zelf. Van Hem weten we dat Hij de Psalmen zong.
Samen met Zijn discipelen zong Hij bij de paasmaaltijd de Lofzang, dat wil zeggen de Psalmen 113 t/m 118. In Jacobus 5:13 lezen we de apostolische aansporing: ‘Is iemand goeds-moeds? Dat hij psalm zinge.’ Watts gaat hierbij overigens niet in op het feit dat het woord ‘psalm’ of ‘psalm zingen’ als zodanig niet op de oudtestamentische Psalmen behoeft te slaan. Een ‘psalm’ is in het Grieks eenvoudig een (lof)gezang.
Dat neemt niet weg dat wij gezien de nauwe band tussen het Grieks van het Nieuwe Testament en dat van de oudste vertaling van het Oude Testament, de Septuagint, in Jacobus waarschijnlijk aan de oudtestamentisch Psalmen moeten denken. 
In het boek der Psalmen worden de Psalmen trouwens ook gezangen of geestelijke liederen getypeerd. Daarom zijn Efeze 5:19 en Colossenzen 3:16 ook geen doorslaggevend bewijs voor het zingen van andere liederen dan de Psalmen in de eredienst. De brochure van Watts eindigt met de oproep om vast te houden aan of terug te keren tot het uitsluitend zingen van Psalmen in de eredienst.

Kenneth Stewart (red.), Song of the Spirit: The Place of Psalms in the Worship of God, Reformation Scotland Trust, Glasgow 2014; ISBN 978-1-910013-00-7; pb. 210 pp., prijs ₤5,--.
Onder redactie van Kenneth Stewart, predikant van de Reformed Presbyterian Church van Glasgow, verscheen een bundel waarvan krachtig wordt bepleit alleen de 150 Psalmen in de eredienst te zingen. De meeste bijdragen zijn speciaal voor deze bundel geschreven. Een enkele verscheen al eerder.
Dat geldt bijvoorbeeld voor het minderheidsrapport over eredienst dat John Murray en William Young schreven voor de veertiende generale synode van de Orthodox Pres-byterian Church. Dit minderheidsrapport is als bijlage opge-nomen. In de bundel wordt onder andere de opvatting weerlegd dat het werk van Christus niet met de Psalmen kan worden bezongen. 
David Murray, die als oudtestamenticus aan het Puritan Reformed Seminary in Grand Rapids is verbonden, brengt in zijn bijdrage onder andere naar voren dat de Psalmen een realistische tekening geven van de gevoelens van een kind van God. Het zingen van de Psalmen typeert hij dan ook niet ten onrechte als thera-peutische lofprijzing.

Dr. P.H. van Harten, Psalm en lied, n.a.v de Liederenbun-del Weerklank, brochure 32 pp., tweede druk, prijs €5,00.  Contactgegevens  jpprince917@gmail.com
Dr. P.H. van Harten, hervormd emeritus predikant van de PKN, schreef onlangs een brochure over het zingen van Psalmen en gezangen naar aanleiding van het verschijnen van de liederenbundel Weerklank. Vanaf haar ontstaan heeft de Gereformeerde Bond voorgestaan dat men zich in de eredienst zou beperken tot het zingen van de Psalmen en van de enige Gezangen die de Dordtse synode had toegestaan.
Dat is de achtergrond van het onverander­lijke artikel in haar statuten dat moet worden gestreefd naar terugkeer tot de Dordtse Kerkorde. Al heel spoedig is de Gereformeerde Bond alle hervormde gemeenten waar geen gezangen werden gezon-gen tot haar achterban te rekenen.
Heel lang is het niet zingen van gezangen in een hervormde gemeente en het zich oriënteren op de Gereformeerde Bond zo goed als synoniem met elkaar geweest. Het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond droeg het standpunt om in de eredienst alleen Psalmen te zingen nadrukkelijk uit.
