Posts tonen met het label evangelie naar Johannes. Alle posts tonen
Posts tonen met het label evangelie naar Johannes. Alle posts tonen

woensdag 25 juli 2018

Johannes. Een exegetische gids bij het vierde evangelie

In de serie Exegetical Guide to the Greek New Testament wordt gebruikt gemaakt van de beschikbare lexicale en gram-maticale gereedschappen om de Griekse tekst van het Nieuwe Testament beter te verstaan. Deze serie staat onder redactie van Andreas J. Kösten­berger en Robert W. Yarbrough.
Het gaat in deze serie om commentaren van een niet al te grote omvang. Juist daarom zijn ze zo goed bruikbaar voor de preekvoorbereiding. Om deze serie met vrucht te kunnen ge-bruiken is basiskennis van het Grieks wel een minimale ver-eiste. Wie deze kennis heeft zal door deze serie verrijkt worden.
Het ­deel over het evangelie naar Johannes is verzorgd door Murray J. Harris, emeritus-hoogleraar exegese en theologie van het Nieuwe Testament van de Trinity Evangelical Divinity School in Deerfield, Illinois. De auteur is een vooraanstaand nieuwtestamenticus die vooral bekend staat door zijn grote kennis van en aandacht voor de Griekse grammatica en syn-taxis.
Harris begint zijn commentaar met een veertien pagina’s tellende inleiding. Harris houdt vast aan het klassieke stand-punt dat Johannes, de zoon van Zebedeüs, de auteur is van het vierde evangelie, die het schreef na de verwoesting van de Tweede Tempel in 70 na Christus. Harris wijst erop dat het vierde evangelie meerdere spitsen heeft: een pastorale, een missionaire een apologetische en een liturgische.
Harris wil vooral hen die Jezus als Heere en Zoon van God belijden in het geloof versterken en nader onderwijzen. Het wil ook hen die daarvan nog niet overtuigd zijn tot dit geloof  bewegen. Hij wil dus beiden dus laten zien wat de gronden van het geloof in Jezus als Heere en God zijn. Maar het boek wil ook dienen om een christen te helpen bij de lofprijzing van de Heere.
Juist de val van de Tweede Tempel bood Johannes de moge-lijkheid te laten zien hoe de tempel en de feesten verbonden waren met de tempeldienst. Maar ook hoe ze vervuld zijn en ook overtroffen in de Heere Jezus Christus .
De structuur van het evangelie naar Johannes is eenvoudig:
1:1-18             proloog
1:19-12:50      boek van de tekenen 
13:1:20:31      boek van de verhoging
21:1-25           epiloog.
In het tweede deel vinden we een zevental tekenen. In totaal komen we in het vierde evangelie twaalf ‘Ik ben’-uitspraken met een predicaat tegen. Daarnaast zijn er absolute ‘Ik ben’-uitspraken. Deze zinspelen op de ‘Ik ben’-uitspraken uit de twee helft van Jesaja. Zij onder­strepen de gelijkheid van de Vader en de Zoon.
Op de inleiding volgt de aanbeveling van een aantal com-mentaren. Van elk van de aan­bevolen commentaren wordt een korte typering gegeven.
Het hoofddeel van het commentaar bevat een tekst voor tekst geboden exegese. Elke literaire eenheid eindigt met een aantal homiletische suggesties. Soms gaan daar nog aanbevelingen voor verdere studie aan vooraf.

Murray J. Harris, John, Exegetical Guide to the Greek New Testament (Nashville: Broadman & Holman, 2015), paperback 366 pp., $34,99 (ISBN 9781433676871)

zaterdag 30 januari 2016

De evangeliën als verslagen van ooggetuigen

Inleiding
Sinds de Verlichting wordt de historische betrouwbaarheid van de evangeliën betwijfeld. De wonderen daarin beschreven zouden nooit echt gebeurd zijn. Op grond van kritische analyse wordt het een gereconstrueerd beeld van Jezus gegeven. Deze beelden blijken echter van onderzoeker tot onderzoeker te verschillen. Dat laat zien dat onderzoekers de claim dat zij door kritische analyse een objectief beeld van Jezus geven, niet kunnen waarmaken.
Waarom zou het door kritische analyse beschreven beeld van Jezus betrouwbaarder zijn dan het beeld dat de evangeliën van Jezus geven? Wie stelt dat de evangelisten geen neutraal verslag heb­ben gegeven van Jezus’ leven heeft volkomen gelijk. Echter geen enkele vorm van geschied­schrijving is waardevrij. Als ergens de uitspraak van Groen van Prinsterer waar is dat alleen hij die bevooroordeeld is, objectief kan zijn is het wel hier.