Dat is inmiddels anders. In een steeds groter aantal gemeen-ten waarvan de predikant lid is van de Gereformeerde Bond worden gezangen gezongen. Op 21 april 2016 vond de presentatie van de bundel Weerklank plaats. De bedoeling van deze bundel is om wildgroei in het zingen van gezangen in de eredienst tegen te gaan.
Zij kwam wel niet tot stand onder verantwoordelijkheid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond, maar het hoofd-bestuur heeft er zich wel achter gesteld en ruime bekendheid aan gegeven. Van Harten stelt in zijn brochure een aantal indringende vragen bij deze zaak. 
Terecht stelt hij dat het al dan niet zingen van gezangen bijzaak is in vergelijking met de bediening van de verzoening. Ik zou er aan toe willen voegen dat deze kwestie in onder-scheid van het aanvaarden van de vrouw in het ambt of van homoseksuele relaties niet direct het gezag van de Schrift raakt. Helaas zijn dit zaken die in een aantal gemeenten van die gerekend worden tot de Gereformeerde Bond ook zijn geaccepteerd.
Met Van Harten meen ik echter dat het geen onbelangrijke zaak is wat de gemeente in de eredienst zingt. Hij noteert dat in de bundel Weerklank meerdere voortreffelijke klassieke ge-zangen zijn opgenomen en dat men in de bundel niet tegen gezangen met notoire dwalingen aanloopt. Dat neemt niet weg dat Van Harten in de lijn van het standpunt dat tot niet zo lang geleden algemeen geaccepteerd was in de kring van de Gereformeerde Bond het ruimte geven aan het zingen van gezangen in de eredienst een verarming acht.
Bij meer dan een lied dat zijn plek kreeg in de bundel Weer-klank zet Van Harten een kritische kanttekening. Dat geldt bij-voorbeeld lied 2. Dat is een dichterlijke weergave van Lev. 19:15-18. Elke verwijzing naar Hem Die de grote Wetsver-vuller is ontbreekt. In lied 7, een berijming van Neh. 2:20, wordt het oordeelswoord waarmee deze tekst besluit weg-gelaten. Feitelijk staat er nu in dit lied het omgekeerde van wat de tekst zegt.
Van Harten geeft aan dat in meerdere liederen de donkere kant van de bijbelse boodschap naar voren komt. Echter, die kant wordt toch ook meer dan eens verzwegen waar zij zou moeten worden verwoord. Als voorbeeld noemt hij lied 8. Dat is een bewerking van Psalm 1 overgenomen uit de bundel Opwekking. Elke verwijzing naar het verschrikkelijke lot dat de goddelozen wacht ontbreekt.
In meerdere liederen ontbreekt, zo constateert Van Harten, de boodschap van de twee wegen en wordt de zaligheid in wel erg algemene termen verwoord. Van Harten legt er ook de vinger bij dat er een rubriek is met kinderliederen. De kinderen kunnen in gemeenten waar de bundel Weerklank wordt gebruikt hun eigen lied zingen.
Van Harten heeft hier terecht vragen bij. Hier is het niet meer dat ouders en de gemeente de kinderen meenemen maar omgekeerd. Ik zou er aan toe willen voegen dat dit heel duidelijk een afwijking is van de bijbelse en gereformeerde visie op de eredienst. Prediking, lied en gebed zijn voor de gehele gemeente. Ze worden daarom in de taal van vol-wassenen verwoord, al moet dat wel op een zo begrijpelijk mogelijke manier gebeuren.
De catechese is er om kinderen en jonge mensen in te leiden in de taal van de Bijbel en van de kerk. In de eredienst zelf deze taal uitgangspunt zijn. Het is een heel ernstige mis-vatting dat kinderen alleen datgene wat zij kunnen begrijpen, moeten horen, moeten zingen en leren. Heel jong moet een kennisfundament worden gelegd waarmee een kind zijn hele verdere leven winst kan doen.
Bij meerdere kinderliederen zijn ook theologisch vragen te stellen. Van Harten noemt het lied:
God Die alles maakte,
de lucht en ’t zonlicht blij,
de hemel en aarde,
zorgt ook voor mij.
Ook hier valt de algemene verwoording op. Van Harten wijst erop dat in het licht van de eeuwigheid Gods voorzienigheid ons alleen kan troosten als het een Vaderlijke voorzienigheid is. De Bergrede waarin de Heere Jezus Christus zo nadruk-kelijk spreekt over Gods Vaderlijke voorzienigheid, opent dan ook niet voor niets met de Zaligsprekingen waarin de ken-merken van de kinderen van God worden verwoord.
Ik noem nog dat Spurgeon in zijn boekje Rondom de schaapskooi naar voren brengt dat wij kinderen het Evangelie onthouden als wij hen alleen in algemene termen over Gods voor­zienigheid vertellen. Om in Gods Vaderlijke voorzienig-heid te delen moeten wij als vijanden met God worden verzoend en als schuldige zondaren van de toekomende toorn gered. Deze boodschap mag ook aan kinderen niet woorden onthouden.
Ik merk nog op dat in de Engelstalige wereld er liederen-bundels zijn die kennelijk meer diepgang vertonen in de op-genomen liederen dan in Weerklank het geval. Deze bundels heb­ben ook geen rubriek met kinderenliederen. Dan nog meen ik met Van Harten dat wij ons beter in de eredienst aan de Psalmen kunnen houden.
Van Harten merkt op dat het invoeren van gezangen in de kring van de Gereformeerde Bond niet los te zijn is van de verschuivingen in theologisch en geestelijk klimaat in deze kring. Hij noemt uitdrukkelijk het steeds breder gedeelde uitgangspunt dat de gehele gemeente in de zaligheid deelt. De boodschap van de twee wegen begint meer en meer te ontbreken. 
Aan het begin van zijn brochure citeert Van Harten onder andere Dietrich Bonhoeffer. Bonhoeffer heeft gesteld: ‘Met de Psalmbundel gaat een ongeëvenaarde schat verloren, en met zijn herinvoering zullen ongekende krachten haar (sc. de gemeenten) binnenkomen.’
Tegen het einde van zijn brochure verwijst hij naar een con-statering van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond uit 1994 dat gezangen vaak een afbuiging waren van de echt ge­re­formeerde lijn en een ombuiging naar een ander gees-telijk klimaat. Dit is ook van toe­pas­sing op de bundel Weer-klank. Hij eindigt met een appèl op kerkenraden om enkel de Psalmen te blijven zingen. Een appèl dat ik hartelijk wil ondersteunen. 

dinsdag 26 april 2016

De betekenis van doordeweekse bijbellezingen

Al in mijn eerste gemeente ben ik begonnen met het houden van doordeweekse Bijbellezingen hetzij in de vorm van een doorde-weekse kerkdienst hetzij in de vorm van een bijbelavond. Dat laatste komt dan neer op een preek waarover vervolgens vragen kunnen worden gesteld. Je zou kunnen zeggen een preek gecombineerd met een preekbespreking. Mijn uitgangspunt is daarbij dat afgezien van de zomermaanden er elke twee weken een samenkomst is voor de gehele gemeente. Op dat laatste wil ik allereerst ingaan.
Ik ben er diep van overtuigd dat het voor het geestelijk welzijn van de gemeente van groot belang is ook doordeweeks rondom het Woord bijeen te komen. De eerste christenen deden het zelfs dagelijks. Met Spurgeon zeg ik dat het onbestaanbaar is dat een levende christen genoeg zou hebben aan de zondagse samen-komsten van de gemeente, al vormen die ongetwijfeld het hoogtepunt van het gemeenteleven vanwege het bijzondere karakter van de eerste dag van de week als de dag des Heeren. Een christen kenmerkt zich door honger naar het Woord.