De vormkritiek
In de twintigste eeuw gaf vooral de zogenaamde vormkritiek argumenten voor de gedachte dat de evangeliën geen betrouwbaar beeld van Jezus geven. De vormen waarin de inhoud van het evangelie tot ons komt, zouden allen terug te voeren zijn tot situa-ties in het leven van de eerste christelijke gemeenten na Pasen. De inhoud van de evangeliën zou gevormd zijn door het gebruik ervan door de eerste christenen. De inhoud van het evangeliën zou zijn ontstaan binnen de gemeenschappen waarbinnen de tradities er achter werden overgeleverd. Het zou om anonieme tradities gaan.
Inmiddels is gebleken dat meerdere uitgangspunten van de vorm-kritiek ondeugdelijk zijn. Bij­voorbeeld dat er oorspronkelijke zuivere vormen zijn. Hieruit werd bijvoorbeeld geconclu­deerd dat gelijke-nissen met allegorische trekken niet door Jezus Zelf zo zouden zijn uitgespro­ken.
Echter uit rabbijnse parallellen blijkt dat meerdere gelijkenissen van meet af aan alle­go­rische trekken konden hebben. Ook is de gedachte dat één bepaalde vorm één bepaalde situa­tie voor-onderstelt, onjuist. Dezelfde tradities kunnen verschillende functies hebben en binnen een en dezelfde context kunnen verschillende vormen functioneren. Historische informatie blijkt ook mondeling te worden overgeleverd ook al heeft de gemeenschap die deze informa­tie overlevert dat er geen direct nut van.
Uit sociologisch onderzoek blijkt dat samenleving waarin monde-linge overlevering een fundamentele rol speelt, onderscheid plegen te maken tussen verhalen en historische informatie. Met het over-leveren van het eerste genre pleegt men vrijer om te gaan dan het tweede. Bij het tweede plegen we niet te zien dat informatie wordt toegevoegd, maar eventueel overbodige informatie verdwijnt.
Zeker is dat de eerste christenen zeer goed het onderscheid aan-voelden tussen hun eigen situatie na Hemelvaart en die tijdens het verblijf van Jezus op aarde. Zo maakt Paulus na­drukkelijk onder-scheid tussen wat Jezus bij Zijn verblijf op aarde over echtscheiding heeft geleerd en zijn eigen apostolische inzichten daarover met betrekking tot situaties waarin het onderwijs dat Jezus op aarde heeft gegeven, niet voorzag.

De voorrang van ooggetuigen boven verslagen uit de tweede hand
Wanneer gesteld wordt dat de inhoud van de evangeliën oor-spronkelijk mondeling is overgeleverd, pleegt door vormcritici geen betekenis te worden toegekend dat nog bij de opschriftstelling ervan ooggetuigen van de overgeleverde gebeurtenissen en uit-spraken leef­den. In dit verband is het onderscheid tussen ‘oral tradition’ en ‘oral history’ van belang.
‘Oral tradition’ gaat over de grenzen van generaties heen. Bij ‘oral history’ gaat het om gebeurtenis­sen die nog te verifiëren zijn bij hen die daarbij betrokken waren. In de antieke wereld werd met betrek-king tot geschiedschrijving aan ooggetuigen een bijzondere waarde toegekend. Een antiek geschiedschrijver beschreef bij voorkeur gebeurtenissen waarbij hij óf zelf betrokken was óf waarover oog-getuigen hem rechtstreekse informatie konden geven.
In dit licht moet de door Eusebius geciteerde uitspraak van Papias, een christen uit Klein-Azië die geboren is in de tweede helft van de eerste eeuw na Chr. en gestorven in de eerste helft van de tweede eeuw na Chr., worden gezien dat hij mondeling getuigenissen pre-fereert boven schriftelijke ver­slagen. 
Dat betekent niet dat hij een schriftelijk verslag als zodanig lager aan­slaat dan een mon­de­linge overlevering, maar dat hij aan oogge-tuigenverslagen voorrang geeft boven verslagen uit de tweede hand. Papias kende niet alleen personen die ooggetuigen van Jezus’ optreden op aarde hadden gekend, maar ook een tweetal ooggetuigen zelf van wie één Johannes de ouderling was.

De evangeliën als verslagen van ooggetuigen
In 2006 verscheen een uitgebreid gedocumenteerde studie van de hand van de Schotse nieuwtestamenticus Richard Bauckham waarin hij uitgaande van het citaat van Papias de betekenis van de ooggetuigen voor het verstaan van de evangeliën aanwijst. Van Papias weten we dat het evangelie naar Markus een neerslag is van herinneringen van Petrus.
Bauckham toont ons dat het evangelie van Markus zelf de bete-kenis van Petrus als ooggetuige aangeeft. Hij is niet alleen de discipel die als eerste in het evangelie naar Markus wordt genoemd, maar ook als laatste. (Vgl. Markus 1:16; 16:7). Daarmee voldoet hij aan door Petrus zelf in Hande­lingen 1:20-21 geformu-leerde aHaeis dat degenen die ooggetuigen geweest zijn van het optreden van Jezus vanaf de doop van Johannes tot Zijn opstanding een bijzondere plaats hebben in de kerk.
Het evangelie naar Lukas volgt daarin dat van Markus. Ook bij Lukas is Petrus de discipel die zowel het eerst als het laatst wordt genoemd. (Vgl. Lukas 4:38; 24:34). Naast het getuigenis van Petrus en de andere discipelen als ooggetuigen heeft Lukas ken-nelijk toegang gehad tot het getuigenis van de vrouwen die Jezus volgden.
Uit Lukas weten dat Maria Magdalena, Johan­na en Susanna Jezus reeds volgden in Galilea. (Vgl. Lukas 8:3). Maria Magdalena en Johanna komen we na de opstanding tegen als ooggetuigen van het lege graf. Kennelijk wil Lukas onderstrepen dat deze vrouwen een niet onbelangrijk deel van het openbare optreden van Jezus van nabij hebben meegemaakt.

De betekenis van de in de evangeliën genoemde personen
Het is ontegenzeggelijk dat de inhoud van de evangeliën aan-vankelijk in mondelinge vorm werd overgeleverd. Daarbij moeten we echter niet vergeten dat ooggetuigen deze mondelinge overlevering op de betrouwbaarheid ervan konden toetsen. Daarbij hebben de twaalf apo­ste­len een bijzondere plaats gehad. De mondelinge overlevering kon zich niet autonoom ont­wikkelen, maar stond onder hun toezicht als ooggetuigen.
De vele namen die in de evangeliën worden genoemd, zijn, zo betoogt Bauckham, voor een niet onbelangrijk deel namen van hen die bij het schrijven van de evangeliën nog in leven waren. Uitgaande van de gedachte dat het evangelie naar Markus het oudste evangelie is, kunnen we verklaren waarom daarin relatief de meeste namen voorkomen.
We moeten aannemen dat Bartimeüs bij het schrijven van het evangelie naar Markus nog in leven was. Men kon eventueel zelf met Bartimeüs over zijn genezing contact opnemen. Toen de inhoud van het evangelie naar Mattheüs en Lukas op schrift werd gesteld, moet Bartimeüs reeds overleden zijn en was het daarom niet meer nodig was zijn naam te noemen.
Hoe moeten we echter dan verklaren dat in het laatste evangelie, namelijk dat naar Johannes een aantal personen met name worden genoemd die in de andere evangeliën anoniem blijven. Dan denken we in het bijzonder aan Petrus als degene die Malchus het oor afsloeg en aan Maria van Bethanië als de vrouw die Jezus zalfde. etHet
Het antwoord dat Bauckham op deze vraag geeft, acht ik zeer overtuigend. Hij stelt dat in de andere evangeliën hun namen ter bescherming niet zijn genoemd. Toen de synoptische evangeliën op schrift werden gesteld, kon deze informatie tegen de genoemde personen worden gebruikt. Dat speelde niet meer bij het schrijven van het evangelie naar Johannes. Al de genoemde personen waren in die tijd al overleden.


De bijzondere plaats van het evangelie naar Johannes
Onder de evangeliën neemt het evangelie naar Johannes een bijzondere plaats in. Volgens Papias misten de evangeliën van Markus en Mattheüs de orde die het evangelie van Johannes had. Papias heeft daarbij aan de chronologische volgorde waarin de gebeur­tenis­sen werden verteld gedacht.
De bijzondere plaats van Johannes is bij Papias gerelateerd aan het feit dat hij de enige schrijver van een evangelie was, die ook zelf ooggetuige was. Uit het evangelie naar Johannes wordt de bijzondere betekenis van de schrijver ervan als ooggetuige dui-delijk. Terwijl Petrus als bijzondere taak had de gemeente te leiden, was het de roeping van Johannes een getuige te zijn.
Als ooggetuige komt het niet alleen aan het slot van het evangelie naar voren, maar ook aan het begin. Hij is de discipel die samen met Andreas als eerste Jezus volgt en daarmee voldoet aan de eis dat een getuige van het evangelie Jezus gevolgd moet hebben vanaf de doop van Johannes de Doper. Juist omdat Johannes ooggetuige was, kon hij meer dan de andere evangelisten op theologische wijze het optreden van Jezus op aarde beschrijven zonder aan de historische werkelijkheid geweld te doen.