Ongetwijfeld kan men op allerlei wijze samen met anderen het Woord bestuderen, maar niets gaat uit boven een samenkomst voor de gehele gemeente. Daar komt het meest tot uiting tot het Woord er is voor mensen van welke achtergrond en welke leeftijd dan ook. In een kerkdienst is het God Die door middel van één van Zijn knechten tot de gemeente spreekt.
De gemeente participeert door te luisteren naar de stem van de levende God. Als er zo geluisterd mag worden is de kerkdienst echt een feest. Midden in de week worden we even uitgetild boven alle beslommeringen. Als dat het mogelijk is, is het een goede zaak om met een aantal anderen na afloop van de dienst bij elkaar te komen om met elkaar te spreken over wat gehoord werd. Dan wordt de kerkdienst vervolgt door een gezelschap of hoe men het ook noemen wil.
Op de dag des Heeren moet iedereen zoveel mogelijk naar de kerkelijke gemeente gaan waartoe hij behoort. Dat geldt ook als er doordeweeks in eigen gemeente een dienst wordt belegd. Nu pleegt dat in de meeste gemeenten niet elke week te zijn. Ik acht het een goede zaak als men dan elders kerkt. Wat mij betreft behoeft er dan ook niet naar kerkmuren gekeken te worden. Het gaat om de boodschap die gebracht wordt. Waar de boodschap van vrije genade, van verzoening door Christus’ bloed en wedergeboorte door Gods Geest wordt gebracht, is Gods kerk.
Het is een goede zaak als wij in onze gebroken kerkelijke situatie concreet leren betrachten: ‘Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die Gods Naam ootmoedig vrezen.’ Ik denk aan de woorden William Cowper over Oney in de achttiende eeuw. Hij schreef aan een vriend dat in Olney de anglicanen er geen last van hadden dat de kerkgebouwen van de afgescheidenen geen toren hadden en de afgescheidenen omgekeerd er geen moeite mee hadden dat het anglicaanse kerkgebouw er wel een had. Over en weer werden in Olney de doordeweekse diensten bezocht.
Nu over het aspect van bijbellezing dat aan menige doordeweekse kerkdienst is verbonden. In elke dienst is één van de bedoelingen dat de gemeente het Woord van God beter leert verstaan en dat opdat God verheerlijkt wordt in het leven van de leden van de gemeente. ‘Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust.’ (2 Timotheüs 3:16-17).
Juist een doordeweekse kerkdienst leent zich er bijzonder voor om extra aandacht aan de uitleg van de Schrift te geven. De aandacht pleegt vaak groter te zijn dan op de dag des Heeren. Degenen die komen zijn, plegen echt bereid te zijn om te luisteren. Opdat mensen meer zicht krijgen op de inhoud van de Bijbel, is het goed een geheel bijbelboek of een deel van een bijbelboek te behandelen. Zo wordt in de prediking de structuur van een bijbelhoofdstuk en de daaraan verbonden voortgang van de gedachteontwikkeling duidelijk.
Ik zou een pleidooi willen voren om in doordeweekse bijbel­lezingen allereerst te denken aan de nieuwtestamentische brieven. Die heb-ben in het licht van de voortgang van de openbaring een bijzondere plaats in de Schrift. Terugziende op het volbrachte werk van de Heere Jezus Christus wordt in de nieuwtestamentische brieven de betekenis van Christus’ dood, opstanding en hemelvaart ontvouwd. De bijbelse leer in haar uiteindelijke vorm wordt er ons in geopenbaard.
Als de nieuwtestamentische brieven in de prediking vers na vers of gedeelte na gedeelte behandeld worden, wordt de gemeente met dezelfde ontwikkeling van gedachten geconfronteerd als de eerste lezers. Het is een middel om te voorkomen dat Schriftwoorden fout worden verstaan omdat het verband waarin zij staan niet helder voor ogen staat. Tenslotte: het gaat erom dat de prediking wordt toegepast aan het hart, dat wij de kracht van het ene ongetwijfelde christelijke geloof mogen kennen waarvan Jezus Christus, de van God gegeven Middelaar, de hoofdsom is.


dinsdag 13 oktober 2015

De ware schat van de Kerk

De rechte bediening van het Woord: het voornaamste kenmerk van de kerk
Eén van Luthers 95 stellingen luidt: ‘De ware schat van de kerk is het evangelie van Gods eer en genade.’ Met deze stelling houdt de reformatorische en voluit bijbelse gedachte verband dat de kerk in haar zichtbare vorm overal te vinden is waar het Woord van God recht wordt bediend. De rechte bediening van het Woord maakt de kerk tot kerk. Waar die te vinden is, is het wezen van de kerk aanwezig en waar die ontbreekt, ontbreekt het wezen van de kerk.
De eeuwen door heeft Christus naar Zijn trouw verbond Zijn kerk in stand gehouden. Er zijn tijden geweest dat de kerk in haar uiterlijk verschijningsvorm bijna verdwenen was, hoewel er nog genoeg kerkgebouwen waren met vele kerkgangers. Dat geldt voor die tijden dat de rechte bediening van het Woord zo goed als verdwenen was. Je kunt dan denken aan de kerk van de Mid-deleeuwen.
De Heere gedacht echter aan Zijn kerk. Er kwam een Reformatie. De kerk kreeg een nieuwe verschijningsvorm waarin het wezen van de kerk veel helderder naar voren kwam. Vrijwel direct vanaf het begin viel de kerk van de Reformatie uiteen in een lutherse en gereformeerde richting. De (Anglicaanse) Kerk van Engeland is naar haar oorsprong als een bijzondere verschijningsvorm van de gereformeerde reformatie te zien.
We mogen geloven dat de gereformeerde belijdenis de diepste samenvatting is van de leer van het Oude en Nieuwe Testament. Daarmee ontkennen we niet dat de getrouwe bediening van het Woord ook in lutherse en anglicaanse kerken werd gevonden. In de loop der eeuwen is het protestantisme steeds veelvormiger geworden. Als ik nog een aantal hoofdstromingen mag noemen dan zijn dat het baptisme en methodisme. Onder methodisten en met name onder baptisten heeft de Heere Zijn kerkvergaderend werk willen verrichten.

De inhoud van de rechte bediening van het Woord
Waarin bestaat de rechte bediening van het Woord? Heel een-voudig kan dat als volgt worden samen­gevat: Er is één God, één Middelaar en één Geest, er zijn twee wegen en drie stukken. Een ware christen worden we door het vernieuwende werk van de Heilige Geest. Deze Geest overtuigt ons allereerst van zonden om zo in ons hart behoefte te scheppen aan de Middelaar, de Heere Jezus Christus.
Wie hem door een waar geloof wordt ingelijfd, wordt ook gewillig gemaakt om God te dienen. Langs deze weg gaat een mens over van de brede op de smalle weg en leert Hij de ene Naam tot zaligheid belijden en de drie-enige God als God van volkomen zaligheid te verheerlijken. Niet alle stukken van de geloofsleer zijn van hetzelfde gewicht. Overal waar deze zaken worden beleden en gepredikt, vergadert Christus Zijn kerk. Dat geldt niet alleen daar waar er kerken zijn die de gehele gereformeerde belijdenis onder­schrijven, maar bijvoorbeeld ook voor baptistische gemeen-ten of anglicaanse gemeenten. Overal waar Christus Zijn kerk vergadert wordt beleden dat Hij het Lam is dat ons vrijgekocht heeft met Zijn bloed en dat Zijn Geest Heere is en levend maakt.