Slot
Naar mijn overtuiging is de studie van Bauckham één van de belangrijkste publicaties op het terrein van het Nieuwe Testament sinds langere tijd. Duidelijk is dat deze studie voor de vraag naar de historische betrouwbaarheid van de evangeliën van bijzonder belang is. Het enige waarin ik echt van mening verschil met de auteur is de identiteit van de schrijver van het vierde evangelie.
Hij meent dat Johannes de ouderling over wie Papias spreekt, een andere is dan Johannes de apostel. Bauckham hecht ten onrechte geen betekenis aan het feit dat de nauwe band die volgens de synoptische evangeliën en Handelingen tussen Petrus en Johannes de zoon van Zebedeüs bestaat, echter overeenkomt met de nauwe band tussen Petrus en de door Jezus geliefde discipel in het evangelie naar Johannes. Graag had ik ook gezien dat hij de beteke­nis van het feit dat Johannes ooggetuige is breder had uitgewerkt met betrekking tot de betrouwbaarheid van dit evangelie in historisch opzicht.
Kennis van de geschiedenis is gebaseerd op getuigenissen. Wie deze vorm van kennis ver­werpt, maakt geschiedeniswetenschap onmogelijk. Kennis van Jezus is gebaseerd op de ver­sla­gen van ooggetuigen. De kerk der eeuwen weet van deze verslagen van oog­ge­tuige­nissen in de vorm van de vier evangeliën. Zo ontmoeten wij Jezus zoals Hij was en is. De diep­ste zekerheid daarvan schenkt de Heilige Geest. De studie van Bauckham laat zien dat er tal van argumenten voor de betrouwbaarheid en betekenis van deze verslagen van oog­ge­tuigen zijn te noemen.


N.a.v. Richard Bauckham, Jesus and the Eyewitnesses: The Gospels as Eyewitness Testimony, Eerdmans Publishing Co., Grand Rapids, Michigan/Cambridge 2006; ISBN 978-0-8028-3162-0; hb. 538 pag. Prijs $32,--.

donderdag 5 november 2015

De heerlijkheid van de Gekruisigde

Jörg Frey, hoogleraar Nieuwe Testament aan de Ludwig Maximilian Universiteit te München en de universiteit van Zürich, wordt terecht als een toonaangevend onderzoeker op het gebied van het evangelie naar Johannes gezien. Hij bereidt een uitvoerig commentaar op dit evangelie voor. 
Op de weg daar naartoe verscheen een bundel met een achttiental artikelen van zijn hand over het vierde evangelie. Deze bundel bestaat uit vijf delen. Het eerste deel bevat slechts één artikel. In dat arti­kel worden wegen en per-spectieven voor de uitleg van het evangelie naar Johannes geschetst.
In het tweede deel vinden we een aantal artikelen die relatie houden met de godsdienst- en tradi­tiehistorische achtergron-den. Van belang is vooral het artikel waarin overeenkomsten en verschillen tussen het dualisme van Johannes en van Qumran worden belicht. 
In derde deel komen de adressanten en hun situatie aan de rode. Uiteraard wordt in dit kader aandacht besteed aan de vraag wie de ‘Joden zijn’ over wie wordt gesproken en hoe dit zich verhoudt tot de scheiding van de wegen van de syna-goge en de christelijke kerk.
Het vierde deel gaat over de taal en de opzet, terwijl het vijfde deel over de theologie gaat. We vinden hier artikelen over de theologia crucis, de achtergrond, plaats en betekenis van het begrip doxa bij Johannes, de lichamelijkheid en de opstan-ding en ten slotte de johanneïsche theologie als climax van de nieuwtestamentische theologie. 
Niemand die op wetenschappelijk wijze bezig is met het vierde evangelie kan om deze bundel heen. De titel doet volledig recht aan de theologische kern van het evangelie naar Johannes. Wie deze bundel heeft gelezen, zal benieuwd zijn wat het commentaar van Frey gaat bieden.

Jörg Frey, Die Herrlichkeit des Gekreuzigten, WUNT 307, Tübingen, Mohr Siebeck, 2013, 886 blz, €159,-- , ISBN 9783161507823.