De volmaakte eenheid van de kerk wordt hier op aarde niet gevonden. Bij alle variëteit is er toch een eenheid in het geloof. Dan gaat het met name over de leer van zaligheid. De geestelijke eenheid van de kerk valt niet met de structurele of uiterlijke eenheid samen. Ook al mogen we de Reformatie als een wonder Gods begroeten, dat betekent niet dat we aan de kerk van de Middeleeuwen de naam van kerk volledig ontzeggen.
De tegenwoordigheid van Christus beperkt zich niet tot één uiterlijke manifestatie van de kerk en is ook niet per definitie blijvend gebonden aan een bepaalde uiterlijke manifestatie van de kerk. In de Geloofsbelijdenis van Westminster staat zo veelzeg-gend dat ware kerken kunnen verworden tot synagogen van de satan.
De volmaakte eenheid van de kerk zal hier op aarde niet komen. Ik denk aan een punt als de doop. Baptisten als Spurgeon en Philpot hebben de kinderdoop onbijbels geacht. Zij wensten ook niet te behoren tot een kerk waarin alleen al maar die moge-lijkheid werd geboden. Wij daarentegen zijn ervan overtuigd dat de kinderen van christenouders gedoopt behoren te worden.
Toch voelen we ons met vele geestelijke banden aan mannen als Spurgeon en Philpot verbonden. Wij wijzen bijvoorbeeld in tegen-stelling tot de anglicanen het ambt van bisschop af. Toch her-kennen wij ons in de prediking van een anglicaanse bisschop als J.C. Ryle. Wie naar de volkomen eenheid van de kerk verlangt (en welke ware christen zou dat niet doen) dient dagelijks te smeken: ‘Kom, Heere Jezus, ja kom haastiglijk.’

De kerk: de gemeenschap der heiligen
Naar haar uiterlijke verschijningsvorm is de kerk daar waar het Woord recht wordt bediend. Als het gaat om de kerk naar haar innerlijke zijde dan wordt zij gevormd door allen die door een levend geloof Christus als de Koning en het Hoofd van de kerk zijn ingelijfd. Samen vormen alle ware gelovigen de gemeenschap der heiligen.
Het zou van sektarisme getuigen als wij zouden menen dat waarachtige christenen slechts binnen één openbaringsvorm van Christus’ kerk te vinden zijn. Een ware christen wenst een vriend en metgezel te zijn van allen die Gods Naam ootmoedig vrezen. De kracht van een plaatselijke gemeente ligt allereerst in het gepre-dikte Woord, maar daarnaast toch ook in het getal van Gods kinderen. Gods kinderen zijn degenen aan wie het Woord van God waarvan Jezus Christus de hoofdsom is, is toegepast aan het hart.
Ik denk in dit verband aan een voorval uit de kerkgeschiedenis. In het begin van de vorige eeuw stond in St. Philipsland in Zeeland ds. Lourens Boone. Hij was oud-gereformeerd predikant. In die dagen was de oud-gereformeerde kerk de volkskerk van het dorp. Het overgrote deel van het dorp behoorde ertoe. Boone was een zeer markant man die ook buiten eigen kring respect afdwong. Op een zeker dag bracht de commissaris van de koningin in Zeeland een bezoek aan St. Philipsland. Uiteraard hoorde daarbij een ontmoeting met Boone.
Toen de commissaris van de koningin de kerk van Boone zag, sprak hij daarover zijn verwondering en teleurstelling uit. Het was niet meer dan een grote schuur. Boone heeft echter geantwoord. Als er dienst gehouden wordt dan is de kerk gemeubileerd. De sierstukken van mijn kerk zijn de levende kinderen van God.
Ik hoop dat ook wij, wat er ook verder de toekomst van de kerk van Nederland is, zo mogen weten dat de Heere in ons midden is. Laten we toch vurig bidden dat de prediking van het Woord gezegend wordt en het getal van Gods kinderen onder ons vermeerdert. Dan zullen we ook zeker naar anderen toe uitstralen: ‘Kom ga met ons en doe als wij.’